Een gedicht van Sebald Rau 1801-1887
Aan Sarbiewski
Dat vrij der vorsten naam, door slavenhand In rotsen uitgehouwen, praal! Dat standbeeld en altaar, hun razernij, Het bevend mensdom leer'! De tijd schuurt hunne naam van 't outer af; De mensheid trekt de voet terug, Wen zij een beeld in 't dreigend wezen trapt, En gilt: hier ligt een Vorst! Veel eedler is uw lot, o gij! wiens naam Mijn staam'lend lied eerbiedig noemt, Die naam, die door uw lied vereeuwigd blinkt En leeft en leven doet.
Sarbiewski! ja! 't gedenkstuk dat ge u zelf, En met u zelf, uwe eeuw, uw volk, Hebt opgericht, staat vaster dan arduin En vreest geen ondergang. 't Bewondrend oog ontvalt een eed'le traan, Uw lied ontvonkte 't eerst mijn vuur! - Nu gloeit dit vuur in 't grootser kloppend hart Voor U, en 't geen gij zingt. - Gelijk het land, door hete dorst gescheurd, Wen 't zeeg'nend oog des Eeuw'gen wenkt, De regen drinkt, terwijl de dankbaarheid In rozengeuren stijgt: Zo leefde 't eerst door u mijn dorre ziel. - Ik dronk verrukt die wellust in!... En 't leven dreunde mij door de aad'ren toe: ‘Gij zijt onsterfelijk!...’ Omhoog, mijn ziel!... gij zijt onsterfelijk! Omhoog nu gij Sarbiewski zingt! - Sarbiewski! Ja wanneer ik u betracht, Is alles ziel in mij. Wanneer uw lied, door Engelen benijd, Ter eer des Eeuwgen horen doet Hoe pool aan pool door 's donders stem geschud, Zijn naam al bevend noemt, Dan beve ik. Maar als gij in kalmte God Ook dan als uwe vader maalt, Dan wage ik het, en sla 't gelaten oog In 't dodend aangezicht. -
Gij zingt, hoe God in 't ongenaakbaar licht Der stervelingen lot bestuurt, Hoe eeuwge wijsheid, bij onperkbre macht, Onpeilb're goedheid paart. Gij toont mijn ziel, 't verzadigend geluk Door 't treurig floers des levens heen, Gij ziet van verre op 't rusteloos gewoel Des dwaze sterflings neer. Zo ziet de top van grijzen Carpates, Wen 't eeuwig ijs de morgen voelt, Met woeste grootheid op der volken nacht In volle middag neer. Maar als uw lied, in englenharmonie, Gods eeuwge mensenliefde zing, En d'eeuwge bron der liefde, Jezus, zingt Door Jezus zelf bezield. Dan gloeit, dan leeft in mij het edelst vuur, Aanbiddend sla 'k met u een oog Op hem. Ik voel de weerschijn van die gloed, Ik voel de onsterflijkheid! Als dan uw ziel, met meer dan Seraphs vlucht, Ver boven 't scheemrend licht der zon, In d' oceaan der Godheid zich verliest, Wie volgt... wie zingt u dan? Ge ontvliedt me!... Neen, gij keert op aard terug, Allengskens nader toont zij u, Hoe volk bij volk door 't oorlog ligt verwoest Of door de vrede bloeit. Dan drukt u de eer des vaderlands op 't hart; Hoe gloei ik als uw lied de Pool Te wapen roept, en op onsterflijke eer Door dood en bliksems wijst. Gelijk de Vistula en rots en bos Terneergedonderd met zich voert, En springt omhoog in schuimende triomf, Van bergen toegejuicht: Zoo voer me uw lied op 't bloedig oorlogsveld, Verrukking geeft mijn vuist de dolk; 'k Hoor niets dan u, bij 't dondren van 't geschut, En ben onsterfelijk!- Had zo uw lied geklonken, toen de wraak, In 't land, door God weleer betreên, Barbaren, en met hen, verwoesting, nacht, En eeuwge naarheid zond; De heilige as van Isrels grootste Vorst, Zo groots bezongen in uw lied, Was nooit, ontbloot van helden tegenweer, Door trotse voet vertrapt. Hoe blakend vloog zijn ziel u te gemoet Toen uwe ziel deze aard verliet; Gij wierd zijn vriend, daar waar Orion blinkt, Met werelden omgord.-
Toen rustte op u der Serafijnen oog; De harp van 's hemels Vorsten zweeg, Tienduizend aan tienduizend zwaaiden u Des hemels palmen toe. Ook zij, wie God, in 't sterflijk stof gehuld, het eerst een zaalgend lachje schonk, Zag u, en sloeg, door u te hoog verheft, De onsterflijke ogen neer - En bloosde, als toen de bloem van 's hemels jeugd, Op eeuwge onschuld godlijk trots, Het zaligst woord haar horen liet, dat ooit Een sterfling blozen deed. -
Verheven ziel! kan 't zijn, hebt gij ook daar Bewustheid van dees zang, dit hart?... Sla dan het oog op mij! beziel mijn geest En leer mij uwe toon! - Zo zal dees hand, die door uw zang, het eerst, Nog zwak, 't beschreide speeltuig sloeg, Ook dan, als 't oog niet schreien kan, voor u Nog beven op de lier. -
----------------------------------------------
Sarbiewski - een beroemd Pools Odendichter van Latijnse verzen (1595-1640). Carpathes - het Karpathische gebergte. Vistula - de rivier de Weichsel

|