Ik ben de gelukkige bezitter van de wonderbaarlijke mandragora.
Ik koester ,maar heb ze wel hermetisch achter glas, want ze zijn super giftig !
Er wordt beweert dat je al bewusteloos kan raken als je de bessen ( appeltjes) een tijdje gewoon in je hand houdt !
De bekendste en beroemdste onder de magische planten, vaak toverplanten genoemd, is ongetwijfeld de alruin.Er bestaan ontelbare verhalen over deze geheimzinnige plant. Zelfs in het oude Egypte schijnt ze bekendheid te hebben genoten, want op een grafwand uit de 18 dynastie treft men er afbeeldingen van aan. Het mag echter betwijfeld worden, of de plant daar destijds als toverplant bekend stond.
Dat ligt anders in de klassieke oudheid; bij de Grieken had deze plant een grote faam bij liefdestover en vruchtbaarheidsrituelen.
De alruin komt in veel verhalen onder verschillende namen voor. De romeinse geschiedsschrijver Flavius vertelt in zijn »Geschiedenis der joodse oorlogen« over de plant »Baara«, en later verschijnt ze als fabel in de griekse »Dierengeschiedenis« van Claudius Aeliaus onder de naam »knospatos« (de door de hond uitgetrokkene) of als »algaophotes« (de glanzende lichtende).
Ook het heilige boek der Christenen, de Bijbel, vermeldt op twee plaatsen de Mandragora. In Genesis XXX 14-16, wanneer Ruben de Mandragoravrucht van Lea's zoon Rahel afneemt, om met behulp van de kracht van de plant onvruchtbaarheid te genezen. En op een andere plaats, in het lied van Salomo, VII, 11-13, waar over de in de dichtkunst veel bezongene jonge Sulamiet gesproken wordt. Deze Sulamiet, die de liefdestoverkracht van de alruin kende, nodigt haar liefhebber uit met haar de natuur in te gaan, naar een plaats waar de geur van de alruin hangt.
Het oorspronkelijke thuis van de alruin is het huidige Palestina, vanwaar het naar Egypte, dan naar Griekenland en daarna in de noordelijke landen belandde. Wie vandaag echter op zoek gaat naar de alruin in onze streken, die zal de alruin gewoon in het wild nauwelijks meer aantreffen, wie geluk heeft, en in Zwitserland zoekt, heeft nog een kleine kans er eentje te vinden. Door de mensen gekweekt, als het ware als een cultuurgewas, komt het vaker voor.
's Nachts, zo gaat de mare, nabij de ruïnen van vervallen boerderijen kun je in zeldzame gevallen de plant aantreffen, oplichtend als een ster. Dan moet je die plek snel markeren, want bij de eerste zonnestralen zou je die plaats niet meer terugvinden. Want overdag verstopt ze zich.
In de morgen ga je dan naar die plek terug, die je gemarkeerd hebt, begeleid door een zwarte hond, die je einige dagen lang hebt laten hongeren. Je vindt dan een plant, waarvan de geelachtige bessen zo groot zijn als flinke pruimen. Het gebladerte is dicht en bestaat uit brede, vleesachtige bladeren. De bovenkant van de bladeren is ribbelig, zoals de huid van een krokodil. De kracht van deze plant is verstopt in de aarde, het is de wortel, die wat gedraaid is, aan de onderzijde gespleten en de gedaante van een mensje heeft.
Men zegt, dat ze mens noch plant is, en dat elke aanraking tot de dood leidt. Nu steek je met een spade rondom de plant, totdat nog een laatste stukje wortel in de aarde steekt. Dan bind je de hond een stuk touw om de hals, en het andere uiteinde bevestig je aan de wortel. Verwijder je dan een flink stuk van de plant, en laat de hond een lekker ruikend stuk worst zien. Het dier, gekweld door de honger, will zich dan direct op dat stuk worst storten, het touw spant zich, en de wortel wordt uit de grond getrokken. Dan moet de hond direct sterven, want bij het uitrukken stoot de plant een door merg en been dringende gil uit. Begraaf de hond direct op de plek, waar de plant stond. Nu heeft de plant haar offer gekregen, en je kunt de wortel zonder gevaar aanraken en de vondst naar huis dragen.
Sedert vele eeuwen wordt aan de wortel in mensengedaante een genezende werking toegeschreven. Zo zou dat in het bijzonder goed werken bij vallende ziekte (epilepsie) en oogproblemen. De artsen uit Alexandrië scheidden met behulp van wijn de werkzame bestanddelen uit de wortel en gebruikten dat brouwsel als een narcoticum.
Dit werd zelfs ongeveer 200 jaar v.Ch. door de carthaagse veldheer Maharbal als oorlogswapen ingezet tegen een drinkzuchtig afrikaans volk. Deze veldheer trok zijn leger ogenschijnlijk terug en liet een grote wijnvoorraad achter met de alruindrank. De afrikanen, in hun zegesroes, bedronken zich onmiddellijk. Door de werking van de alruin werden ze slaperig waren niet meer in staat zich noch adequaat te bewegen, en konden daardoor niet langer standhouden onder de daaropvolgende aanval van de carthaagse troepen.
Andere mythen vertellen over het »galgenmannetje«, waarbij er sprake van zou zijn, dat de alruin onder de galgen opgroeien, gevoed door de urine en het sperma van een opgehangen misdadiger. De gevaren, die het uitgraven van een alruinwortel daar met zich meebracht, waren te groot om het ook maar te riskeren. Daarom wird ook aangeraden, om de wortel op de markt te kopen, waar ze voor veel geld te koop werden aangeboden. De alruinwortel maakte de bezitter dan onverwondbaar, verleendde grote vaardigheid in het gevecht en hielp bij leed en ziekte.
De vele griezelige berichten rondom het uitgraven van de plant, vervulden de mesen zodanig met angst, dat van de alruin beweerd wird, dat het hier een boosaardig levend wezen betrof. Een vroegchristelijk verhaal beschrijft de alruin als een voorstudie van de mens. Maar God had dat probeersel dan toch afgekeurd als hij later Adam uit de rode aarde van het Paradijs schiep. Dat verklaart ook, waarom de alruin zo zelden te vinden is, omdat de plant het liefst in de nabijheid van de Tuin van Eden groeit.
Maar niet alleen in deze verhalen treffen we de alruin aan als een bewust agerend levend wezen. Zo bestaat ook het verhaal, dat een nieuw verworven plant in wijn gebaad dient te worden, dan in zijde te wikkelen en met zwart fluweel toegedekt dient te worden. Daarna moet ze elke dag gebaad en gevoed worden. Over wat de alruin dan dient te eten, gaan de opvattingen erg uiteen. Velen menen, het is voldoende, wanneer men de hostie niet zelf opeet, maar de plant geeft, anderen zweren bij het voeden met speeksel uit de vastentijd, en weer anderen menen, dat alleen de rode paradijsaarde het geschikte voedsel is.
Hoe dan ook, wanneer die verzorging vergeten wird, of slechts gebrekkig plaatsvond, dan werkte de genezende kracht van de wortel niet langer, en kon zich zelfs tegen de eigenaar keren.
In andere culturen noemde men de alruin de »drakenpop«. Mogelijk heeft dat te maken met het deense »drage«, wat zoveel betekent als trekken, of aantrekken. De alruin heeft ook wel wat gemeen met een draak, want ook van de draak, eveneens een fabelwezen, wird gezegd, dat, wanneer je hem of haar overwint en in je macht brengt, je grote rijkdom, geluk, liefde en vruchtbaarheid kunt verkrijgen. De alruin als talisman draagt dan ook deze symboliek.
Vanwege de menselijke gedaante, die de wortel toegeschreven wordt, noemde de griekse wijsgeer Pythagoras (plm. 600 v. Ch.) haar »anthropomorphos«, (op een mens gelijkend). Een mens, die blijkbaar in de aarde opgroeide, zou al in een heel vroeg stadium een hoog ontwikkeld denkvermogen hebben.
Zowel de nederlandse naam alruin, als ook het latijnse Mandragora blijven enigszins raadselachtig. Mandragora zou van het griekse »mandra« (stal) en »ageiro« (ik verzamel) afgeleid zijn; dit, omdat in het volksgeloof van de plant gezegd wird, dat ze het vee in de stal kon lokken.
De herkomst van de naam »alruin« is tot op heden onduidelijk gebleven. Men meent er het gotische woord »rana« in te herkennen, wat »geheim« betekent, hetzelfde, wat ook in het woord »rune« voorkomt, en daarmee ook verwant is. Vergelijk ook het duitse »Alraune«, waarin het oude woord »raunen« (fluisteren) voorkomt. Verder bestaat het vermoeden, dat het eerste deel van de naam »al« van »alb«, »Alve«, dus »elf« komt, waarmee dan bedoeld wird, dat de mensachtige wortel de geheimen van de elven kent, en dat zou haar grote kracht verklaren.
Het oudste document, waarin het gebruik van de alruin voorkomt, is een oegaritische spijkerschrift tekst uit de 14e / 15e eeuw v. Ch. Waarin de voorbereiding voor een liefdes- of een vruchtbaarheidsritueel beschreven wordt. Het begint met de woorden: »Plant Mandragora in de aarde..«, waarbij het hier natuurlijk in een vertaling in onze schrift gaat. Ook de in de Bijbel vermelde plant »Doedaim« wordt tegenwoordig zonder uitzondering met Mandragora vertaald. En ook de liegdesvruchten (liefdesappels), die in het Hooglied voorkomen, zijn alruinwortels.
De eerste wetenschappelijke beschrijving van deze geheimzinnige plant stamt van de griekse arts Dioskurides, die in de eerste eeuw na Ch. leefde. Hij schrijft: "De Mandragora, door enigen tegengif, door anderen heksenkruid genoemd, omdat de wortel de liefdeskunsten schijnt te bevorderen, is tweegeslachtig. Die zwarte, die als vrouw aangezien wordt, heet »thridacias«. Ze heeft smallere en kleinere bladeren dan de »Lattich« (een voorvorm van de kropsla), zijn giftig, stinken, en vormen een rozet op de grond. Ze heeft appeltjes, die er ongeveer zo uitzien als die van de vogelkers. De appeltjes ruiken goed, zijn bleek en hebben peervormige zaden. Ze staat stevig in de aarde met sterke wortels, die met twee of drie in elkaar verstrengeld zijn. De plant heeft geen Stengel. De andere alruin is de witte, het mannetje, die ook wel »Norion« wordt genoemd. De bladeren zijn groot, breed en glad, zoals bij de voederbieten. De appels zijn bijna dubbel zo groot als bij de eerste soort, zijn saffraankleurig, ruiken aangenaam, iets verdovend, de herders eten er soms van en worden dan verdoofd. De wortel is ongeveer zolas de andere, maar wel iets groter en witachtiger. Ook deze plant heeft geen Stengel. Er wordt gezegd, dat er nog een andere alruin zou bestaan, die »Morion« heet, op schaduwrijke plaatsen bij rotsholen groeit, met bladeren die ongeveer gelijk zijn aan de witte Mandragoram maar kleiner, meer wit en een rozet om de wortel vormen. Ze is zacht, wit, iets groter dan een hand, en ongeveer zo dik als een duim."
Van de middeleeuwse natuuronderzoekers heeft Hildegard von Bingen (1098-1179), die als Abdes op de Rubertsberg bij het duitse stadje Bingen werkte, zich diepgaand met de alruin beziggehouden. Omdat ze de plant zelf echter niet beschrijft, mag men er van uitgaan, dat ze de plant niet zelf heeft gezien. Zij heeft zich ook alleen op de wonderen, die de plant zou bewerkstelligen, gericht. Ze schrijft:
"De Mandragora is warm, enigszins waterig, en komt uit die aarde, waarvan ook Adam geschapen wird. Ze lijkt wat op een mens. En juist vanwege dat mensachtige voorkomen, heeft ze meer van de duivelse verleider in zich dan andere kruiden en belaagt ons. Vandaar dat de mens er door in zijn gevoelens geraakt word, of die nu slecht zijn of goed, zoals dat ook het geval is met afgodsbeelden. Wanneer men ze uit de aarde heeft getrokken, moeten ze zo snel mogelijk een dag en een nacht in bronwater gelegd worden. Daardoor wordt alles boze en alle schadelijke vochten uitgedreven, zodat ze voor magische kunsten en tovenarijen niet meer deugt. Wanneer men haar echter uit de aarde trekt en bewaart met de aanhangende aarde, dus de plant niet op de voorgeschreven manier wast, dan is ze schadelijk en kan voor vele magische doeleinden gebruikt worden. Men kan er dan al die slechte dingen mee doen, die ook met afgodsbeelden gedaan worden. Wanneer nu een man door die magische invloeden of uit vleselijke lust, zich niet kan matigen, dan moet hij de vrouwelijke gedaante van de plant, nadat ze in bronwater is gewassen, deze met inhoud drie dagen en drie nachten tussen de borst en de navel vastbinden, daarna de vrucht in twee delen splijten en die net zo lang op beide lendenen dragen. Dan de linkerhand van die gestalte fijn wrijven, met wat kampfer vermengen en het dan eten. Dan zal die persoon genezen."
Voor vrouwen beveelt Hildegard von Bingen hetzelfde middel aan. Alleen dient nu de mannelijke gedaante en de rechterhand genomen te worden. Ze noemt de alruin ook als geneesmiddel tegen hoofd- en keelpijn, waarbij de gelijke delen van de mensachtige plant gebruikt dienen te worden. De mannelijke planten zouden een sterkere werking hebben dan de vrouwelijke, wat wel samenhangt met het geloof uit die tijd, dat de man van nature sterker en belangrijker is dan de vrouw.
Het winnen van de alruinwortel wordt als heel moeilijk beschreven. Wanneer men haar zoekt, probeert ze zich te verbergen. Dit kan men verhinderen, door er, zodra men haar ziet, met urine te begieten.
In de volksmond heet het alruinmannetje ook wel "broedmannetje", omdat hij de eigenschap zou hebben, uitgegeven geld weer tot de oorsrponkelijke hoeveelheid aan te vullen.
Omdat de alruinwortel zo zeldzaam was, en de prijs ervan daarom erg hoog was, leidde dat ook tot vervalsingen, waarvoor hoofdzakelijk de heggerank (bryonia) gebruikt werd. In het bijzonder de duitse keizer Rudolf II (1576- 1612), die veel platen uit de Oriënt liet komen, was een groot liefhebber van de alruin. Eigenlijk pas in de 16e eeuw kwamen de eerste kritische geluiden tegen het (bij)geloof in de krachten van de alruin. En botanici wijzen op de zeer vele vervalsingen, waardoor nog maar heel weinig mensen werkelijk weten, hoe de echte alruin eruit zag.
30-11-2016 om 15:43
geschreven door bosheks
|