Het is weer voorbij ... gedichtendag. Schrijvers, ik noem ze graag de mijnwerkers van het woord. En wat zijn dichters dan? Beeldhouwers, diamantbewerkers?
Woorden. Ah, zonder hen geen leven. Teder als een streling. Een pluim op papier. Of beitelhard, kerven in steen. Maar raken, doen ze. Ze kruipen in je hoofd. Nestelen zich in je geheugen.
Vanochtend lieten ze me bibberen. Van angst. Een artikel in Knack. Het ultieme rampscenario.
*In werkelijkheid is de meest destructieve nucleaire aanval die waarbij de bom geen doel raakt, maar opzettelijk tot ontploffing wordt gebracht in de hogere atmosfeer. Wanneer dat gebeurt, riskeert een heel continent in duisternis gehuld te worden.*
*mama, mama, mag het licht aan op de gang?* (Stef Bos, uit: Is dit nu later?)
Ik heb niet verder durven lezen. Woorden, ze maken me bang. Als de dood.
En waarom? Mozart stierf 35 jaar, 10 maanden en 9 dagen jong. Ik ben bijna 65 jaar oud. De Alzheimerbom ontplofte in het hoofd van mijn zus toen ze nog maar 55 was.
De avond is wit. Vakantie valt zomaar uit de lucht. De straatverlichting helpt de vlokjes veilig landen.
Achter verlichte vensters treuren kerstbomen, gebukt onder de beschaving van gekleurde lampjes. Ik begrijp hun heimwee. Het verlangen naar wortels en een mantel sneeuw .
Wat de mens zelf niet meer vermag, moet het kerstdecorum camoufleren. Vrede en verdraagzaamheid. Verpakt in lege dozen. Verveling weggepinkt door een sluier Watt.
Ah, wat een luxe: de ijzige wind die je bijt. Poedersneeuw tot in je zakken. Geen mens in de dreef. Geen weer om een hond door te jagen.
De sneeuwregen plakt in mijn baard. Bevriest op mijn pet. Kleeft in mijn sjaal. Ik lijk een wandelende sneeuwman.
Wat een onbeschaamd genot. Afzien terwijl het niet moet. En zelf beslissen wanneer het stopt. Decadent Spartaans.
Toch blij dat ik het deed. Nog even voelen hoe het vroeger was. Toen het nog moest...
In het roerloze gebied tussen avond en nacht, dwaal ik. Een dwaallichtje. Tussen het moeras van mijn gedachten. Zin en onzin. Leven en dood.
Lezer en schrijver. En de pijnlijke onafscheidelijke relatie. Het kan een symbiose zijn. Maar ook een prikkeldraad van papier. Een daad van verzet. Agressie of apathie.
Maar ze kunnen niet zonder elkaar. Hoe bouw je een brug van begrip? Even moest ik mijn toetsenbord aanraken vooraleer ik mijn bed omarm.
Zonder haar hebben de dagen geen naam. Het ritueel vervaagt, hapert langs de kantlijn van mijn leven.
Gemis graaft tristesse op. Een verlangen in sordine. Een schoon verdriet.
Maar het biedt perspectief. Toekomst. Treuren kan je enkel om het verleden. Wat niet was. Zeuren over morgen. Over wat niet komt. Treuren mag, zeuren niet.
Ik kijk achter de horizon van de tijd. En zie de liefde rijpen.
Wachten is als de winter. Lente is de belofte van bloesem. Geloven ook als je nog niet ziet.
Hoop hamsteren. En weten dat het ooit weer anders wordt.
De dag was vroeg wakker vandaag. Ik ook. Mijn personeel begon de arbeidsdag nog voor de klok zeven uur bereikte. Voorwaar een uitzondering in de loop van mijn en hun traag bestaan.
De wasmachine trok zich weliswaar kreunend op gang. Het personeel van tegenwoordig mort vlug. Dringend een generatiepact nodig. Voor verwende machines.
Twee kopjes cafeïne en eenzelfde aantal speculosen filterden het duister voor mijn venster weg. Het licht sijpelt geduldig naar binnen.
Mijn werkwoorden, merk ik, veranderen voortdurend van tijd. Nu eens zijn ze tegenwoordig dan weer lichtjes verleden. Mocht niet in de klas.
In het Frans klinken de werkwoorden sjieker. Le plus-que-parfait. Prachtig, niet. Ah, de toekomst kan simpel zijn in la douce France. Le futur simple. En het verleden niet altijd zo volmaakt als wij onthielden, maar: imparfait.
Was het leven maar zo eenvoudig als een Franse grammaire. Alhoewel, ik vrees dat ik gebuisd zou zijn.
Hoe zou een dag zijn zonder woorden? Gedacht, gesproken, gelezen, geschreven ...
Ik hou van schrijvers die hun zinnen koesteren als juweelontwerpers. Met precieuse precisie. Hoewel.
Sommige zinnen lijken van een bedrieglijke eenvoud. Ze staan er. Of liever ze vloeien. Zomaar. Net of ze een onzichtbare stroom volgen. Terwijl de schrijver misschien wel uren zat na te denken. Te schrijven en te schrappen. Vooraleer de zin bedrieglijk eenvoudig werd.
Ze kunnen kort zijn. Als een hevige plensbui. In volle zomer. Verfrissend. En dan weer druilerig, weerbarstig lang. Regen voor een ganse dag. Herfstig moe.
Woorden ... je beitelt ze uit je gedachten. Of je krijgt ze gewoon cadeau. Zoals ik gisteren. Ik schreef een reactie onder een gedicht. En toen dacht ik, dit bewaar ik voor mezelf.
schuifelen naar Erna
als voeten enkel nog naar vroeger willen
gedachten gefilterd door de tijd jonger worden dan het heden
dan weet je ...
dat tijd nog slechts een lege ruimte is gevuld met oud verlangen
De meeste schrijvers dromen van een meesterwerk. Hun magnum opus. Het ultieme boek.
Als dat geschreven is kunnen ze zich met een geruste ziel neerleggen in het graf van de literatuurgeschiedenis. Om de eeuwen te overleven.
Helaas, meestel sterven deze meesters een stille dood. Vergeeld papier tussen het begin en het einde van een boek. Begraven onder vergeten stof.
Zonder handen om de kaft te koesteren. Zonder ogen om letters te lezen. Zonder vingers om bladzijden te verfomfaaien. En wie is er om het leeslint te draperen?
Ik luister naar Gulliver. Zondagse literatuur op Radio 1. Merk je het? Too dark to dream, zingt een zanger tussendoor.
Ja, het is duister maar ik blijf dromen van -die ene zin-. Inderdaad, zelf ben ik al tevreden met een kruimel van het woord. Een zin gevallen naast het bord van Claus. Och, het mag gerust een Mortier wezen.
Zou de Muze me ooit genadig zijn? Het mag zelfs op een doordeweekse dag. Ik doe nu iets wat ik nog nooit gedaan heb. Schrijven terwijl ik naar de radio luister. Ik kan zelfs geen dagblad lezen als de radio aanstaat. Of neuzen in een boek op de trein. Muisstil moet het zijn. Ze mogen zelfs niet knagen of trippelen. Of ik word afgeleid.
En nu hoor ik woorden voorlezen. Dichtbij. Onder mijn handen op pc. En toch komen ze van ver. Precies uit een ver verleden. Mijn eigen zinnen primeren. Zetten zich op de voorgrond in mijn hoofd. Mijn vingers tikken. De toetsen volgen als een schaduw.
De ochtend is weer grandioos. Het licht ademt flou artistique. De daken berijmd. De auto's aangevroren. Ik moet niet krabben.
De buurvrouw studeert piano. Geen ochtend zonder noten.
In mijn brievenbus zit een mailtje. Mijn geliefde sloot de nacht af met woorden. Machines en mensen. Zij hield ze in leven. Nu mag ze slapen in de armen van de ochtend.
Terwijl ik ronddwaal in woorden. La vie en rose, een exuberant sjiek tijdschrift. Een interview met Ellen Vogel, grote dame, Nederlandse actrice. Monsieur Hawarden. Is ze nog altijd een beetje. Soms wordt een actrice een rol.
Ik citeer : "De oude Grieken zijn voor mij absoluut de kenners van de menselijke ziel, ze schrapen over de bodem ervan. Men zegt dan maar die rare goden. Ik zeg die goden zijn de waan van de dag, dat moet je vertalen in wat de mensen doen, dàt zijn de goden. Vorm is de passie én de beheersing van die passie."
Hier voel ik me thuis. In het eeuwige dilemma: vorm en inhoud. Ik kies voor de vorm. Het "hoe". Want het "wat" is onveranderlijk hetzelfde.
Het is de vorm die het "wat" uniek en eigentijds maakt. En vertaalt naar vandaag. Verstaanbaar.
Waarin verschillen jij en ik?
Leven en dood. Alpha en omega. En het "wat" ligt daartussen. Enkel het "hoe" begrijpen we.
Ruusbroec en Beatrijs. Ook zij schreven over "dood en liefde". Mystiek of werelds. In en taal die we zelfs niet meer kunnen lezen.
Mijn buurvrouw vertrekt. Zonder te krabben. Ze is te laat, vrees ik. Zij oefende te lang het "wat" op de piano. Want het "hoe" wil ze perfectioneren.
Hoe voorzichtig het duister door de straten sluipt. Daar hou ik van. Als vensters kaders worden. Voor doorkijkhuizen. Etalages van gezelligheid of decoratie van welvaart. Moet ik demonstratie schrijven?
Toch kan ik genieten van dit 'openbaar kunstbezit' van de stedeling. Een huis als een thuis. Een stolp boven een stulpje. Een plek voor geknuffel. Een warm nest. Een theater.
Hoewel, de statistieken doen me rillen als ik lees welk geweld er zich verschuilt achter façades. Gevels van huizen kunnen ook maskers zijn. Blauwe luiken verbergen soms blauwe plekken.
Hoe teder was ik deze tekst begonnen. Raar hoe mijn gedachten me het idyllische bestolen. Hoe zwart en wit slechts gescheiden zijn door wat grijs. Hoeveel toeval kan een leven verdragen om een gelukkig mens te worden?
Ik word droevig gestemd van mijn eigen woorden. Waarom heb IK zovele kansen gekregen ? Of heb ik ze gegrepen en lieten anderen ze liggen?
Ik luister nog even naar de avond. Het lied van de duisternis. Een verre autostrade. Gezoem van een pc. Zou dat stilte zijn?
Boven wacht het bed. Al van kindsaf mijn geliefde plek. Het brengt mij naar morgen. In vrede, in rust, in vergeten, in dromen ...
Die zelfverzekerdheid op die knappe kop. Ik zou ze eraf schrapen, voor eigen gebruik.
De stoerheid van die jonge dame aan het stuur van een Lijnbus. Ik benijd ze.
De vrolijkheid van die kirrende studenten. Kon ik ze maar verzamelen in mijn korfje tristesse.
De nonchalance van die tiener op de fiets. Waarom ben ik toch zo punctueel.
De belezenheid van die bibliothecaris. Ben ik jaloers op.
De virtuositeit van die schildershand met de kleuren van Cobbaert. Kan je een hand transplanteren?
En die mijnheer daar met zijn hoed, paraplu en regenmantel. Hij kijkt me recht in de ogen. Lijkt me hoofs en vriendelijk in de weerspiegelende ruit van De Standaardboekhandel.
Dag vreemde man... ik wou dat ik jou was...
Pp
PS.
Maar ik wou juist dat ik jou was, gewoon een dag niet mezelf was Dat ik alles was wat jij was
Deze zin kreeg ik vanavond cadeau van mijn hoofd. Ik vond hem mooi en sloeg hem meteen op in mijn grijze zachte schijf.
Tasten en betasten. Nochtans, heb ik het gevoel dat deze woorden iets minder prettigs in zich verbergen. Ze doen me denken aan ongewenste seksuele intimiteiten. Vooral betasten.
Waarom toch? Tasten in het donker. Is toch mooi. Lijkt op het leven. Vandaag is alles glashelder. Gisteren deemstert stilaan weg. Morgen is nog volledig duister.
Betasten. Dit duurt naar mijn gevoel langer dan tasten. Heeft iets meer van herhaaldelijk drukken. Terwijl tasten eerder zoeken en vermoeden blijft.
Je kunt tasten zonder iets of iemand aan te raken. Maar met betasten heb je contact. Zelfs langer dan even.
Terwijl ik de contouren van deze twee woorden afstap, stel ik vast dat de zin die ik cadeau kreeg, misschien wel mank loopt.
Als tasten inderdaad niet aanraken is, dan kan het ook geen proeven zijn. Moet ik hem dan aanpassen? Terwijl ik het mooier vind zoals ie er staat.
Voilà, Koenen & Endepols brengen mij verlichting. Heeft mijn taalgevoel me bedrogen?
Tasten: door aanraking iets voelen ... oef, kan dus toch... maar ook niet aanraken, zoals in tasten in het duister (niet weten)...
Betasten: bevoelen met de vingertoppen.
Zelfs maar met de vingertoppen. Zou het kunnen dat een Dutroux ons denken verziekelijkt heeft?
Ach, het is maar een detail. Een onbelangrijk akkefietje. Een niemandalletje. En toch houdt het me bezig. Al van gisteren.
Waarom hechten we meer belang aan de splinter dan aan de balk? Je kent het spreekwoord. Waarom kijk je aan tegen die één procent en vergeet je de negenennegentig ander? Waarom laat ik me daardoor inpakken? En lijdt mijn goed humeur eronder.
Aardbevingen, overstromingen, branden ... ach, zo ver van mijn bed. Op veilige tv-afstand. Ik zap even en het verdwijnt uit mijn leven. Maar deze onfatsoenlijke schoonheidsvlek houdt me bezig. Spreidt zich uit tot in mijn dagboek.
Annus horribilis. Het zijn de woorden van Queen Elisabeth, het jaar dat haar kinderen uit elkaar gingen en ook nog haar kasteel in brand vloog. Verschrikkelijk jaar, zei ze in het Latijn. Sommige plezante kranten vergaten toen graag één n. Anus, stel je voor. Denk aan Urbanus en je weet wat ik bedoel.
Annus horribilis. Waarom sluipt zo'n uitspraak -nu- in mijn hoofd? Ziekelijke connotatie? Ik ga nog eens even controleren, ja, een controlefreak ben ik, of hét aan de beterhand is. Na al dat gewrijf en geschrob met mirakelproducten.
Aan het venster. Want ik heb licht nodig. Fel daglicht. Ik koester hem even in mijn handen. Heerlijk gevoel. Mijn ogen strelen gans zijn oppervlakte. Wat is hij mooi, was ... ?
Mmmm, ik had het gisteren erger verwacht, toen zij me tegen kwam in het parkje en uitriep : "Wat heb jij voor?". Ik begreep ze niet meteen, want voelde me uitgelaten als een jong hondje, toen ik ze zag, die knappe buurvrouw van me. Waarom die kreet dan van haar?
Met een aarzelende vinger, "smetangst?", wees ze me iets aan met een brede omtrek ter hoogte van mijn knieën. Ik boog me voorover en toen merkte ook ik hèt!
Links en rechts, frontaal vooraan, één zwarte uitdeinende vlek! En dat op mijn precieuse geliefde impermeabel!
Hoe hét erop kwam, bespaar ik je, het had met moederliefde te maken. En met containers.
Ik heb je niets te vertellen. Was het Toon Hermans niet die zei : "Alles is al gezegd en geschreven. "
En inderdaad, vanaf de beitelende steen en de rots, de ganzenveer en het perkament, de pen en het papier, de weblog en de pc, het gaat altijd over: het leven, de dood en wat daartussen ligt.
Liefde, de hunker ernaar en het verlies ervan. Dàt is volgens mij de essentie. Moeder en kind. Kameraadjes en vriendinnekes. Jongen en meisje. Man en vrouw.
Worden we bankdirecteur of filosoof, zanger of schrijver ... allemaal voor de liefde. Sporadisch nog met een grote L. Zuster of pater.
We denken soms wel in termen van afleidingsmaneuvers. Zoals: status, rijkdom en macht. Mààr dat is slechts oogverblinding. Want zet er het woordje 'waarom' voor. En je komt tot hetzelfde resultaat: liefde.
Je veux de l'amour. En liefde staat dan meteen voor geluk. Een derivaat, zelfs een synoniem. Als ik schrijf dan is het opdat jij me graag zou zien. Veronderstel ik. Want wat is een pluimpje anders dan: wat ben je mooi, intelligent, sterk, ...
Allemaal, talenten, attributen om geliefd te worden. Zoals de pauw zijn staart open spreidt, zo schud ik mijn gevederde woorden. Ik kraai nog net niet.
Pp
PS. In De Standaard der Letteren (28/10/05) las ik vandaag een interview met Bart Moyaert en Paul Mennes. Onder de lokkende titel: Schrijven is paargedrag.
Een uitspraak van Mennes : "De enige valabele reden die ik kan verzinnen waarom mensen schrijven, is om aandacht op zichzelf te vestigen. Paargedrag."
Bart Moyaert : "Ik denk dat ik doodga als ik niet schrijf."