Een gedicht van Helene Swarth 1859-1941
O lippen...
O lippen, rood als rozen en frambozen, Die, kussen ademend, om kussen vragen! O krachtige armen, die mij, moede, kozen Om veilig door 't vijandig Zijn te dragen!
O donkere ogen, zachte grondeloze ogen, zó rein als nooit mijn ogen zagen, Ogen, waarin geen sprank is uit den Boze, Maar waar Gods englen d'eigen blik in wagen!
O jong glad voorhoofd, geestdriftvol en edel, Omkranst van blijde zijden kroezellokken, Zwart aureool om lichten dichterschedel!
O stem, die me in uw armen wist te lokken, Zo roerend zoet als 't nachtlied van een vedel, Zo heimweevol als klank van avondklokken!
de Gids (1893)

|