Een gedicht van J.H.Leopold 1865-1925
Nu dat het jaar is oud en wit
Nu dat het jaar is oud en wit En elk in zijn behuizing zit Over het vuur gebogen, Nu zal een wakkre zang opgaan En dreunend aan de zolder slaan Rumoerend in den hoge.
Hoe zit de huisman breed en goed Op zijnen stoel en welgemoed Keert hij de rug naar buiten En tegen kou en overlast Noodt hij de vrolijkheid te gast Met neuriën en fluiten.
En dan op een gegeven woord Zet in hij en onverstoord Een bas met zware gangen, Terwijl de vrienden honderd uit Met tierelierend keelgeluid Opvolgen en vervangen.
Tuinkoningen in wintertijd Die al de strenge vorst ten spijt Hun helder liedje zingen; Wat ook voor leed heeft aangerand Of dreigen mag, houd stand, houd stand, Kloek hart zal t al bedwingen.
Gemengde verzen
|