Allerlei rondvragen lijken uit te wijzen dat over het kosteloos lager onderwijs heel wat verwarring en onzekerheid bestaat zowel bij de ouders als bij de scholen.
De vraag is of het principe van kosteloosheid niet al te egalitair is doorgevoerd. Wat voor zin heeft het om lineaire maatregelen op te leggen die voor de ene niet nodig zijn en voor de andere veel te weinig verschil opleveren?
Zou het niet veel zinvoller zijn om naar het voorbeeld van de dienstencheques te werken met onderwijscheques die verdeeld zouden worden volgens het reële inkomen van de ouders: dan breng je de steun naar de mensen die het echt nodig hebben.
Misschien kan men zelfs nog een stap verder gaan en naar analogie van het Kiwimodel een openbare aanbesteding uitschrijven zodat de onderwijscheques gereserveerd blijven voor de artikelen met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Wat we nu meemaken komt neer op het uitdelen van snoepjes aan wie reeds oververzadigd is, en nauwelijks een boterham aan wie honger heeft.
Zo wordt een respectabel principe in de praktijk een maat voor niets.
Taking Sides Gisterenavond bekeken we een van de Nederlandse zender NPS opgenomen film. Taking Sides - 'een kant kiezen' - van de Hongaarse grootmeester Istvan Szabó (denk onder meer aan de grandioze film Mephisto met Klaus Maria Brandauer in de hoofdrol) gaat over een proces tegen de wereldberoemde dirigent Wilhelm Furtwängler, een van de artistieke lievelingen van Hitler en daarom na 1945 beschuldigd van collaboratie. Het verhaal - oorspronkelijk een toneelstuk - speelt zich af in 1946 tijdens de zogenaamde 'denazificatie' van Duitsland. Een Amerikaanse majoor, subliem vertolkt door Harvey Keitel - krijgt de opdracht Furtwângler tot een bekentenis te dwingen zodat de vermeende collaborateur kan worden veroordeeld. Jammer voor de majoor en zijn opdrachtgevers komen tal van mensen getuigen dat W.F. zijn bevoorrechte positie heeft gebruikt om een groot aantal joden in bescherming te nemen. Het is zonder meer een boulverserende film, vanwege de sterke vertolking en het thema uiteraard. Het gaat om schuld en medeplichtigheid en om morele arrogantie. Dit laatste is aanwezig in de majoor: een botterik die de dirigent ' a bandleader' noemt en dus geen verschil kan maken tussen een jazzorkest en een symfonisch; een brutale onbeschofterik die alleen kan spreken in de bekende Amerikaanse filmwoordenschat van 'shit', 'fucking shit' etc Maar de man is wel overtuigd van zijn morele superioriteit: hij voelt zich oneindig verheven boven de veronderstelde handlanger van Hitler. Tegenover de grofgebekte staat een figuur in vertwijfeling, een hyper gevoelig kunstenaarstype dat zich afvraagt of hij zich inderdaad niet heeft vergist. Beide zullen breken, de ene grommend, de andere bezwijmend. De Amerikaan moet uiteindelijk toegeven dat hij onvoldoende bewijzen heeft, de dirigent komt tot het inzicht dat hij zijn Duitse vaderland beter had verlaten in 1933 toen Hitler aan de macht kwam. Het eerste uur heb ik deze film met een moeilijk te bedwingen woede gevolgd. Wat mij al jaren stoort is juist die mateloze arrogantie van de overwinnaar en tot op vandaag blijven de Amerikanen die arrogantie uitstralen. Zij hebben het recht om een tegenstander voor de rechtbank te dagen en ter dood te veroordelen, maar er is geen denken aan dat ooit een Amerikaanse president of generaal voor een internationale rechtbank zal moeten verschijnen. Deze eigenwaan is in mijn ogen walgelijk: principes gelden voor iedereen of ze gelden niet. Maar het feit dat deze film zulke sterke gevoelens kan opwekken en die gaandeweg kan transformeren in een meer genuanceerde beleving, bewijst dat het hier gaat om een hoogstaand kunstwerk - de reputatie van de regisseur waardig en een zoveelste bevestiging van het uitzonderlijke talent van Keitel (what's in a name trouwens: Keitel was een van de afschuwelijkste Nazigeneraals). Ten slotte: het was alweer niet de VRT die deze prent uitzond.
Filosofe Griet Galle pleit in De Standaard van 30 augustus voor het opleggen van identieke, door de school geleverde leermiddelen om een einde te maken aan de materialistische competitie tussen ouders en kinderen.
Zij geeft de indruk dat de school zich op een eiland bevindt: het is niet de school maar de enomische krachten buiten de school die deze dwaze Streberei in de hand werken. Meer dan ooit te voren heeft de markt het kind, zelfs het zeer jonge kind, ontdekt als potentiële klant. Vandaar de opeenvolgende Pokemon- en Samsonrages.
Het is uiterst twijfelachtig of een opgelegde uniformiteit op school deze werkelijkheid zal veranderen. De ervaring wijst uit dat in scholen met een voorgeschreven uniform - voor zover dit niet door de school zelf wordt geleverd - de competitie alleen maar verschuift van kleuren naar delicate stoffen en snit.
Trouwens, egalisme is een achterhaald ideaal - de geschiedenis toont wat egaliseren in de praktijk betekent - , leren omgaan met verscheidenheid lijkt me vandaag belangrijker.
Het enige wat de school kan doen is zelf een boodschap uitdragen - zowel in haar praktijk als in haar lessen - dat materialisme slechts oppervlakte is en omgekeerd dat de diepere bevrediging inderdaad zoals Galle schrijft meer te maken heeft met zijn dan met hebben.
Om die reden is het een wijze beslissing van de huidige minister van onderwijs om de schooluitgaven aan banden te leggen: het is onaanvaardbaar dat kinderen bij schoolactiviteiten moeten afhaken wegens het kostenplaatje. Hierover mogen de scholen zich eens bezinnen: zijn meerdaagse initiatieven in een ver buitenland - sneeuwklassen bijvoorbeeld - wel echt noodzakelijk voor de opvoeding?
En aan de media - in het bijzonder de tv-zenders - zou men wat meer schroom mogen vragen bij het bestoken van kinderen met allerlei nauwelijks verborgen verleiders.
Maar deze verleiders doen de kassa rinkelen en de bedrijven draaien, dus meer dan een vrome wens uitspreken, kan een filosoof niet bereiken: 'it's the economy, stupid' en daar helpt geen lieve moederen aan.
Aanvulling:
Gisterenavond zagen we in het VRT-journaal hoeveel verwarring er heerst bij de ouders van lagereschoolkinderen: de meeste blijven schoolgerei kopen terwijl dat gratis door de scholen zou moeten overhandigd worden.
Deze verwarring toont aan dat het beleid van de minister faalt, onder meer omdat het voorbij gaat aan het individualisme van de Vlaming: wij willen niet allemaal hetzelfde, wij willen ons onderscheiden.
Daarom lijkt het me veel zinvoller om de doctrine 'gratis onderwijs' te verlaten voor selectieve steun aan de ouders die het echt nodig hebben.
Dit zou kunnen door naar het voorbeeld van de dienstencheques, onderwijscheques in te voeren die verdeeld worden volgens het reële gezinsinkomen. Wat voor zin heeft het om gratis passers uit te delen aan mensen die gerust drie passers kunnen kopen terwijl er andere zijn voor wie elke uitgave een aanslag betekent op hun maandelijkse balans, mensen voor wie het een opgave is om rond te komen?
Egalitarisme behoort tot het verleden: een modern beleid gaat selectief te werk en speelt in op de ergste noden.
Karel van Eetvelt, de topman van Unizo klaagt vandaag in De Morgen terecht het watervalsysteem van ons middelbaar onderwijs aan en de onderwaardering van het tso en bso.
Maar is deze trieste, geld- en tijdverslindende cascade louter het gevolg van een gebrekkige evaluatie binnen de scholen en de CLB's?
De ervaring in het onderwijs toont jaar na jaar aan dat de denkfout zich in de eerste plaats in de hoofden van de ouders voordoet en waarom is dit zo? Daar gaat van Eetvelt niet op in.
Zou het te maken kunnen hebben met het statuut van de handenarbeid: nog altijd is het statuut van de arbeiders niet overal gelijk gesteld aan dat van de bedienden.
Daarnaast is er het verschil in verloning en vooral in arbeidsomstandigheden. Waarom moet onze bouw steeds meer een beroep doen op al dan niet clandestiene buitenlanders? Waarom zie je vrijwel geen autochtone stratenmakers of 'kasseienleggers' meer?
Iedere burger uit de middenklasse weet dat een bekwame loodgieter meer verdient dan hij, maar zal hij zijn kinderen daarom naar een vakschool sturen?
Nog steeds woekert het vooroordeel dat een job die de handen proper houdt, superieur is aan een arbeid die je doet 'stinken' naar zweet, machinevet en mortel - om nog te zwijgen over mest en koeienvlaaien.
Het zijn niet de scholen en evenmin een minister van onderwijs die de vooroordelen gaan wegwerken. Breng de handenarbeiders meer op een positieve manier in beeld, geef ze een plaats in de politieke vertegenwoordiging: hoeveel arbeiders zitten er in een van de parlementen? Hoeveel arbeiders krijgen in de talloze soaps een meer dan ridicule of beklagenswaardige rol?
Imagoverandering vraagt een volgehouden campagne op vele fronten: zadel de scholen niet eenzijdig op met de verantwoordelijkheid.
Rik Torfs is zonder twijfel een van de briljantste Vlaamse commentatoren van de laatste jaren: een kwikzilveren 'esprit' en een zelden geëvenaarde verbale virtuositeit.
Niettemin bevat zijn tekst 'religie en rede' in De Standaard van vrijdag 24 augustus een aantal punten die op zijn zachtst gezegd niet overtuigen.
Om te beginnen is er zijn pleidooi voor meer 'redelijke argumentatie' in de godsdienstbeleving waarbij 'redelijk' slaat op verstandelijke analyse en intelligent betoog en niet zo duidelijk op 'redelijkheid' in de zin van relativeringsvermogen en tolerantie.
Het denken over godsdienst en geloof heeft altijd iets paradoxaals tenminste zolang men binnen het kader van de relige of de godsdienst blijft.
Enerzijds hebben de meest intelligente, soms zelfs geniale, geesten zich bezig gehouden met theologische disputen en theorievorming; anderzijds kennen we een aantal
verklaringen die dit denken quasi onmogelijk maken.
God wordt traditioneel omschreven als 'de gans Andere': hoe kan je uitspraken doen over een wezen dat onvoorstelbaar anders is?
De Engelse katholieke auteur Graham Greene zei: 'Ik weiger te geloven in een God die ik zou kunnen begrijpen.'
En van kerkvader Tertullianus is deze zin bekend: 'Credo quia absurdum est' - ik geloof omdat het absurd is.
Torfs beweert verder dat het religeuze is verdrongen naar de privésfeer: ik dacht dat er nog wekelijks erediensten te zien waren op onze openbare omroep, de vertegenwoordigers van de godsdiensten - in Vlaanderen vooral de katholieke - zijn prominent aanwezig bij allerlei feestelijkheden.
Sterker nog: de invloed van religies op het maatschappelijk en politiek leven is in de moderne tijden nog nooit zo groot geweest: in de USA, in Polen, om nog te zwijgen over de islamitische landen.
Daarnaast doet Torfs nogal smalend over de marxistische analyse: de geschiedenis, ook de actuele, bulkt van de bewijzen dat zelfs de meest radicale interpretatie van een godsdienst weinig schade aanricht als de sociaal-economische omstandigheden dit niet in de hand werken. Lees er Barbara Tuchman op na: 'De waanzinnige veertiende eeuw'.
Het religieuze zou naar mijn inzicht op twee manieren een positieve betekenis kunnen hebben: als troost en zingeving op het individuele niveau, als aansporing tot het goede in de sociale dimensie.
Over dit laatste heeft kardinaal Danneels zeer terecht opgemerkt: 'Het geloof kan zowel het beste als het slechtste in de mens naar boven brengen.'
Als zingeving en vertroosting wordt het geloof wel eens omschreven als 'verankering in het metafysische': dit is wat onze stuurloze wereld - naast het morele gedrag - nog het meest van al nodig heeft: richting en houvast. Maar of die uitsluitend of in de eerste plaats van een godsdienst moeten komen, is een andere vraag. Het inzicht dat de mens als soort 'samen onderweg is' - zoals in een kerkliedje wordt gezongen - lijkt me al ruimschoots voldoende om tot een ervaring van samenhorigheid en doelgerichtheid te komen. Verbondenheid is niet het monopolie van de gelovigen: Leo Apostel noemde zichzelf altijd 'religieus zonder God'.
Behoren tot een wereld in ontwikkeling die roept uit miljoenen kelen om engagement - 'ieder naar eigen godsvrucht en vermogen' -: heb je meer nodig om je leven zin te geven?
Moeten de contestanten van de 'Global Swindle'-documentaire zich niet eens afvragen of ze wel de juiste tactiek volgen?
Een uitzending verbieden lijkt me minder aantrekkelijk dan voorstellen om een controversieel programma te laten volgen door inderdaad een controverse, dus een wetenschappelijk debat.
Reacties via lezersbrieven, onder meer in De Standaard, geven aan dat heel wat mensen de ecologisten ervaren als dogmatici, doordrammers en hysterische boetepredikanten.
Nochtans kan men wijzen op door iedereen controleerbare feiten: op de relatie tussen ontbossing, onbeperkte urbanisatie en overstromingen, op de pieken van luchtvervuiling als gevolg van de uitstoot van schadelijke gassen, op de eindigheid van de voorraden fossiele brandstoffen etc
Er zullen altijd mensen zijn die blijven geloven dat God de aarde schiep in zes dagen en daarna van zijn krachttoer moest bekomen op een zevende rustdag.
Fanatici overtuigen lijkt me onmogelijk tenzij ze een bekering ondergaan zoals Saulus op weg naar Damascus.
De inzet moet zijn het gedrag te veranderen van de brede massa die tot op vandaag vooral uitblinkt door onverschilligheid en een attitude aanneemt van : 'Het zal mijn tijd wel duren.'
Daarom moet men in dialoog gaan en niet voor de dialoog weg vluchten. Het gaat in wezen om een leerproces en dan is de aanschouwelijke methode de krachtigste: doorbreek de onverschilligheid met waarnemingen die niet te ontkennen zijn. In de wetenschap dat er - om met het evangelie te spreken - altijd wel een duisternis zal overblijven die weigert het licht te aanvaarden.
Dat moslims eigen scholen oprichten is hun onbetwistbaar grondwettelijk recht. Maar het feit dat zij daaraan een behoefte voelen, kan ons noch blij noch trots maken.
Het betekent zonder meer dat de bestaande netten hebben gefaald.
Men kan argumenteren dat eigen scholen beter kunnen inspelen op de typische culturele achtergronden en op de specifieke taalproblemen: een school op maat van de kinderen is zonder twijfel een positief verhaal.
Daartegenover staat dat de school voor de meeste kinderen en jongeren de ontmoetingsplaats bij uitstek is of zou moeten zijn. In het bijzonder het gelijkekansenonderwijs van de huidige minister beoogt de verschillende standen, klassen en andere groeperingen in onze samenleving bij elkaar te brengen en heeft uitdrukkelijk een emancipatorische doelstelling.
Aparte moslimscholen - en ik gebruik met opzet het woord 'apart' - vergroten de segregatie.
Als dit het resultaat is van de zoveelste hetze tegen de hoofddoek dan mogen de fetisjisten onder ons bij gebrek aan hoofddoek of keppel een pluim op hun hoed steken: zij hebben gezaaid, wat ze zullen oogsten weten we wellicht in de zeer nabije toekomst..
'Bandana, oh, oh,' te zingen op de toon van 'Litmanen, oh, oh': wordt dit het nieuwe Belgische volkslied? Leterme zou het allicht kunnen onthouden.
Ernstig nu: vrij recent onderzoek wees uit dat in Brussel meer dan 40% van de allochtone bevolking beneden de Europese armoedegrens leeft, in Vlaamse steden is het relatief beter maar fundamenteel gelijkaardig. Is de strijd tegen deze sociale achterstand niet veel essentiëler dan de steeds herhaalde discussie over het non-probleem van de hoofddoek?
Staf Nimmegeers heeft het zowat een jaar geleden in De Zevende Dag gezegd: 'Wij leven hier in Brussel op een tijdbom.'
En hij doelde daarmee niet op vestimentaire incidenten.
Zijn politici en commentatoren dan echt niet meer in staat om levensgrote problemen en onaanvaardbare toestanden die inderdaad een potentiële dreiging inhouden, te onderscheiden van futiliteiten?
In zijn standpunt van woensdag 22 augustus schrijft Yves Desmet in De Morgen: 'bij heel wat mensen vormt werken en blijven werken ook een deel van hun leven, hun zelfbeeld en hun sociale wereld, die ze niet zo graag inruilen om met de voeten omhoog voor de televisie te gaan zitten.'
Het eerste is correct maar het laatste doet me denken aan een uitspraak van Bruno Tobback in een interview met het maandblad van het ACOD: ' De meeste gepensioneerden beschikken nog over te veel energie om de hele dag in hun zetel te blijven zitten.'
Hebben de hyperactieve dertigers en veertigers er al ooit eens aan gedacht hoeveel verenigingen draaien op de vrijwillige inzet van ge(pre)pensioneerden? Hoe opgelucht zijn zij zelf wanneer zij hun kroost kunnen achterlaten bij de grootouders?
De kern van het probleem is dus nooit geweest dat de oudere generatie niet meer werkt, wel dat zij voor hun inzet niet meer betaald krijgen en dus geen belastingen betalen.
Wat mij mateloos stoort is het cliché van de gepensioneerde als parasiet: wil men echt komen tot een clash tussen de generaties, een jonge aan stress en buitensporige arbeidsvoorwaarden onderworpen generatie die het niet langer pikt dat zij moeten opdraven voor die veronderstelde profiteurs die zich allemaal laten vertroetelen in Benidorm?
Denk de vrijwillige, onbezoldigde arbeid van de ouderen weg, en je zal merken hoeveel organisaties en hoeveel familiale of buurtsolidariteit in het gedrang komen: een loonbriefje alleen verleent je nog geen morele superioriteit.
Gisterenavond hebben we 'M. Klein' bekeken (vorige week opgenomen van Canvas). Het verhaal speelt zich af in het Frnkrijk van 1942. Het gaat over een persoonsverwisseling: een kunsthandelaar wordt voor een gelijknamige jood gehouden en aangehouden en uiteindelijk met honderden andere joden op transport gezet. Zijn advokaat roept hem nog toe dat alle documenten die zijn niet-joodse afkomst moeten bewijzen, aangekomen zijn, maar de eigenzinnige kunsthandelaar houdt vol: 'ik ben een Fransman, ik geloof in onze instellingen.' Dit is de eerste ironische les van deze film: het ijdele geloof in de overheid als een rechtvaardige macht. Daarnaast kun je er niet aan ontsnappen: in heel deze prent zijn nauwelijks 3 Duitse uniformen te zien. De rechercheurs, politieagenten en gendarmes opereren allemaal onder het beruchte Vichyregime van de collaborerende maarschalk Pétain, een held van 1914-18. Dit leert ons al iets over het morele gehalte van zogenaamde oorlogshelden en ook over de omvang van de collaboratie: het waren niet enkel opportunistische of antisemitische burgers die met de Nazi's meewerkten, maar alle onder Vichy ressorterende overheidsdiensten. En al deze 'apparatsjiks' verstopten zich onder de dekmantel van: 'Het is de wet; het zijn bevelen.' Dit leert ons veel over het 'legalisme': wetten zijn nooit het hoogste morele goed en bevelen even min. Uiteindelijk moet een mens zelf beoordelen waaraan hij wenst te gehoorzamen: een idiote of misdadige wet, dan wel het eigen geweten. De collaboratie en het nazisme zelf tonen het failliet aan van een opvoeding die vooral gericht is op gehoorzaamheid: zo zijn wij allemaal opgevoed tot ongeveer 1970. Nadien kwamen er brochures en circulaires waarin stond dat het onderwijs gericht moet zijn op 'de vorming van kritische volwassenen'. Tot eind de jaren 1960 moest je in de eerste plaats 'braaf' zijn, de regels volgen en je maximaal aanpassen aan tucht en voorschriften - in het beste geval kon je een kritische vraag stellen over de leerstof. De stap van burgerlijke gehoorzaamheid of volgzaamheid naar het blindelings uitvoeren van bevelen in oorlogstijd is niet zo groot: de Amerikaanse soldaten bewijzen het om de zoveel jaar. Zeker als deze attitude wordt aangevuld met een indoctrinatie van patriottisme en superioriteitsgevoelens - van racistische of godsdienstige aard - is ze een tijdbom die elk willekeurig moment kan ontploffen. Men kan opwerpen dat ons onderwijs en onze opvoeding vandaag in het tegendeel zijn vervallen: in een extreme laksheid en toegeeflijkheid. Dit is in een aantal gevallen correct. De opgave is dus zowel het ene als het andere te vermijden: geen permissiviteit en evenmin dril of hersenspoeling. 'Vorming of begeleiding tot kritische volwassenheid' : het staat zo mooi op papier, maar het is ongetwijfeld de lastigste opgave, zowel voor de opvoeders als voor de toekomstige volwassene. Want 'kritische volwassenheid' betekent dat je voortdurend jezelf 'in vraag moet stellen' (een germanisme): je waarheid is zelden definitief maar vrijwel steeds voorlopig. Voortdurend moet je principes afwegen en nadenken over de consequenties van een keuze waarbij je niet enkel aan jezelf mag denken maar moet proberen je te verplaatsen in de andere(n). Kortom, een kritische volwassene zijn, is een levensopgave en een fulltimejob. En dat is vermoeiend, soms ondraaglijk verwarrend: de bewust levende mens heeft het in deze tijd (en in vroegere) allesbehalve gemakkelijk.
Ik ben de tel kwijt geraakt: hoeveel maanden is het geleden dat in de wekelijkse literatuurbijlage van onze meest prestigieuze kranten een nieuwe bundel van een nog levende Vlaamse dichter werd besproken en één volledig gedicht afgedrukt?
Sommige commentatoren beweren dat het nog nooit zo goed ging met de poëzie in Vlaanderen: kijk maar naar het aantal publicaties in de voorbije jaren. We horen dan niets over de blans van de uitgeverijen die zich hiermee bezighouden (Poëziecentrum en Uitgeverij P - Lannoo heeft zijn poëziefonds afgestoten) noch over het aantal verkochte exemplaren. Hoeveel literaire tijdschriften zouden overleven zonder subsidie?
Kortom, hoe zit het met de economische marktwaarde van de dichtkunst in Vlaanderen?
Men kan opperen dat er nooit eerder zoveel poëzie werd gelezen en gepubliceerd, namelijk op het internet. Maar in dat moderne medium wordt alles te hooi en te gras aangeboden: zelfs in e-magazines zoals Meander gebeurt de selectie zeer inconsistent en willekeurig - probeer maar eens na te gaan welke criteria de redacties hanteren.
Zou het om te beginnen geen goeie zaak zijn mochten de kwaliteitsmedia terugkeren naar de loffelijke gewoonte om minstens één maal per week een gedicht af te drukken: in feite zou het dagelijks mogen: een gedicht neemt niet zoveel plaats in en vormt een antidotum bij alle vluchtige heisa die ons overspoelt. Dit geldt zowel voor de kranten als voor de tv-zender die beweert zich te richten tot de 'meerwaardezoeker'.
In wezen gaat het om deze vraag: kan men alles op zijn beloop laten of moet er een engagement worden opgenomen? Vinden de verantwoordelijken de poëzie belangrijk genoeg om ze te promoten - in de vooronderstelling dat deze promotie een noodzaak is geworden?
Bovendien gaat het om de plaats van de poëzie in de gemeenschap: is de tijd van Gezelle in deze versplinterde samenleving definitief voorbij of kan de dichtkunst opnieuw een maatschappelijke geldigheid verwerven, een betekenis in het leven van zoveel mogelijk burgers?
Ik ben niet schuw van zelfonderzoek en mijn gedichten vinden hun weg wel op allerlei sites: maar als ik bij uitgevers telkens bots op onzekerheid omtrent hun subsidies of financiële positie, dan moet er toch iets aan de hand zijn? Of geldt dit enkel voor poetae minores, voor verzenmakers die beter van hobby zouden veranderen? Ga eens kijken bij Deslegte of in de ramsj van het Poëziecentrum: daar zie je werk liggen van meermaals bekroonde en veelgeprezen dichters.
In zijn oproep tot de gematigde moslims schrijft filosoof Jan De Pauw vandaag in De Standaard: 'Islam combineert een transcendentale dimensie met een uitgesproken sociale dimensie (...)Vandaar het belang van de sharia bijvoorbeeld.'
Op mijn christelijke scholen heb ik altijd geleerd dat de kern van de evangelische boodschap de naastenliefde is - vandaar christelijke ziekenhuizen, mutualiteiten en privé-initiatieven voor sociaal welzijn en ontwikkelingshulp.
Zelf heb ik in Gent zes jaren tussen de Turken gewoond en heb een grote diversiteit in gelovigheid vastgesteld: net zoals bij de katholieke landgenoten zijn er moslims die wekelijks naar de moskee gaan, zich houden aan de halalvoorschriften en andere die er vrijwel nooit naar toe gaan en graag wijn drinken. Nooit heb ik een claim gehoord om de sharia in te voeren.
Zoals altijd kan men de verschillen beklemtonen of de overeenkomsten.
Zou het geen goed idee zijn mocht de VRT naast eucharistievieringen en andere erediensten ook gebedsbijeenkomsten en predikaties in de moskee uitzenden, dan kan iedere kijker nagaan wat daar precies wordt verkondigd en of de sharia ons boven het hoofd hangt als een terugkeer naar een soort islamitische inquisitie?
Het spijt me, maar wat deze filosoof onder het mom van redelijkheid doet, is het demoniseren van andersgelovigen.
Bovendien, als je de stem van de gematigde moslims wil horen, laat ze dan meer aan het woord komen in onze media.
Bijvoorbeeld: bijna iedere keer dat moslima's in De Zevende Dag in beeld kwamen, viel het op hoe redelijk hun standpunten zijn, redelijk en ons zeer vertrouwd.
Amnesty en het Vatikaan - zie De Morgen van vandaag
De pogingen van het Vatikaan om de werking van Amnesty International te saboteren omdat deze organisatie vrouwen en meisjes het recht toekent in bepaalde gevallen een abortus te ondergaan, bewijst eens te meer dat de Verlichting aan de kerk voorbij is gegaan - in tegenstelling tot wat kerkelijke leiders zo graag beweren.
De manifestanten die tegen een 'islamisering van Europa' willen gaan betogen, zouden heel wat geloofwaardiger zijn mochten ze zich ook richten tegen elke godsdienstige aanmatiging om het leven te overheersen.
Zelfs in Europa stellen we vast dat overal waar de kerk daar nog enigszins toe in staat is - in Polen, Italië en Spanje -, zij alles onderneemt om de wetgeving te beïnvloeden en naar haar hand te zetten.
Trouwens, op internationale conferenties lopen de standpunten van alle monotheïsten wonderwel gelijk als het gaat om gezinspolitiek en seksuele moraal.
De gevolgen zagen we enkel weken geleden in een VRT-reportage over de Filippijnen: door het ontbreken van een geboortencontrole moeten daar duizenden kinderen opgroeien op vuilnisbelten. Dit is in de Derde Wereld allesbehalve uitzonderlijk. Maar in christelijke landen is de morele verantwoordelijkheid van de kerken verpletterend.
Mochten de tegenstanders van de veronderstelde islamisering spandoeken meedragen met daarop 'Neen aan het obscurantisme' of 'Neen aan een mensvijandige moraal' dan zou ik graag meelopen.
Voortdurend wordt herhaald dat Vlaanderen en Wallonië twee ijsschotsen zijn die steeds verder van elkaar afdrijven. We hebben een verschillende politieke cultuur, een verschillende levensfilosofie etc
Hoe vaker dit wordt gezegd en geschreven, hoe meer werkelijkheid het wordt.
Concreet: hoeveel Vlaamse poëzieliefhebbers kunnen 2 nog levende francofone dichters opsommen; hoeveel nog levende Waalse schilders kennen wij?
Als men de banden niet aanhaalt, is het dan zo verwonderlijk dat er een vervreemding ontstaat?
Er zijn minstens twee redenen om elkaar beter te leren kennen.
Ten eerste de kwaliteit: er wonen over de taalgrens wel degelijk schitterende dichters en kunstenaars.
Ten tweede onze gemeenschappelijke geschiedenis: of men het ontstaan van België nu betreurt of niet, we hebben samen een sociale ontvoogding meegemaakt, twee bezettingen, een koningskwestie, een schoolstrijd etc etc
Het toerisme zou een derde reden kunnen zijn: duizenden Vlamingen brengen vakanties door in de Ardennen, (te weinig) bezoeken de Waalse cultuursteden.
Meer francofonen komen naar de kust en naar steden als Brugge, Gent en Antwerpen.
En dan heb ik het nog niet gehad over de wederzijdse economische afhankelijkheid.
Kortom, we staan voor de keuze: ofwel gunnen we dit land nog een gemeenschappelijke toekomst - en intensifiëren we de contacten - ofwel kiezen we resoluut voor het separatisme - en zeggen we met Gerard Walschap: 'Salut et merci'.
Verder doen zoals we nu bezig zijn leidt alleen maar tot een cascade van nog meer irritatie en conflicten, een neerwaartse spiraal waar niemand beter van wordt.