Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
De vliegende man
Norselijk-krommende schroeve die telkens, in duizelig buitlen, biedt viervoudig de wind neigend een nijdige nek: 'k zinge u; en 'k zinge u, o vlerken die spant als den schoft van een trek-os, maar die teder en licht zijt als de vlerk der kapel; motor, 'k zinge u en ronk in me-zelf als het dommelig ronken, ('lijk aan de deur van een bie- korf gonst hommelen-ronk,) schuddend uw binnenst, en schuddend de schuite en schuddend het want-werk, schuddend als de aêm van de hengst waar hij de meester verwacht; — 'k zinge u; en naar me in het brein de begeerte van 't zingen bemeestert, duizel 'k als dronken, omdat boud ik te zingen u durf.
Interludiën I (1912)
|