Een gedicht van J.P.Heije 1809-1876
Glimworm.
Gij mooie glimworm, die in 't woud Des nachts zo helder blinkt door 't hout, Alsof het sappig groen der bladen Met diamanten is beladen, Och! zeg me eens (zo ik 't weten mag) Waarom glim je ook niet over dag? Als Ik zo prachtig licht kon geven, Dan deed ik 't vast mijn hele leven, En niet alleen, dat waar' gewis, Als 't donker is.
- Wel, kind! ik zeg 't je met plezier; En, ben ik maar een simpel dier, Toch kunt ge er mooglijk nut uit halen... Wanneer de warme zonnestralen Een stroom van licht, een stroom van goud Doen vloeien over veld en woud, Zou 'k vrezen heel verwaand te lijken Als ik mijn zwakke glans liet kijken; En deed ik 't al... 'k wed, dat bij dag Toch niemand 't zag.
Och! denk om mij, mijn lieve kind! Als gij bij andren u bevindt, Die, als een zon, met warme stralen Van liefheid, deugd of kennis pralen; Hou dan bescheiden 't mondje toe En wacht, gelijk ik zelf het doe, Tot gij, wanneer die andren zwijgen, In ootmoed ook een beurt kunt krijgen... Slechts als ge er nut of vreugd door sticht, Geef dan uw licht. -
|