Een gedicht van Marie Boddaert 1844-1914
Lenteboomgaard.
Hier is jonge aarde één wijde bloesemhalle. Bomen en bomen zover de ogen reiken Doen takske aan takske in gulle blijheid prijken Met bloesemsneeuw, sneeuwigste sneeuw van alle.
Is 't niet of uit zonhemel neer kwam strijken Een vlucht van vlindertjes, zó neergevallen In dromerig verpozen; duizendtallen Van vlerkjes fijn, die vleugelbloempjes blijken?
Al mondjes 't leven drinkend in de lucht, Gretig, intens. En 't goudlicht neergezegen Liefkoost en koestert ze. Ritsling van vlucht
Van kleine vogel even.... Dan bewegen Noch ritslen meer.... Àl stilte, àl teerheid: zacht Om ons van 't leven mysterieuze macht.
|