God, ik zoek even contact met U. Wil je mij nabij zijn? Geef mij geloof en vertrouwen kracht en volharding zodat ik mij ten volle kan geven aan de opdracht die ik nu mag vervullen. Amen
Een mens is niet zomaar een dingetje, iets bloots. Diep in dat dingetje verbergt zich iets groots. Er woont een wonder in, iets ongelooflijk machtigs. Een kind is meer dan alleen maar iets engelachtigs. Ik weet niet wat het is, maar ik maak me sterk: zo'n mensenkind is niet alleen maar mensenwerk.
Des levens aanvang glinstert weer, geen gisteren en geen morgen meer, geen tijd meer en geen uren, geen grenzen en geen muren; en alle angst voorbij, verlost van schaduw en van schijn, wordt pijn en smart tot vreugd verheven!
Hoe kan het zo eenvoudig zijn! Hoe kan het leven Hemel zijn, met U, o kern van alle leven!
Wij hebben met elkaar gewandeld waar de dingen begonnen aan hun heerlijkheid: op de eerste dag van de stenen tijd, in de eerste tuin van de kale aarde.
En sindsdien, God, lijden wij aan elkander, roepen wij uit de diepten : Adam! Heer! tot Gij het zwaard wegneemt, de sterren weer laat dalen, en ik in uw mens verander.
Wij missen elkaar, wij kunnen niet slapen. Ik voel uw adem's nachts langs mijn verdriet; Gij hoort mijn pen krassen die U niet ziet.
Ik haat mijn appel ; Gij uw vlammend wapen. Wind, sterren en dromen, beken het maar: wij willen weer wandelen met elkaar.
'Heer blijf bij ons, de zon gaat onder.' Wij boden dan het avondbrood den vreemden man, die langs de baan met ons was meegegaan. En wijl hij, 't zegenend de oogen sloot, gebeurde het: Zijn aangezicht verklaarde in een hemelsch licht, waarin hij plotseling verdween Dit was het wonder. Wij stonden weer alleen, doch vouwden blij onz' handen. Het was alsof Hij door ons heen verdween en t licht in ons is blijven branden. Blijf zoo in ons, o Heer, de zon gaat onder!
Vanbinnen soms voel ik diep vanbinnen iets van God ik wou dat ik die dingen op kon schrijven maar als 't naar buiten komt is het kapot die dingen kunnen beter binnen blijven Toon Hermans (1916-2000)
De zachte lucht hangt rond mijn oren en in haar hangt de zonneschijn. Ik kan de dingen nu weer horen, zoals God wil dat ze zijn. Ik wacht maar tot ik kan luisteren, dat kan ik beter bij de maan of als alle dingen verduisteren om voor de nachtlucht dicht te gaan. Dan voel ik mijn handen veranderen tot een breed opgezet met de vingers aan elkanderen voltrokken nachtgebed.
Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden.
Beken elkaar uw zonden en bid voor elkaar, dan zult u genezen. Want het gebed van een rechtvaardige is krachtig en mist zijn uitwerking niet. Elia was een mens als wij, en nadat hij vurig had gebeden dat het niet zou regenen, is er drie-en-een-half jaar lang geen regen gevallen op het land. Toen bad hij opnieuw, en de hemel gaf regen, en het land bracht zijn vrucht weer voort.
Wanneer Gij komt, 't kan heden zijn, 't kan etenstijd met allen zijn, 't beloofde land, 't verwacht festijn, 't kan vreugde zijn of aardse pijn.
Wanneer Gij komt, 't kan morgen zijn, 't kan dageraad of avond zijn, de goede Herder kan het zijn, de Man met balsem, brood en wijn.
Wanneer Gij komt, 't kan middag zijn, door 't kruispunt loopt de dwarse lijn, met vuur gezuiverd staan wij rein, 't kan 't heerlijk uur der liefde zijn.
Wanneer Gij komt, nacht kan het zijn, 't kan donkerheid vol tranen zijn, of, vallen wij uit 't ijdel schrijn, 't kan 't laatste woord voor 't sterven zijn.
Wanneer Gij komt, 't kan eeuwig zijn, Uw lichaam kan zo glanzend zijn, 't kan Pasen in de bloesems zijn, Gij kunt voorgoed gekomen zijn.
Dank U, Vader van ons leven en ons zozeer toegewend dat U, eeuwig, hoog verheven, elk van ons bij name kent. Dank U, dank U, Heer der Heren, dat U onze Vader bent.
Dank U, Christus, met ons lijden en de dood zozeer begaan, dat U ons daarvan bevrijdde met een mensenlichaam aan. Dank U, dank U, Jezus Christus, broeder-God in ons bestaan.
Dank U Geest, voor alle gaven aan ons hart en ons verstand; die ons hoop geeft op de haven van ons ware vaderland. Dank U, dank U, Geest van liefde, voor het vuur dat in ons brandt.
Psalm 23 Ik wil van God als van mijn Herder spreken. Onder zijn hoede zal mij niets ontbreken. Groen is het land waarin Hij mij doet komen, fris is de bron die Hij voor mij doet stromen. Hij sterkt mijn ziel en wijst mij rechte wegen, opdat ik Hem zal prijzen om zijn zegen. Zelfs door een dal van diepe duisternissen waar ik het licht der levenden moet missen, vrees ik geen kwaad, want Gij zijt aan mijn zijde met stok en staf, tot troost en tot geleide. Onder het oog van hen die mij verraden richt Gij mij toe het nachtmaal der genade. Gij zalft mijn hoofd met d'olie van uw vrede, Gij vult mijn kelk met gelukzaligheden. Ja, zaligheid en liefde en welbehagen zullen mij volgen al mijn levensdagen. Ik zal het welkom horen van mijn Koning en jaar aan jaar verblijven in zijn woning.
Dank U, Vader van ons leven en ons zozeer toegewend dat U, eeuwig, hoog verheven, elk van ons bij name kent. Dank U, dank U, Heer der Heren, dat U onze Vader bent.
Dank U, Christus, met ons lijden en de dood zozeer begaan, dat U ons daarvan bevrijdde met een mensenlichaam aan. Dank U, dank U, Jezus Christus, broeder-God in ons bestaan.
Dank U Geest, voor alle gaven aan ons hart en ons verstand; die ons hoop geeft op de haven van ons ware vaderland. Dank U, dank U, Geest van liefde, voor het vuur dat in ons brandt.
Nachtgod Ik zal U maar God noemen. Ik weet ook geen andere naam. God dan! Ik ben zeer ver van de bloemen en zo dicht bij het raam. Ik kijk naar de sterren, waar kinderen U zien, maar mij zijt Gij ver en Gij luistert misschien. Ik erken het, ik ben maar een mens, bestemd voor de sprong ver over zijn grens.
Ik heb zijn beeltenis maar vaag in mijn gedachten en ik weet haast niets van hoe hij sprak en hoe hij keek 'k zou willen weten hoe hij liep en hoe hij lachte 'k zou willen weten hoe hij door zijn haren streek
'k zou willen weten of Hij appels at of noten en hoe hij hoestte als hij bij de oever stond hoe hij zijn baard geknipt heeft en zijn neus gesnoten iets van zijn oogopslag, zijn tanden en zijn mond
en hoe hij sliep en hij heeft ontbeten en of hij koffie dronk of thee bij het ontbijt en of hij weles met de deuren heeft gesmeten en of hij hield van knoflook of van zoetigheid
maar ik ruik wierook, plechtig klinkt in alle talen wat hij gezegd heeft, en ik verdwaal in mijn gebed want ik zoek de kleuren van zijn kleed en zijn sandalen ik zoek gewoon de Man van Nazareth
De heldere tafels zonder tooi gedekt. Borden en bekers. Onversierd bestek. Het boek waaruit men ons zal lezen ligt, terwijl de lector rechtop wacht, nog dicht.
De staande bel, het echoloze sein voor de gemeenschap. Aangezeten zijn. Bewegingen van handen. Op de dis de sneden brood, de rondgedeelde vis.
Geluid dat geen geluid is. Bijna licht. Voor elke vensternis een vergezicht. De vragen al vergeten en verhoord. Geen ander dan de lector heeft het Woord.
Anton van Wilderode (1918 - 1998)
Wie er ooit was net als ondergetekende zal dit zeker herkennen! Een aanrader er even te verblijven!