Voor m'n poëzie kan je terecht bij Pp. Naam van het Weblog: Ik kan niet schrijven zoals jij leest ...
26-12-2006
Tot aan de horizon
Tot aan de horizon
En toen dacht ik:
Zelfs als er maar één paar mensenhanden overblijft. Om je vast te houden. Als je de horizon nadert. Dan is het goed.
Eén mond die je ooit gekust heeft. Met begeerte. En met liefde. Dan mag hij dichterbij komen. Geruisloos als het kan. En zacht. Als een vooroorlogse zomer.
Eén paar ogen. Die je volgen naar de einder. Je nog even laten vollopen. Met weemoed. Zonder dromen. Want je weet dat het daar te laat voor is.
En die ene stem. Breekbaar als het ochtendlicht. Nog even doordrongen van de nacht. Zwoel. Maar zonder zonde. Want anders mag je niet binnen. Waar je naartoe wil.
En als haar ganse lichaam je dan nog één keer zou bedekken. Als een lijkwade. Wit van onschuld. Want zonder drift. Alleen de herinnering eraan.
De stad waarin ik woon is rijk aan kerken. Vermits God reeds lang gestorven is, staan er veel van zijn huizen leeg. Arm en verlaten.
Sommige worden gesloopt, andere mogen verder leven. In een ander leven. Reïncarnatie heet dat dan.
Geen mis meer. Maar theater of kunst met K. Dat vervangt zijn Woord. C van Concert, mag ook.
Gelovigen van een ander soort komen aarzelend binnen. Men noemt ze ook wel eens: toeristen.
Zo passeerde ik gisteren die prachtige gevel van G. Zijn deur stond open. En wanneer ik me meestal erger aan tentoonstellingen à la SMAK, werd ik nu meteen ingepakt.
Witte doeken sleepten zich vanaan het portaal tot aan het altaar. Uitgestreken sneeuw. En op dat wit verschenen woorden. Fris uitgekozen. Muziek verzachtte de kilte. En de stilte leed er niet onder.
Zopas na het herlezen van de teksten die ik zo maar cadeau kreeg, moest ik dit kwijt:
Gisteren heb ik God gezien Hij lag besneeuwd te slapen onder het vel van zijn gewelf
En woorden van mensen schreven op zijn huid de tijd vol poëzie
Zijn Woord scheen door de lucht in mensentaal gekneed door mensenhanden landen van verwondering getekend op muziek
Graag had ik geloofd wat Hij mij wilde zeggen maar letters braken zonder licht
En buiten hing de lucht te klagen van grijs verdriet over daken en dagen
Een dagboek zonder lampjes... over dagen en mensen.
De tijd treuzelt. Traag trekken de wijzers naar morgen, overmorgen ... Ik spreek hun onzalige namen niet uit.
Die dagen van obligate vreugde. Het kraambed van wensen. Doodgeboren. En al die overtollige uren die turen naar nergens.
Het wachten in de kamer van een versleten jaar. Waarvan het behang gekleurd is met hulpeloze herinneringen. Een bosje gedroogde tranen op tafel.
Die dagen, ik zou ze willen verjagen. Van mijn erf. Mijn erfenis. Het bijna voltooide verleden. Belegd in het heden.
En woorden als toen, vroeger, in onze tijd, ... die leugenachtige metaforen. De foor van de leugen. Gewillig vlijen ze zich neer in de ochtend van m'n oren.
Deze hoeren van nostalgie. Ze laten zich betalen door heimwee en wanhoop. Op zoek naar hoe het nooit geweest is ...
tenzij in een hoofd.
Uvi
Mag ik het ook eens bekijken zonder bomen en lampjes?
Zal ik hem even openslaan, dacht ik. Zoals Franciscus van Assisië de Bijbel. Om te lezen wat God hem wilde vertellen.
En ik dacht, ach, met De Coninck wordt het altijd wat lente in m'n hoofd. Ik deed het dus. En je gelooft me niet. Op pagina 317 van zijn Verzameld Werk, las ik bovenaan:
Met niets. Lente. Bijen. De letter z is ontsnapt. Grassprietje tussen mijn tanden is niet van mij, liedje ook niet, handen in zakken wel.
Dàt wilde m'n god mij zeggen vanmorgen. En het lentelicht scheen al een beetje in m'n duister winterhoofd.
Gelukkig is er nog de gazet. De grens tussen hun tweeën. Als de ochtend op tafel ligt. Een non-transitzone.
De woorden blijven bedrukt op papier. Ze hoeven geen tong te verlaten. Koffie kabbelt tussen hen in. Monden vol verhalen. Maar zonder klanken blijven ze stil.
Kil kijkt de dag door het raam. Speurt naar ontsnappingsroutes voor elkaar. Winter wikkelt zich rond hun dagen. Nog even en de dood komt hen halen.
Bijna als een boer deel ik mijn ochtend in. In percelen. Letters zaaigoed over velden papier. Woorden tussen de voren van de tijd. Ik lijd onder de druk van seizoenen. Uren van respijt.
In mijn handen ligt het 'Knack'-overzicht Boek 06. Soepel als een Brabantse glooiïng. Schrijvers, dertigers, nog puberaal en overmoedig. Roekeloze eigenwaan getemperd door kritiek. Heiligen nog voor ze zalig werden verklaard.
Ze rusten in de luwte van m'n handen. Ik kijk ze in de ogen. Zie de zinnen van hun dromen. Hun hautaine honger. De expansiedrang van hun gedachten. De bekendheid van getallen. Oplage vertaald in lezers. Bang voor criminele recensies. Blokkering van subsidies.
Armoede op zolderkamers, dat is voor dode dichters. Die het leven verteerden in hun verzen. Thans is hun ego uitgebreider dan de zee die ze bevaren. Hun horizon geborneerd door de omtrek van hun hals. De weidsheid van wijsheid, versleten en vergeten.
Zij werken dwangmatig aan de band. Voor de zekerheid van hun literair bestaan. Een villa in Portugal. Nullen op de bank. O God, van dichters en schrijvers, wees hen genadig. Laat Cupido hun Muze verleiden.
Misschien zal je mij wel gek verklaren. Maar dat mag. Je moet je niet schuldig voelen.
Zoals elke dag plooi ik de ochtend open met lectuur. Ongeveer een uur. Een ochtendwandeling door het hoofd van een schrijver. Buiten nog donker. Binnen helder.
Vanmorgen dacht ik dit.
Een boek is een gevangenis. De schrijver sluit er woorden in op. Een lezer kan ze bezoeken. Misschien even bevrijden. In een roekeloze ontsnappingspoging. Hij wordt zo medeplichtig.
Vanochtend wandelde ik langs bermen. Midden een veld van klaprozen. Ze waren nochtans zwijgzaam stil.
De schrijver had ze bekeken en geplukt. Meer nog hij had ze gezaaid en geoogst. Zij dankten hun bestaan aan enkele zinnen. Ik voelde me een klaproos.
Trek me niet uit de grond, lezer. Want ik verwelk meteen in de vaas van je handen. Laat me staan en lees me. Pluk me met je ogen. Want daar wil ik wonen.
Hij geurt naar jeugd. De wierook van weemoed. Hij tekent tranen in m'n ogen. Dopt zijn pen in tederheid en veegt ze af aan de ochtend.
Hoe hij mijn hoofd vult. Vandaag mengt met vroeger. Het licht laat lachen. Het donker verduistermaant. Dat kan hij allemaal. In m'n hoofd.
Hoe zo'n man mijn hersenen bemant. Ze ontleedt tot in de laatste kronkel. Soms ontbloot hij gedachten die ik geklasseerd had. In de vergetelheid. Het niet meer willen weten.
Ach, Dewulf, ik hoop hem nooit te zien. Te horen. Hij zou zichzelf onttronen. Alleen zijn woorden, wil ik. De magie van m'n eigen dromen. Die hij laat wonen. Op papier.
De ochtend is zó donker dat ik hem niet kan lezen. Ik kijk naar de stilte van het licht. Bijna een gedicht.
Ik luister dan maar naar de lectuur van de regen. Haar geratel op het dak. Het getjilp van de goten. Hun gulzige slikken. En het gemor van het geborrel.
Deze dame is vastberaden verdwaald. Zij schrijft zich nat op lakens van land en van water. Ze tikt op verschrikte ruiten. Wuift met de wolken en huilt met de wind.
Ze lacht om later. Het klinkt als geklater. Haar vingers vangen m'n oren. Als een schelp de zee.
Wacht, roep ik haar. Ik ga mee. Tevergeefs. Ze is een nomade.
Zopas stond ik aan de afwas. Met Pascale Platel. Dat kwam goed uit. Want hij was opgestapeld en twee dagen oud. Wel afgespoeld met een kwistige dretsj voor het slapen gaan.
Geen tijd gehad. Ach, die vrouwen in m'n leven. Dochter, ex en geliefde, ze bezetten m'n tijd. Melk de dag, schreef Timmermans. Mijn grootvader deed dat met de duiven.
Mijn dochter zit in Amsterdam. Bij haar grootste weldoener. Maar Pascale staat naast mij. Dat helpt. Hoewel zoals ik dat verwachtte, ze snatert wat af. Ik doe het dan maar zelf.
Maar ik zink zo diep weg in haar stem dat ik vergeet. De tijd en de afwas. Bijna zou ik 'm afspoelen met tranen van ontroering.
Ho, stop even, Pascale. Ben ik nu ne vent of een ... trut. Verdomme, wat kan die vrouw me pakken. Ah, vrouwen, dedju. En radio, een andere zwakke plek.
Alaska. Zondagavond. Radio 1. Van zes tot zeven. Maar op de internetradio ook aan de afwas. That's life!
Pascale gaat terug in de tijd. Naar haar warm nest. Een huis volgestouwd met vijf kinderen. En een pa en een ma. Zeven gelukkige mensen. Een huis als een L. Van Platel. Van haar vader. Architect.
En liedjes. Van toen. Verdomme, Pascale, je maakt me klein. Ik geraak niet meer aan de afwasbak. Haar moeder, mijn moeder... allemaal dezelfde moeders.
En de liedjes van toen. Pascale, hou me vast. Ik verdrink in je weemoed.
Buiten schijnt de zon. Op de vloer liggen broodkruimels. Het stof lacht groen op de kast. En de was ligt wirwar in de mand.
Pascale is vertrokken. Ik ga haar achterna. That's life!
Hoe gewillig ze zich laat openen. Door mijn handen. Ik voel haar huid. Glad gestreken. Ze geeft zich prijs.
Meer nog. Ze neemt bezit van mij. Overvalt me met haar zwart bedrukte kanten. Langoureuse lingerie van letters. Ze ontbloot haar woorden.
Ik bloos. Ben een jongen. Oud verloren. Verslingerd aan haar boorden. Van weidse verten. Vertelde dromen. Ze plant zich op mijn schoot.
Ik draai haar om. En om. Bekijk haar. Kolom na kolom. Betast haar. Van noord naar zuid. Van oost naar west. Ik lees ze uit.
Uitgelezen
Voortaan, steekt een lieve buurvrouw, "Uitgelezen" de literaire bijlage van De Morgen, in m'n brievenbus. Gisteren zondag vond ik ze en werd zo blij als een kind. Woensdag komt een ander.
Als een pneumatische boor hamert zij op de toetsen. Zij drilt de noten. Ze kraken in m'n oren.
Ik heb heimwee naar Mozart. Het speelse van een felle lente. Door de muren klinkt de kilte van de winter. Hedendaags mist dikwijls warmte. Het conceptuele van een Jan Fabre. Een cloaca van Delvoye. De bravoure van een Hoet. Ze lijken mij welstellende middenstanders. Maar 'kunst' van commerçanten die ontroert? Nog niet gevonden, gezien, gehoord ...
Mijn buurvrouw speelt piano. Spelt noten. Elke ochtend, zelfs 's avonds tussen m'n lakens dreunt de exercice door haar vingers.
Vroeger liet zij 'de romantici' dromen in haar handen. Pianissimo in m'n oren. Toen luisterde ik graag naar mijn muren. Ze waren muzikaal ontroerend.
uvi
PS.
Om m'n dagboek beter te begrijpen, als toemaatje, een oud vers.
Mozart
Zij speelt haar heimwee stuk op Mozart
Eine kleine Nachtmusik van groot verdriet
maar nu en dan verlangt zij naar een minnaar zonder noten
een viriele dirigent met z'n orkest van instrumenten en hun tedere geweld
eerst wat parlando ma non troppo
als hij haar prelude speelt prevelt zij piano, pianissimo
en dan crescendo ... forte tot zij zich verliest in alle staten onder de maten van de partituur
ik hoor nu een ingeslapen interludium van wat vermoeide noten
Zij ruikt nog naar Afrika. Is mager (geworden) als Biafra. Langer dan toen ze kilo's had.
Zij liet haar volk achter. Zwart van honger. Geen ontbijt meer. Nog meer zorgen.
Ook daar worden de rijken rijker. De armen armer. Electriciteit en brood, weer duurder.
Zij loopt met een geleende jas. Sjiek als een dame. En toont fier haar Europese schoenen. Zondag gekocht op de markt van Dakar.
Afdankers hier ingezameld. Worden daar verkocht. Zij vindt dat OK. Zo kunnen de armen ook nog wat kopen.
Zaventem. Of Brussels Airport. De dag en Vlaanderen ontwaakt.
Zij ziet nu. Waar ze vroeger blind was. Wolken. Die zo snel bewegen. Kleuren. De zon die wakker wordt.
En blaren die van bomen vallen. Zij schopt ze omhoog. Wil ze een tweede maal zien tuimelen. In de tuin.
Pake krijgt een vermaning. Een wildernis, noemt ze mijn niet geometrisch stadstuintje. Richt je tot 'God de Vader', verdedig ik me. Hij is mijn Tuinier. Ik ben er ook niet zo tevreden over. Maar Hij is goedkoop. Werkt in 't zwart. Dag en nacht. Wellicht een illegale Allochtoon.
Namiddag en we trekken door de stad. Te voet. Kasseien. Waauuw. Dat zie je niet bij ons. Vroeger waren keien ongemakkelijk. Je kon er alleen je voeten op omslaan. Niet meer van deze tijd.
We volgen witte sporen. Zien jongens en meisjes kruipen. Op vier poten. Hun slavendrijvers rechtop. In witte jassen. Zij klutsen eieren op hun kop. En bestrooien hen met sneeuwwitte bloem. Gieten roomkleurige melk.over hun haren.
Wat een majestueus ontbijt. Op de grond. Voedselvandalisme.
In Senegal hebben ze vandaag nog niet gegeten. Mijn ratio en emotie komen in opstand.
Mag ik je even spreken? Zo ben ik: beleefd. De laatste student is een gewillig slachtoffer.
Kijk, mijn dochter landde deze morgen. Om vijf uur zesentwintig. Pietje Precies, ben ik.
Ruik even, ze draagt nog de geur van Afrika. Bij haar hebben ze vanmorgen niet gegeten. Zij bedelt hier voor kleren en opvoeding. Eten. Voor kinderen, de bedelaars van de straat.
En jullie ... "Ik weet dat, meneer." Hij blijft onwennig beleefd. Waarom doen jullie dat dan?
Tja, ze deden dat vroeger toch ook, en overal en ze waren niet alleen ... en ze mochten zich toch amuseren...
Ja, natuurlijk, laat die schachten maar kruipen op al hun poten. Maar kan je ze niet besmeuren met bv. waterverf of weet ik wat ...
De toekomstige elite kijkt me beduimeld in de ogen.
Hoe kan ik die jonge mensen hun plezier vergallen. Ach, troost ik hem: Jij bent nog een brave student. Veertig jaar geleden, kapten ze de bloem over de kop van zo'n zeurpieten als ik ...
Hij glimlacht zelfs niet. Blijft ernstig ongemakkelijk.
Ze nog even opwarmen die jeugd, denk ik. En het zijn pannenkoeken.
Amuseer je nog, groet ik. Ik hoop dat hij het nog kon.
Mmm... ik ga pannenkoeken bakken. Ze slaapt nog ...
O, november en z'n troosteloze dagen. Het zwiepen van de kruinen. En het zware wolkenzwerk.
Je zou er voorwaar een 'Tachtiger' * of een 'Van Nu en Strakser'* van worden. Een eeuw vol novembermaanden. En nostalgie die van de bomen druipt.
"De dagen moesten breder treuren dan de zee. Verder keek alleen het schilderij."
Maar dàt is van een 'veertiger'. Dewulf (1960).
Ik voel me een dakloze dichter. Geen bundel boven m'n hoofd. Ik schrijf woorden om me droog te houden. Dronken te drinken aan het alfabet. Un clochard de luxe.
Ik ben een alpha-man. Geboren en getogen in blauwe letters. De navelstreng rondom m'n hoofd gewikkeld. Als een leeslint.
Geen tijd om op aarde te komen. Ik zag al blauw. Toen ik het licht aan het einde van de tunnel zag. Meteen wist ik dat leven wenen was.
Helaas, heb ik geen streepjes gezet. Anders had ik geweten hoe dikwijls ik nu al 'Blauwziek' van Dewulf gelezen heb.
Notitie
In alle vroegte doodstil opgestaan om nog eens het eerste licht te zien. Wassen, oude kleren aan. Koffie en dan leven voor het open raam.
Dat is de eerste strofe van het eerste gedicht. Zopas las ik, weer maar eens, het laatste gedicht van de bundel. Dat begint zo :
Amandier en fleur, 1946
Na iedere oorlog heeft de eerste lente haast. In de bleekgroene ochtend van een vredestijd bloeit de amandelboom een droom te vroeg.
Zo ziet mijn ochtend er uit. Donker buiten, blauw van binnen.
Ik kocht gisteren 'Loerhoek'. Van Bernard Dewulf. Daarin liggen zijn columns uit De Morgen te slapen.
Ik betaal graag voor dat boek niet alleen omdat ik er graag in lees. Nee, vooral uit dankbaarheid. O, maar ook uit puur eigenbelang. Berekening, zelfs. Toegegeven.
Die man heeft mij al zovele ontroerend mooie momenten in mijn leven geschonken. Als ik wil dat hij dat kàn blijven doen, dan wil ik daar graag mijn Euro voor bijdragen. Stoeltjesgeld, ken je dat nog? Leesgeld in dit geval.
Hetzelfde doe ik met muziek. Uit respect en rede koop ik met reden de cd's van die 'zangers' die mijn leven gelukkiger maken.
Zij geven licht op donkere dagen. Ik hoef niet te wachten tot Kerstmis.