Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
03-08-2005
dichtoefeningen
hij heeft een wereldgroot verdriet zo zwaar dat dagenlang het leek alsof zijn hoofd op een speerpunt werd gespietst en beroofd van zijn adem, zijn haat en elk gebaar
er sluipt een kat zwart door de stad een onheilsbode of fluwelen poten
mijn bijgeloof is uit de mode ik loop steeds ladders zat er onderdoor hoe raar het ook mag klinken, de straten liggen er te stinken, het slijk is overal
ik heb mezelf benoemd tot zwerfafval en laat het duidelijk zien, dat ik zo begaan ben met de stad, mijn hond mag dus te pas, overal zijn drollen persen
ik trap daar zelf niet in, ik ben een vrolijk baasje, ik plaats een vlagje op de hoop en denk daarbij dat anderen het wel merken met een voetafdruk en heel hard vloeken
mijn hond heeft 't schijt aan ' t stad ik ga vandaag niet werken want er zijn geen straten meer slechts plassen en hier en daar een zwarte kat
met zware ijzeren staven worden kasseien uit hun verband gelicht ze kreunen de mannen met hun sterke handen bij elke stoot wellustig haast en ook het zweet dat van het voorhoofd druipt
ze lachen de tanden bloot als ik hun tempo roep met de lippen op elkaar
de straat is vrouw en de hoerenbuurt wordt opgeschoond met klinkerkunst voor gladde heren
er blijkt geen haalbaarheid voorhanden om aan verzinsels te weerstaan en ook geen zwaar verband tussen het vermoeide denken en de staat van het onvermogen om weerspannige zinnen te vermoorden
ik ben dan ook behept met een eenzaatswoordenboek
ik heb geen aaibaarheid en geen handen meer ze werden reeds te lang vervloekt
bij dezer schrijf ik een pamflet om ware kunsten te promoten
ik treed daarbij de vele paden nog eens extra plat en 'k graaf in 't stof van de verleden tijd
toen er nog mensen spraken met een lege maag en gebroken tanden in hun mond
het overleven was toen hard en ongezond en menigeen zijn keel werd dichtgesnoerd
en met een stenen mes werden de ogen uitgestoken die bleven staren na de dood van 't hoofd
Maar hetgeen mij vooral interesseert is hoe de taal in de oertijd is ontstaan, en dan vooral toen het symbolische denken van de homo-sapiens zich manifesteerde.
De rotsschilderingen hebben een meer dan duizendjarige traditie en daaruit blijkt tevens dat de mens toen al de dingen kon benoemen en zich er een visuele voorstelling kon van maken.
Uit genetisch onderzoek is ook gebleken dat de bosjesmannen uit de Kalahari (Zuid-Afrika) zowat de laatste afstammelingen (in rechte lijn) zijn van het prototype van de homo-sapiens, en eigenaardig genoeg bezitten zij zowel negroïde als aziatische trekken. Hun taal is doorspekt met klik-geluiden, als om telkens aandacht te vragen, alsof ze willen aanduiden "ik heb iets te zeggen", de boer roept zijn paard nog altijd op die manier.
En de toetsen van mijn keyboard "klikken" nog altijd, daardoor kan ik horen dat ze functioneren. Ik klik wat weg op een dag.
het schaven van donkere plakken lucht het grommen van vliegtuigen in de hoogte en ook snerend schuiven en bochtenwerk ze vluchten nu weg voor een week of drie
naar hun ouderlijk huis en godvergeten een straat waar nog enkele vreemden komen en hoofddoeken in plantsoenen van een andere soort met meer kleuren (want nakijken doemt ze immers niet)
zelfs de zelfspot die kleeft nog aan mijn rug, waar mijn handen niet kunnen komen
ze heeft zo'n zwartwarrig hoofd met van die felle knopjesogen ze schrijft ook smakeloos zwart op maagdelijk witte bladeren en huilt zo uit een woordenboek met hartstochtelijke gebaren
haar hart staat op de tocht inderdaad, haar handen wringen haar stem gaat tot het bot en zowaar, mijn oren zingen
we schrijven juli en de zomer op zijn heetst en het blauw staalblauw het is zo vochtig warm want zelfs de mieren hebben nu vleugels gekregen en ze schrijven het neuken op zijn heetst en het blauw staalblauw met een zwerm en witte vegen
dan verwacht je donderwolken maar die zijn nog te ver weg van hier, er rommelt wat en de mieren neuken maar ondergronds graven ze voort ze stapelen lijken aan de poort ze lijken wel al kaida
hij schraapt de ochtend uit zijn keel alvorens hij de jaren weer verdrinkt met kranke zinnen die pas gisteren nog verloren raakten tussen droom en daad, tussen vallen en opstaan en een fles die glazen brak en rolde met een lege klank, de tafel duldde slecht het wankelen van zijn benen en hij sleepte zich naar bed alweer
hij haakt zich nog steeds verbeten vast aan zijn alledaagswit gewaad dat nimmer smetteloos is gebleken
de woorden die hij predikt lijken niet meer te zijn dan wat ouderwets gerijm en tandenloos gefezel van oude dwazen die gezeten op hun zelfgemaakte troon een even dwaze jeugd tot heilige oorlog roepen
Herinner u! alleen het "eerste woord" is heilig de rest niet meer dan wat gekwaak
hun gezichten wit van woede al of niet terecht, de vuisten worden hoog geheven en ze roepen hem
de vaders hebben groot verdriet en moeders medelijden
want de zoon is het paradepaard en houdt van tromgeroffel lange rijen epauletten en een schouder het geweer
maar bij zijn terugkeer jaren later is hij zwijgzaam en verstoord zoekt hij zijn onschuld die nooit het slagveld heeft verlaten maar gesneuveld is op het veld van eer