Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren -
Ik sta in uwen dienst, zonder bezit -
Maar ik ben rijk in dit:
Dat ik de ploeg van uw woord mag besturen,
En dat gij mij hebt toegewezen
Dit afgelegen land en deze
Hooge landouwen, waar - als in het uur
Der schafte bij de paarden van mijn wil
Ik leun vermoeid en stil -
De zee mij zichtbaar is zoover ik tuur.
Ik vraag maar een ding: kracht
Te dulden dit besef, dat ik geboren ben
In 't najaar van een wereld
En daarin sterven moet -
Gij weet hoe, als de ritselende klacht
Van die voorbije schoonheid mij omdwerelt,
Weemoed mij talmen doet
Tot ik welhaast voor u verloren ben -
Ik zal de halmen niet meer zien
Noch binden ooit de volle schoven,
Maar doe mij in den oogst geloven
Waarvoor ik dien -
Opdat, nog in de laatste voor,
Ik weten mag dat mij uw doel verkoor
Te zijn een ernstige ploeger op de landen
Van een te worden schoonheid; eenzaam tegen
Der eigen liefde dalend avondrood, -
Die ziet beneden aan de sprong der wegen
De hoeve van zijn deemoed, en het branden
Der zachte lamp van een gelaten dood -
Dit gedicht is ook heel toepasselijk bij het afsluiten van een school- of werkjaar.