Mijn hart sliep in een waas van nevellicht de purperen schijn van Andromeda
En op de rand van mijn donkere droom ontlook iets... de weerschijn van een wondere bloem een vreemde fluisterende schoonheid
Verrukt staarde ik naar die verre, ijle glans de sleutelloze poort van een volmaakt land met de zalige huivering van volmaakte extase
Ik begreep dat ik niet wilde dat mijn ziel ooit nog ontwaakte uit die betovering verdreven werd uit de heerlijkheid van dat hemels paradijs
Toen de sluiers van de nacht braken in het ochtendgloren ontwaakte ik naast jou
En gelukkig… je sereen gelaat je zoete adem je warme liefde gaven mij weer moed verzoenden mij met de realiteit de vreugde en smart in dit aards bestaan...
|