Een gedicht van Prosper van Langendonck 1862-1920
De torens
Ze rijzen, rijzen, hier en daar verspreid, de hoge torens in de vlakke velden, - als baken van gevoel, die wisheid melden langsheen die duiz'lingwekkende eeuwigheid ...
Hen ziet de zwerver, tot de zon verscheidt, opdagen, of ze beurtlings hem verzelden. Wen nacht en stilte en vreemd geruis hem kwelden, klinkt nog hun stem, die troostend hem geleidt.
'k Ging door een land van smarte ... Vaak bezweken mijn krachten ... Immer vond ik, 't pad ontweken, een richtbaak voor mijn stappen, mank en krank,
en stronkelde ik in wanhoop soms verloren, dra viel door 't duister, uit een hoge toren, diep in mijn ziel een verre klokkenklank.

|