Allerlei rondvragen lijken uit te wijzen dat over het kosteloos lager onderwijs heel wat verwarring en onzekerheid bestaat zowel bij de ouders als bij de scholen.
De vraag is of het principe van kosteloosheid niet al te egalitair is doorgevoerd. Wat voor zin heeft het om lineaire maatregelen op te leggen die voor de ene niet nodig zijn en voor de andere veel te weinig verschil opleveren?
Zou het niet veel zinvoller zijn om naar het voorbeeld van de dienstencheques te werken met onderwijscheques die verdeeld zouden worden volgens het reƫle inkomen van de ouders: dan breng je de steun naar de mensen die het echt nodig hebben.
Misschien kan men zelfs nog een stap verder gaan en naar analogie van het Kiwimodel een openbare aanbesteding uitschrijven zodat de onderwijscheques gereserveerd blijven voor de artikelen met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Wat we nu meemaken komt neer op het uitdelen van snoepjes aan wie reeds oververzadigd is, en nauwelijks een boterham aan wie honger heeft.
Zo wordt een respectabel principe in de praktijk een maat voor niets.