Een gedicht van E.J. Potgieter 1808-1875
Aan New-York. (1)
1
O ongelijkbre Stedenmaagd! Wier trots een grootser hulde vraagt Dan de offers door twee watergoden, - Het paar dat u zo willig draagt, - Om strijd en knielende aangeboden; Hoogmoedige! wier blik niet rust Op 't lommer van de dubble kust, Of 't vlak der zaamgevloeide stromen, Wijl ge uit het blauwende verschiet De grijze Oceaan hoort komen, Zijn drietand uwaarts nijgen ziet; O Handelsbruid der Vrije Staten! Herinnert ge u, als de avondstond Uw lieflijk landschap enger rondt, Uw baai verkleend schijnt en verlaten, Daar vale scheem'ring 't mastbos huift Waaruit u 's daags van steng en staggen Een wemelende rij van vlaggen De groet der verste volken wuift; - Gedenkt ge in zulk een uur 't verleden, Het klene jacht, de klener jol, Het eerst uwe engten ingegleden; Schiet dan van dank uw boezem vol Voor wie u stichtten, Stad der steden?
|