Een gedicht van P.N. van Eyck 1887-1954
Landschap: bomen van licht
Landschap: bomen van licht, bij 't óp-stralende blaken van zonne-vlakken, in schettren, scherp, op de daken; en óm: de zware tocht van stromen, - wijde stromen gekomen tot een meer als van glooiënd goud-laken.
Neer, door het goud-doorzegen blauw, geselen striemen van schelle klaart die 't heil van open lichten lacht, en de aureate horizon van brede pracht schijnt in een purpren wrong de aarde óm te willen riemen.
Zie: vogels draaien gek door 't golpend zonne-zijn dat giet zijn stralen-brand van woeste licht-orkanen. En enkel déze vreê: de vreê der staat'ge zwanen op 't peerlen-telend vlak van 't welig meer-gedein...
- o Lente, die daar tiert in 't vreugde-hijgend streven; Lente, blij-flakkrend zijn van wijdse heerlijkheid; Lente, die 't broeiend vuur van 't bremstig gloren zijt dat ik, tot zang en daad, door hoofd en hand voel beven;
Lente, o Lente in de macht van gloed-zaaiende goden; gierend uw wellust bij het zwoegen van uw willen: ik, zat van nieuwe zon en vreugd-schaatrende gillen, zinge u Hymnen van goud, gulzig-wassend als Oden!

|