Een gedicht van Johannes van Vollenhoven 1631-1708
AAN KATHARINA ROZEBOOM, WEDUWE GOEDHALS
O bloem der vrouwen, die gelijk een rozenboom Vol geurs Den Haag versiert, ons Statenhof, vol hoven; Met schoonheid overstort, met geest en gunst van boven, Als met een frisse dauw of milde regenstroom: Uw afzijn baart mij pijn, ’t zij dat ik wake of droom; Toch zal uw minzaam beeld geenszins mijn hart beroven. Daar stookt uw deugt een vier, door jaar noch tijd te doven, Daar heet ik u eerlang en altijd wellekoom.
Want bijzijn helpt hier minst naar ’t lichaam, ’t minste deel. Mijn hope en wens is staâg: och, paarden wij geheel! En vlocht onscheidbre min, een zachte en vaste keten, Twee harten, eensgezind, twee zielen hecht aaneen! Dan mocht om zulk een prijs en rozenkrans alleen Mijn hof en naam vol vreugds, vol vruchts, vol zegens heten.
|