Dat was de titel van een document, dat ik vele jaren terug ,kreeg van familieleden van wijlen onderpastoor Leo Verstraete ( °Lendelede 1906 + Lendelede 1976) . Verstraete kwam hier toe in 1946 en bleef er tot 1956 . Van 1956 tot 1965 was hij pastoor van Oeselgem en van 1965 tot 1975 van Handzame.
Pas aangekomen stichtte hij met enkele inwoners o.a. dokter Arthur Vanneste, Gilbert Vanneste (apotheker), Jozef Craeynest, Maurice Holvoet… de “Slossekring”, genoemd naar heemkundige Leopold Slosse, een geboren Markenaar. De “Slossekring” bleef zo een 10 jaar bestaan. Onderpastoor Verstraete werd wel verweten alles naar zich toe te trekken en ook zijn artikels te overtrekken.
Hier volgt de letterlijke weergave van een artikel, dat hij schreef in 1950.
“Daargelaten de vele Lieve-Vrouwkes in hun bescheiden nisjes boven huisdeuren, hof- en schuurpoorten, die andere, oude en nieuwe in hun alkoofjes onder het loverdak van beuk en linde; daargelaten ook de dankkapellekes van Ijzerweglaan (Hermelijnstraat) en Leieweg en van Rekkemstraat en Glorieux’uitweg (dat was een wegel die evenwijdig achter de huizen van de westkant van de Markekerkstraat liep), alsmede de 6 staties t.e.v. O.L.Vr. der 7 Weeën(1), toont Marke met zijn 10 grotere Mariakapellekes zijn vrome overtuiging en biedt het ons een van zijn schoonste wezentrekken. Eens was Marke en dit blijft het Goddank nog heden ten dage het zeer Mariale Marke.Allen saam slaan ze hun zegel, hun merk op Marke. Moge het, Moeder, nooit veranderen….
Het oudste en schilderachtigste – hoeveel Markenaren zagen of bezagen het ooit van dichtbij- dateert van 1776 en staat onder een prachtige linde langs de Lanteweg, op het Goed ter Elst, thans bewoond door Georges Vanhauwaert. Onze Lieve Vrouwe van Bijstand wordt er vereerd in een zeer mooi antiek beeld, de Moeder met het Kind voorstellend. Het kapelleken regelmatig vers gewit en goed onderhouden verdient dat er in de meimaand vooral eens meer heen gepelgrimeerd wordt.
Een zeer oud en schoon kapelleke hebben wij ook aan de hoeve van René Lefevre in de Kannaertstraat. Eveneens stelt men er zijn eer in het bidplaatsje goed te onderhouden. Jammer dat geen Markenaar nog weet wanneer en door wie en om welke reden het er destijds werd gebouwd.
Waar nog een ander oud, maar helaas vervallen kapelleke staat, het is langs de Wallestraat, tussen Omer Lootens ( na hem Roger Denutte -nu hoeve te Coucx) en Nestor Esquenet. Voortijds werd O.L.Vr.-ter –Zege er vereerd en aanroepen.
Het vierde zeer mooi kapelleke, het abdijkapelleke zou men het kunnen heten, staat sedert onheuglijke tijden bij de inrijdreef van de Rodenburghoeve, oude heerlijkheid die in 1238 abdij werd en in 1268 ten laatste de gekende abdij van Groeninge werd. Herhaalde malen werd het herbouwd en thans is het een pareltje (kapel verdween in 1969 ).
Een eenvoudig maar mooi lands kapelleke, maar dat toch de schaduw van een boom mist, is dit op het erf van Frans Holvoet, die het hof te Soris, voormalig achterleen van het Hof-te –Marke bewoont. Het zou dateren van 1848 (volgens het kadaster in 1885 ,SB99b), toen het er geplaatst werd om er het spoken te beletten. Inderdaad waar of geen waar , men zag er, of meende er van op de Pauvre Leute, elke late avond verkeersels te zien. O.L.Vr. moest er de mensen van bevrijden. Het eerste beeldje werd er eens gestolen, weet men nog, misschien was het wel door die vroegere spoken !! ( In 1957 verdween het kapelletje door mutatie van het areaal; het werd niet meer heropgebouwd . Michel Chanterie toen dd. burgemeester liet begaan).
Het zesde Mariaoord hier bij ons stelt ons de Lieve Vrouwe van Lourdes voor in haar grot. Dat kapelleke staat in de tijd al dichter bij ons, daar het dateert van 1892. Waar het thans staat bij de inrij van de Kasteeldreef, vervangt het een ander rustiek scheefgezakt bidplaatske met schaliekes gedekt en met traliekes voor ’t deurke en een laag bidbankje ervoor. Binnenin stond een oud wit Lieve Vrouwke en een Sint-Rochus. Ten tijde dat de cholera te Kortrijk woedde, wisten de Kortrijkzanen dat kapelleke zeer goed staan. Ze kwamen er knielen en kaarsen ontsteken. Toen konden zij wel bidden, die van Kortrijk, bidden dat hun lippen daverden, vertelde mij een oud moederke. Philomeentje Callewaert heeft het jaren en jaren onderhouden tot het er eens omvergereden werd, ach, neen niet met opzet, want die onverlaat zou met onze Marbekenaars hebben te doen gehad en er zouden niet veel beentjes van hem overgeschoten zijn. Node zag men het dan ook verplaatsen van vlak tegenover de lusttuin van Mietje Backers’hof.(2) Geen lijkstoet kwam er langs of men poosde er om een kruisgebed te bidden en welke nood er ook wezen mocht of welk gevaar op til was, men viel er de Lieve Vrouwe te voet en vond er heul en solaas.
Het hedendaags wellicht drukst bezocht kapelleke van Marke is dat van O.L.Vr. van Lourdes, in de Markestraat, bij de woonst van Alfons Devos.( aan de inrit rechts ,van de weg naar Aveve).Er stond voorheen een klein onooglijk kluisje, gebouwd op cijns, gezeid Hermantjes kapelleke (3). Het werd vergroot en gerestaureerd ten jare 19….. Of het onderhouden wordt en begaan. Probeer maar nu vooral in de meie het te zien zonder brandende kaarsen, verse bloemen.
Het Groeningekapelleke tenden de Markestraat werd er gebouwd uit dankbaarheid ten jare 1919 door oud-burgemeester Cyriel De Brabandere. O.L.Vr. van Groeninge wordt er vereerd. Binnenin leest men er deze immer actuele bede: O, Maria, wil niet vergeten, deze die dolen en de weg wel weten. Men beweert dat het met den tijd in de weg zal staan, voor een nieuwe daar ontworpen baan , maar dan stelt heel Marke zich vast en zeker burgerlijke partij, om te zorgen dat er aldaar op staatskosten een ander rijze!!(4)
In 1946 werd dan op de grond van Baron de Bethune en met de bijdragen van de ganse bevolking een mooie kapel van grotere afmetingen gezet( Van Belleghemdreef, architect was Jean Roose, aannemer Palmer Vandermeersch). Ze staat er goed en wel, in harmonie met de schone omgeving, maar het is zoveel als was zij er niet, want immer blijft zij op slot. Op 13 mei 1950 werd zij geïnstalleerd als Fatimakapel. Wie neemt de zorg voor op zich ? Wie staat er voor in dat de Lieve Vrouwe van Fatima er wordt vereerd door de velen die thans aldaar voorbij moeten?( nu opgedragen aan O.L.Vr. van Bijstand).
Onder de oorlog kwam er bij de hofpoort van Gaston Vanneste in de Kannaertstraat nog een landelijk mooi kapelleke bij : Onze Lieve Vrouwke der Vlaamse wegen, heet zij. Laatst nu in 1948, in de extreme uithoek der parochie, aan de hoeve van A. Catteloin op Walle schier, werd Marke’s laatste kapelleke gebouwd, dat wil getuigen dat onze Vlaamse buiten vooral Maria’s erf wil zijn en blijven.( beide kapellen werden gebouwd door metselaar Jules Ferlin).
Hierbij wil ik nog 3 kapellen bijvoegen:
1/De Sint-Theresiakapel in de Vagevuurstraat dateert van 1927 en werd gebouwd door aannemer Gerard Leman.
2/ De kapel van Antonius van Padua in de Markebekestraat, gebouwd in 1893.
3/ De kapel toegewijd aan het H. Hart op de hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat gebouwd op initiatief van Gustaaf Lannoo. Vroeger jaren stond hier, telkens als de processie uitging ,een houten kapel, waar halt werd gehouden.
(1)Momenteel bestaan er nog 4 van die kapellen. Ze werden gebouwd op initiatief van Gabriël Vergote, die hier onderpastoor was van 1941 tot zijn benoeming tot pastoor van Zedelgem in 1946. Vergote was geboren in Beveren-Roeselare in 1909 en overleed in Roeselare in 1983.
Van zondag 7 april 1946 (Passiezondag) tot 12 april (Goede Vrijdag) stond op het programma een “Grote Missie”. De wijding van die kapellen greep plaats door deken van Kortrijk, Jonckheere , op Pasen 14 april. Tijdens de oorlog hadden de inwoners de belofte geuit kapellen te laten bouwen met het doel gespaard te blijven van verdere rampen.
(2)Maria De Backer-Cornillie was geboren te Moorsele in 1793 en overleed in 1867. Ze was ontzettend rijk. Ze was getrouwd met Joseph De Backer, een advocaat uit Kortrijk. Te Marke had Marie Cornillie een “hofstede” die ze “Campagne de Marcke” noemde. Pastoor Slosse noemt het “Miete Bakkers hof”. Zij had dit hof gekocht aan juffrouw Adelaïde Denijs, dochter van Ferdinand Denijs, burgemeester van Marke van 1820 tot 1829. Ferdinand Denijs overleed er in 1839. Pepin Lowie, een vriend van Cornillie erfde de helft van al haar goed. Het goed werd ook “Nijsens’n hof” genoemd.
(3)Dat kapelletje werd gebouwd omstreeks 1876 door eigenaar en vlashandelaar Désiré Herman ( ° Marke 1828 + Marke 1914). Er stond al een kapel begin 19e eeuw.
(4)De kapel werd begin 1979 verplaatst tot tegen de verblijfshoeve. De deuren + de kap + het binnenste zijn nog origineel. De muren werden hermetseld.
Foto genomen in 1952 . Leo Verstraete staat rechts op de foto, in het gezelschap van zijn broer priester en zijn moeder.
In 1914 kreeg onze burgemeester Baron François de Bethune van de Duitse overheid het bevel om een lijst van de bestaande cafés op te maken; het resultaat was 82 . Begin 20e eeuw telde onze gemeente ongeveer 100 drankgelegenheden.
Plaats (Markeplaats)
__________
Het Gemeentehuis Sint-Barbara
La Belle Vue In de Wapens van Marcke
In d’Arke van Noë
Kerkstraat (Markekerkstraat)
_________
De Beenhouwerij De Voerman
Marckestraat (Marktstraat)
___________
De Nieuwe Kloef Maison de Commerce
Café du Tissage Het Paradijs
De Haan Café Royal
De Nieuwe Anker De Handboog
Hemelrijkstraat
____________
Het Hemelrijk
Kortrijkstraat ( Markebekestraat)
___________
Het Rootershof De Vlasbloem
De Marckebeke A Ma Campagne
In Lauwe Wandeling Hendrik Conscience
De Nieuwe Beenhouwerij
Bissegemstraat (Overzetweg)
____________
Koning Albert
Reckemstraat (Rekkemsestraat)
___________
De Ijzerpoort Transvaal
Au Jardin Botanique Au Coq Hardi
Sint Joseph Het Burgerswelzijn
De Vlaamsche Leeuw ’t Hof van Brabant
Den Ouden Tijd De Zalm
De Kroon Den Hert
Het Roodhuis Au Soleil
In Hongarië Oostenrijk
Pontestraat
_________
De Ko
IJzerweglaan (Hermelijnstraat)
__________
De IJzerweglaan
Kleine Statiestraat (Koedreef)
______________
De Wachtzaal Repos des Voyageurs
Leiweg (Leieweg)
_____
Café Cies
Aardweg
________
De Ondank
Statiestraat (Michel Van de Wielestraat)
_________
Café Rubens La Providence
Het Nieuw Kwartier De Pannefabriek
Statieplaats (Koekuitsplein)
___________
Au Café Français
Kloosterstraat
____________
De Vlasboot In de Goude Leerze
In de Sterre De Brug
Den Beer Café de la Brasserie
Au Café Belge
Hellestraat
_________
De Zwaan
Pottelbergstraat (Pottelberg)
_____________
Au Lion d’Or De Brandel
Au Pigeon Voyageur De Koornbloem
Aalbeeksche Steenweg
Wallestraat
__________
De Smis
Sint-Annestraat
_____________
De Halve Liter Het Withuis
Prins Leopold
Preshoekstraat
_____________
De Gravier Het Boldershof
Sint Sebastiaan De Suikerij
Vagevuurstraat
____________
De Burgerskring In de Klok
Kleine Pontestraat
_______________
De Nieuwe Wandeling
Tourcoignestraat ( Torkonjestraat)
______________
De Prins De Keizer
Keizerstraat
__________
De Rooze De Nieuwe Leute
Het Hooge
Bergstraat
_________
De Steenoven De Berg
Aan de hand van een lijst uit 1950 merken wij dat er op dat moment nog een 30-tal cafés waren.
Honderdjarige Regina-Sophie Bels ingehuldigd op 8 sept.1907
De gemeente Risquons-Tout grenst aan het Franse Neuville-en-Ferrain en Tourcoing. Een gedeelte lag vroeger zowel op Rekkem als op Moeskroen. Risquons-Tout behoorde tot 1963 bij Rekkem, maar bij de vastlegging van de taalgrens belandde het bij Moeskroen.
Op zondagnamiddag 8 september 1907 was Risquons-Tout getuige van een groots feest.De weduwe Regina-Sophie Bels geboren in Marke op 8 september 1807 vierde er haar 100e verjaardag. Ze trouwde te Marke op 16 februari 1833 met Joannes Baptiste Delporte en hield in de jaren ’60 café “Den Slabbaert” ( ten westen van de toegang Kasteeldreef)open. In de volksmond noemde men ze “Regientje van Tisten Luiks “ beter verklaard als “Regientje van Baptiste ,die zoon van Lucas (Delporte)was” . De inwoners hadden in blok hun huizen versierd. De Rijselse steenweg, waar het arme vrouwtje woonde, oogde sprookjesachtig. Overal zag men langs de gevels vlaggen, bloemversieringen, guirlandes en kleurrijke bloemenschakels in overvloed. De steenweg was vanaf de Franse douane tot aan de Plaats van Rekkem aan weerszijden beplant met honderden sparren en heesters. Aan de deuren en aan de voor die gelegenheid gebouwde poorten kon iedereen genieten van originele opschriften. Reeds vóór het feest begon was het volk al in opschudding. Trommels, wagens en voetgangers stroomden toe en daarbij was het ook stralend weer.
Om 13u30 brulde het kanon. De praalwagens en de groepen kwamen van alle kanten opdagen. De ruiters moesten voorop in de stoet. De praalwagens, de wielrijders, de muziekkorpsen, waaronder de fanfare St. Jan, en de georganiseerde groepen stelden zich in het gelid.
Een autoriteit uit Tourcoing had zijn koets ,versierd met bloemen, ter beschikking gesteld van de honderdjarige. Vóór haar zetelden twee van haar ongehuwde kinderen Jules , 57 jaar en Pharaïlde , 70 jaar oud, beiden bij haar inwonend. De organisatoren volgden de jubilaresse in een rijtuig. Het volk langs de weg was super entoesiast en applaudisseerde heftig. De brandweer van het dorp begeleidde de koets en vormde een haag. De wagen , die de nijverheid van 1807 voorstelde , stelde een weeftoestel met al zijn accessoires tentoon.
Op de zegepraalwagen, had een meisjeskoor in witte kledij, met rode, blauwe, groene en gele sjaals , plaats genomen en alle meisjes waren voorzien van een boeket natuurlijke bloemen . De volkstoeloop uit Frankrijk en België was indrukwekkend en tumultueus. Geen enkel ander feest in de regio bracht zoveel volk op de been. Duizenden waren samengeschoold langs weerszijden de weg op een traject van 10km.
Om 15u. werd halt gehouden op de Plaats van Rekkem. De jubilaresse werd ontvangen in de raadzaal van het gemeentehuis waar Wicart,de burgemeester van Rekkem, Baron François de Bethune en schepen Arthur Tack van Marke vergaderd waren. Ze werd ontvangen in een mooie zetel waarop volgende inschriptie te lezen was: “Eerbetoon vanwege de gemeente Rekkem, 8 september 1907”.
Wicart hield een toespraak en beschreef de vreugde die de inwoners van Rekkem hadden , omdat zij een inwoonster hadden die de gezegende ouderdom van 100jaar had bereikt. Baron François de Bethune (°Gent 1868 + Leuven 1938) , professor aan de Leuvense universiteit, die zijn zieke broer burgemeester Emmanuel de Bethune (°Gent 1868 + Marke 1909) van Marke, verving, bracht hulde en vertaalde de wensen van de Markse bevolking. Ze had immers het grootste deel van haar leven in Marke doorgebracht . Arthur Delporte, uit Kortrijk, een kleinzoon van de honderdjarige bedankte in het Nederlands, in naam van zijn familie de burgemeester , de gemeenteraad , de inwoners en het feestcomité.
De honderdjarige nam terug plaats in de koets , en samen met de autoriteiten vervoegde zij het gros van de stoet aan de “Croisé” ( gehucht in Rekkem aan het rond punt op het einde van de Dronckaertstraat). De stoet vervolgde zijn weg langs de Meensesteenweg richting Le Castert en Risquons-Tout.
Eindelijk werd halt gehouden aan de kerk van Risquons-Tout, waarin Regina Sophie op een zetel werd gedragen. Ze weigerde echter verder gedragen te worden en aan de arm van haar zoon Jules werd ze naar het altaar geleid. Het “Veni Creator”, “O Salutaris”, “Ave Maria”, “Te Deum” en tenslotte het “Tantum Ergo” weergalmden in de kerk.
Na de ceremonie trok de jubilaresse in stoet naar het sanatorium, waar ze in verpleging was. De stoet werd ontbonden rond 18u.30 en kort hierop werd een luchtballon opgelaten. Concerten werden gegeven op de tonen van de Philarmonie van Rekkem en de Koninklijke Harmonie van Moeskroen.
’s Avond werd de ganse wijk verlicht en de dag sloot af met vuurwerk.
’s Anderendaags werd een kerkplechtigheid opgedragen in aanwezigheid van de jubilaresse en haar familie en ook nog honderden sympathisanten. Het werd een feest dat lang in het geheugen van de bevolking en de organisatoren gegrift stond.
Op 8 september 1909 werd Regina Sophie Bels 102 jaar. Zes jonge vrijwilligers hebben toen voor de arme ziel een omhaling gedaan, die 350fr. opbracht.
Regina Sophie overleed, met haar volle verstand, op 12 april 1910 in de ouderdom van 102j. 7m. en 4 dagen.
De begrafenis had plaats op 16 april 1910 om 9u. in de morgen.
( Vrij vertaald uit “Terroir” nr. 53/54 van 1994/4 – 1995/1)
L’Echo de Courtrai meldt op de voorpagina onder de rubiek “Nouvelles Locales”:
“Le sieur Foulon garde-champêtre de la commune de Marcke, vient d’être mis en arrestation sous prévention d’avoir tué d’un coup de pistolet, le nommé Holgoet (lees Algoed), agé de 24 ans…..diverse versions, que dans ce moment nous passons sous silence, circulent en ville, sur ce terrible méfait qui jette dans la consternation toute une paisible commune…..c’est à la suite d’une dispute, que le garde-champêtre a tiré…..”
Na het overlijden van Ivo Moreels in november 1862 werd Fréderic Auguste Foulon in zitting van de gemeenteraad van 27 november tot veldwachter benoemd . Voordien was Foulon stationsbediende in Moeskroen.Zijn “carrière” zal een kort leven beschoren zijn. Drie kandidaten hadden zich voorgesteld: Eugène Delporte, Henricus Ameye en Fréderic Foulon.
Fréderic Auguste Foulon was geboren te Bellegem op 6 juli 1837 als zoon van Martinus, houtvelder ,en Joanna Theresia Nuyttens. In de nacht van 15 à 16 maart 1863 schoot hij na een cafétwist in “ De Kroon “ (Aloysius) Edouardus Algoed, zoon van Petrus en Florentina Nys, dood . De niet-betaling van de belasting op het houden van een tweede hond lag aan de basis van de ruzie. Op 6 juni 1863 werd hij door het Assisenhof van Brugge vrijgesproken. Het volk van Marke was woedend en maakte de verdere uitoefening van zijn beroep onmogelijk.Noodgedwongen moest hij de gemeente verlaten en na zijn huwelijk in 1864 te Bellegem verhuisde hij ten slotte naar Roubaix, en toen waren wij zijn spoor bijster.
Burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem(°Marke 1785 + Marke 1867 , burgemeester sinds 1830) werd om 12u. ‘s nachts door Henri Leglez (gezegd Algoed , schoonbroer van Edouard) en de onderpastoor( Gaspar baron von Korff zu Harkotten ) van de moord verwittigd. Onmiddellijk werd secretaris Marcellin Van Belleghem ( ° Marke 1819 + Marke 1878) ter plaatse gestuurd. Uit de verhoren afgenomen door de burgemeester op 17 maart worden wij in kennis gesteld dat er in het café “De Kroon” gebold werd (kegelspel midden de gelagzaal).
Henri Jacques Van Beveren, landmeter uit Kortrijk kreeg de opdracht een plattegrond te tekenen, om een beter overzicht te krijgen van de lokaliteit . Hij maakte ook een minutieus plan van café “De Kroon”. Foulon werd verdedigd door de advocaten Salembier van Kortrijk en Soenens uit Brugge.
23 getuigen moesten voor het assisienhof van Brugge verschijnen.
Bij arrest van 9 mei werd Frederic August Foulon aan de hand van alle processtukken , van vrijwillige doodslag beschuldigd.
Uit het arrest:
Op 15 maart zagen Henri Vandenberghe, August Dumortier en Henri Dekimpe rond 11u. in de nacht Fréderic Foulon uit het café “De Ijzere Poort” komen. Foulon leek beschonken. Er volgde een woordenwisseling, waarbij de veldwachter ze dreigde neer te schieten indien een van hen hem aanraakte. Samen traden ze binnen in café “De Kroon”. Ze waren nauwelijks binnen of er ontstond een twist tussen Foulon en de klant Edouard Algoed. Samen gingen ze naar buiten…en toen weerklonk een schot en geschreeuw.Henri Leglez, schoonbroer van Edouard,liep in de richting van het geschreeuw en vond Edouard aan de overkant van de straat aan de gevel van het hoekhuis ( tweewoonst) (nu “De Loco”)*.
*De tweewoonst verdween in 1937 ; brouwer Cyriel De Brabandere bouwde toen op die plaats het café “Het Sportpaleis”( zie ook artikel in de dorpskrant van april 1999 “De Blauwe Croone”van M. Faillie en F. Decock).
De moordenaar was gevlucht. Hij logeerde in een kamer van café “Het Gemeentehuis”.*
* De waard Auguste Stichelbout verliet het café in 1892 om zich te gaan vestigen te Bissegem in café “De Neerbeek”. “Het Gemeentehuis” op Markeplaats werd met de grond gelijk gemaakt in 1959.
Café “De Kroon” bevond zich op de oostelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat. De waardin was Louise Libeer, die het volgend jaar trouwde met August Vandenberghe (timmerman). Later vestigde Hector Casteleyn (°Marke 1879 + Marke 1958) er zich als beenhouwer-herbergier .Theophiel Cagnie (°Marke 1876 + Marke 1949) kocht in 1920-21 heel de hoek en liet in 1924 de beenhouwerij afbreken om er een nieuw huis te bouwen. “De Kroon” zelf ( geen café meer sinds 1920) bleef ongeveer 100 jaar overeind en werd afgebroken in 1959. Op de westelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat stond de hoeve van Petrus Noppe. Het hoevetje, dat laatst bewoond was door eigenaar Evarist Holvoet kwam door ruiling in handen van Gustaaf Lannoo en verdween in 1927 om plaats te maken voor de bouw van een villa (villa Lannoo) . Oorspronkelijk was het een hoeve van 13ha7a80ca , die in 1843 openbaar werd verkocht in verscheidene loten door de notariskinderen Gheleyn uit Poperinge. Onteigeningen hadden plaats in mei 1840, voor de aanleg van de spoorweg .Goed om weten is ook:
Dat in 1949 de NMBS de viaduct die de Aardweg verbindt met de Rekkemsestraat wilde dempen. Het gemeentebestuur wenste de brug te behouden en plooide niet want het kwam niet “ten goede van de nijverheid en de brandweer”. Daarop kwam een voorstel van de NMBS om een nieuwe weg aan te leggen , op haar kosten, vanaf de noordelijke kant van de viaduct aan de Ijzeren Poort tot aan de Leieweg (langs de spoorweg). Maar het gemeentebestuur hield voet bij stuk en liet niet begaan.
De geneesheren stelden vast dat Algoed aan de linkerkant van de borst tussen de derde en de vierde rib een ovale wonde van 1 cm. groot had. “…….door de scheut van een vuurwapen geladen met eenen kogel.” De kogel had de longen doorboord en de verwondingen moesten onmiddellijk de dood veroorzaakt hebben.
Het rechterlijk onderzoek bewees dat Foulon gewoonlijk een pistool bij zich had. Soms paradeerde hij ook op straat met zijn sabel. Enige tijd geleden had hij “moule à balles” gevraagd aan een douanebeambte en de avond zelf van de moord, rond 10 ½ uur in café de “Ijzere Poort”, had hij dronken zijnde, zijn pistool laten vallen. Het pistool werd door de herbergier opgeraapt en terug gegeven aan Foulon. Na de misdaad had hij zijn pistool in de vlucht weggegooid en het werd ’s anderendaags terug gevonden halverwege de weg leidende van de plaats van de moord naar de woning van de verdachte (Markekerkstraat). Fréderic August Foulon werd beschuldigd van in de nacht van 15 tot 16 maart 1863 vrijwillig Edouard Algoed verwond te hebben met de dood tot gevolg.
Wij kijken naar de verklaring van veldwachter Foulon:
“ ….in de herberg de Kroon is bij mij Henricus Algoed (Leglez), op mijn teenen trappelende en mij zeggende dat ik een stront champetre was, omdat ik twee in plaets van een hond, had opgegeven. Ziende dat er veele mannen rond mij kwamen keerde ik mij om ten einde te vertrekken.Op dien moment kreeg ik van Henri Algoed een vuistslag op de neus dat ik bloedde…nam hij mij aen ’t aengezicht en krabbelde…ik wilde vlugten maer over de kalsijde gekomen zijnde , die is over de herberg waer ik uitkwam, vond ik mij omringd van wel tien mannen die achter mij uit de herberg gekoomen waren.Ik zag er twee met open messen, eenen , die ik niet kenne, omdat ik maer twee maenden en half garde ben op deze gemeente, stak met zijn mes naer mij,….en heb ik hem eene slag met mijn stok gegeven,dat hij gevallens is.Daer op zijn zij met zes op mij gesprongen onder andere Henri Algoed (Leglez), den eenigsten dat ik kenne en ik ben in den dijk geslidderd. Het is op dien oogenblik dat zij mijne pistool , die, geladen in mijne borst zat, genomen hebben zonder dat ik zeker kan zeggen wie ze genomen heeft, nogtans denk ik dat het den genoemde Henri Algoed is….al over het land ben ik weg geloopen, maer ik was nog maer uit den dijk dat ik de scheut hoorde losbranden en ik meende dat het naer mij was. Het is maer eene uur nadien dat ik geweten heb dat Edouard Algoed dood was.”
Alle getuigen aan het woord laten, is een onbegonnen werk. Een bijzonder verhaal is dat van Henri Leglez (gezegd Algoed), schoonbroer van het slachtoffer:
“Ik bevond mij gisteren in de herberg de Kroon als wanneer de veldwachter er is ingekomen, hij had eenige woorden met mijn aengetrouwden broeder Edouard Algoed. Welhaest zijn zij te samen uit de herberg gegaen en hoorende zeggen dat de veldwachter zijn broeder had buiten gevraegd ben ik aen de deur gegaen om mijn broeder weder te roepen, maer ik was nauwelijks buiten de deur dat ik hoorde eene scheut afgaen en mijn broeder roepen ,aie,aie ! Ik liep er naer toe, maer hij lag dood, omtrent de gevel van het huis. Ik ben terug in de herberg gekomen, en gezegd, mijn broeder is dood geschoten, men is er naer toegegaen en men heeft hem tegen den westgevel van het huis Petrus Dequenne gelegd( hoekhuis van tweewoonst Rekkemsestraat en Markekerkstraat), als ik tot bij mijn broeder gegaen heb op zijn geroep, heb ik niemand omtrent gezien of gewaer geworden, en ook niemand zien vlugten, want alles is in min dan twee minuten geschied.Henri Vandenberghe, Henri Dekimpe en August Dumortier en nog andere, die in huis waren, zullen kunnen zeggen dat ik in de herberg gebleven ben als mijn broeder met den veldwachter zijn buiten gegaen. En ik houde staende geene hand gelegd te hebben op den veldwachter het zij binnen of ’t zij buiten de herberg, dus is het ten onregte dat den veldwachter zoude beweeren dat ik hem het bloed uit den neus zoude geslegen hebben in de herberg en dat ik buiten zijnde, hem zijn pistool zoude afgenomen hebben.”
Uit de getuigenis van Petrus Noppe, die het hoevetje rechtover café “De Kroon” bewoonde :
“In den nacht van zondag en maandag , reeds in mijn bed zijnde, heb ik eene scheut hooren afgaen, en eene minute of twee daerna een getiersel gehoort- ik heb mijne vrouw ontwekt en gezegd: ik heb daer eene scheut hooren afgaen…..ik zoude wel eens gaen zien…met mijn mijnlanteern…..daer mijn hof paelt aan de herberg de Kroon en er zelfs maer door een wal van gescheiden is….”
Uit een ondervraging van Foulon, vernemen wij :" de voetweg van de Prins naar de Plaets...." Uit andere verhoren bleek dat er een café “De Nieuwe Brug” bestond op de Markebeke (waarschijnlijk dicht bij de brug over de Markebeke).*
* Slosse blz.1189 "op 9 april 1860 werd de eerste steen gelegd van de brug over de Markebeke. De oude brug werd gebouwd in 1764 en lag met een zak en het werd gevaarlijk voor de talrijke vlas- en voermanswagens die er jaar uit jaar in over moesten."
Toentertijd was het justitiepaleis van Kortrijk in de Doornikstraat.
De verhalen van de getuigen waren niet altijd evenwaardig en dat maakte de beoordeling niet gemakkelijk.
Twee vragen waren primordiaal:
1/ Is de beschuldigde Frederik Foulon plichtig van, te Marke, in de nacht van 15 tot 16 maart 1863 bij middel van een vuurwapen, de genaamde Edouard Algoed vrijwillig te hebben verwond?
2/ Is er gebleken dat deze verwonding, kort na het toebrengen , de dood van Edouard Algoed heeft veroorzaakt?
Op de eerste vraag antwoordde de jury: neen. De jury was van mening dat hij handelde uit pure zelfverdediging.
Een hele berg brieven, rondom deze zaak, zagen het daglicht.
Foulon werd tenslotte op 6 juni door het assisenhof van Brugge vrijgesproken, niettegenstaande zijn tegenstrijdige getuigenissen met die van de tegenpartij. Hendrik Conscience (jawel, de schrijver), die toen arrondissementscommissaris was, liet op 29 juni ons gemeentebestuur weten dat Foulon een vrij man was, en op volle toeren zijn ambt kon uitoefenen, en als de gemoedstoestand van het volk de uitoefening van zijn dienst belette, dan was dat feit onafhankelijk van zijn wil. De hele bevolking van Marke was bijzonder ontgoocheld over de vrijstelling van Foulon en besloot om wraak te nemen, als hij toch nog zou aan blijven. Daarop schreef onze burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem naar Conscience “ Wij zouden niet durven verzekeren dat het gevoelen van afkeer welke onze inwoners tegen hem bezield niet zoudt ontploffen; woorden , twist, slagen, en misschien nog voordere voorgevallen zijn te gevolgen welke wij zouden moeten vreezen indien hij weder komt. Moejelijk is het volck in te houden als het te verbitterd is.”
Het gemeentebestuur weigerde het loon uit te betalen aan veldwachter Foulon. Conscience ging op zijn strepen staan en repliceerde het loon toch uit te betalen op voorwaarde dat hij zijn ontslag aanbood. Op 28 juli ontving ons gemeentebestuur een schrijven van arrondissementscommissaris Hendrik Conscience, met de opdracht het achterstallig loon uit te betalen aan Foulon. Vóór hem had hij zich bereid gevoeld zijn ontslag in te dienen. Dat deed hij op 8 oktober.Dezelfde Conscience zond op 20 november een herinnering aangaande de kandidaten in vervanging van Foulon.
Vechtpartijen, messenvechten en dergelijke waren in die tijd aan de orde van de dag. De enige ontspanning was cafébezoek . Ruzies waren er aan de lopende band en het liep dikwijls eens over. Veldwachters van landelijke gemeenten hadden dikwijls de handen vol aan gemene gevallen en soms waren zij ook een mikpunt. De hoogmoedige Foulon, zo werd hij gekenmerkt, was pas garde benoemd en dus een groentje . Bij gemis aan ervaring, wilde hij bij zijn cafébezoek tonen wie de broek droeg, maar dat kon hem toen zwaar tegenvallen. Daarbij hadden de caféklanten niet nagelaten bedreigingen aan zijn adres te uiten:
“ Wij hebben den anderen champetre half dood geslagen, maer dezen gaen wij geheel dood smijten”
Foulon solliciteerde voor de plaats van politieman in Gent. Ook te Brussel trachtte hij aangenomen te worden bij de politie. Ook te Antwerpen klapte de deur dicht voor onze onfortuinlijke veldwachter. Hij trachtte eveneens aanvaard te worden als cipier in de gevangenis. Alles mislukte , niettegenstaande onze burgemeester telkens met lovende woorden voor de dag kwam.
Voor zijn opvolging boden zich 13 kandidaten aan. Eugène Delporte, al kandidaat in 1862 , werd de “gelukkige” nieuwe veldwachter op 16 december 1863.
Het was nog oorlog. Men vreesde al het ergste voor verzekeringsagent Laurent Theys ( ° Rollegem 25-12-1886 ), want sinds 19 juni 1918 was hij spoorloos verdwenen uit zijn woning in Rollegem . Laurent Theys werd op 24 juni 1918 dood teruggevonden in een put midden een weide van de hoeve Hugo Van Hauwaert in de Lantestraat te Marke . Alles wees op een misdrijf. De genaamde A.D., wever, geboren in 1897 te Moeskroen ,maar woonachtig te Marke, werd verdacht van moord . Omdat Theys in Rollegem woonde dacht men dat hij eventueel daar was vermoord en daarna in de put was gedumpt.
Laurent Theys was de zoon van Gustave Theys en Eulalie Defieu en de neef van Constant Theys en Justine Slosse , uitbaters van café “De Prinse”.
Het bovenlichaam zat klem in een zak, die met een tweekleurige weverskoord was toe gebonden. Het schoeisel was verdwenen. Het hoofd vertoonde verscheidene diepe wonden , die door een bijl schenen toegebracht .
De lijkschouwer stelde vast dat de verscheidene wonden een schedelverbrijzeling hadden veroorzaakt. Uit een eerste onderzoek bleek dat het slachtoffer de laatste keer werd gezien door zijn zuster op woensdagavond 19 juni 1918. Ze had hem immers gevraagd of hij nog buiten moest ,waarop hij ontkennend antwoordde; daarop sloot ze de deur. Ze dacht eerst dat hij voor een paar dagen naar Marke vertrokken was. Men wist immers dat de verdachte A.D. veelvuldig met Theys smokkelde, en algauw werd hij omtrent die zaak op de korrel genomen.
Er waren zware vermoedens:
A.D. werd op 26 juni door de Duitse overheid aangehouden. De huiszoeking bij hem, leverde de vondst onder zijn hoofdkussen van een lang keukenmes. Daarbij werd onder zijn matras nog een bebloed hoofdkussen aangetroffen.
De volgende dag ging het Belgisch gerecht over tot een huiszoeking, waarbij twee hamers, een beitel, een kapmes en een hak met houten steel, bevlekt met bloed, ontdekt werden . Er lag ook een zak gelijkend aan die waarin het lijk stak. Nabij de woning van A.D. werden bloedvlekken gevonden.
De veldwachter, Aloïs Brasseur (°Marke 1878 + Marke 1951), die het huis nog eens onder de loep nam ,vond op de zolder ook een paar pantoffels terug, die vers in stukken gesneden waren en onder een hoop versleten schoenen, leder en afval , verborgen zaten . De pantoffels werden spontaan door een zuster van de knecht en de meid van Laurent Theys, herkend. Daarbij trof hij ook bloedsporen aan op een binnendeur en vond hij een zekere hoeveelheid identieke weverskoord .
Merkwaardig was dat de broer van A. D. hem ook aanwees als de moordenaar van Theys.
A.D. werd verhoord en beweerde dat het keukenmes moest dienen om zich te verdedigen en dat het bloed op het hoofdkussen afkomstig was van een neusbloeding. Hij verklaarde dat hij tussen woensdagavond van 9 ½ u. tot donderdag 7 u. in de voormiddag zijn woning niet had verlaten. Hij bekende verder dat hij een geheime stokerij had opgestart en dat hij nog jenever voor Laurent Theys had verkocht. “ Ik was hem geld schuldig, maar ik weet niet hoeveel” merkte hij op.
A.D. werd op 5 juli 1918 aangehouden en opnieuw ondervraagd. Hij verklaarde dat de geheime stokerij werd opgericht dank zij een lening, die hij kreeg van Theys. Hij zou 375 fr. ontvangen hebben, maar dat geld werd hem nog nooit teruggevraagd . Wat betreft de bloedvlekken die op het hakmes en de binnendeur waren gevonden, die kwamen voort van het slachten van een hen , een veertien dagen voor zijn aanhouding , zo zei hij. Hij kon niet denken , zei hij verder, dat er op de zolder lederen pantoffels lagen.
Een nieuwe en nauwkeurige huiszoeking door het Duits gerecht leidde tot de ontdekking van de geheime stokerij. Er werden tevens rode vlekken op de buitenwand van de stookinrichting waargenomen, alsook onder het venster. Daar bevond zich ook een kleine stoel met bloed besmeurd.
Ook de wandelstok van het slachtoffer werd achter de woning van A.D. gevonden, op een plaats , enkel door een aardappelveld gescheiden.
Wat later vond de veldwachter nog een andere stoel met bloedvlekken en stelde ook vast dat de muur van de stookketel op een oppervlakte van 75cm op 75cm was afgeschrapt. En dat er op die plaats vlekken waren die aan bloedvlekken geleken.
Op 29 oktober 1918 bleef de verdachte nog hardnekkig alle schuld ontkennen. Wel had hij besloten om Theys de dinsdagmiddag 18 juni achter zijn huis te ontmoeten . Maar die kwam niet opdagen.
De in beslag genomen voorwerpen werden door de leraar scheikunde Van Ermenghem aan een onderzoek onderworpen en diens besluit luidde “Wij hebben geen bloed kunnen vaststellen op de bijl en de hamer. Menselijk bloed werd ontdekt op de deur, de stoel en op het metselwerk.” Aangaande het verleden van de beschuldigde, was er, buiten de slechte faam die hij genoot, niets bijzonders aan te stippen; hij was vroeger nooit veroordeeld .
De zaak werd nog drie dagen verder onderzocht. Er moest bewezen worden dat de bloedvlekken afkomstig waren van het slachtoffer. A. D. werd tenslotte op zaterdag 6 december 1919 door het Assisenhof van West-Vlaanderen vrijgesproken. (Het Kortrijksche Volk van 11-12-1919). Een mooie Sinterklaas zou men zeggen.
Het valt niet te betwijfelen dat "De Zaak van Marcke" lange tijd bleef nazinderen; Vele decennia later gaf de BSP Beerst-Keiem-Vladslo een ingelijste afbeelding uit ter herdenking van de vechtpartij.
" Volksrecht" het weekblad van de Belgische Werkliedenpartij van het arrondissement Kortrijk liet van zich horen op 26 februari 1922; schrijver van dienst voor de rubriek Marke was gewoonlijk Valentijn Vanhoutte (° Bavikhove), een "stoker aan de ijzerweg", woonachtig in Marke. Vanhoutte had een scherpe pen en verliet Marke voor Uitkerke in 1935, na het overlijden van zijn vriend Pierre Casier .
Valentijn Vanhoutte herhaalt de gebeurtenis in geuren en kleuren en neemt het op met veel pathos voor de socialisten:
"...feest ter herinnering der Vrije Trompetters en hunne propagandisten van Kortrijk, die op 28 (lees 21) januari 1894 het eerste socialistisch zaad geworpen hebben en daarom zoo duchtig en schandelijk mishandeld werden door de Marckenaren....men ziet den ouden trommelaar Aug. Planckaert ten gronde liggen....werd erg toegetakeld. Het feest zal plaatsgrijpen op 21 mei..."
Op 30 april 1922:
" De propagandaclub "Recht en Vrijheid" en veloclub "De Roode Leeuw"richten op zondag 21 mei een feest in.Inhuldiging van de vlag van de veloclub en erefeest aan de overgeblevene Vrije Trompetters van Kortrijk....in dit bombardement, dat een kleine oorlog geleek.."
In 1894 was Pierre Odenthal (°Gent), timmerman, getrouwd met Leontine Ackerman (° Brugge), cafébaas "In d'Arke van Noë". In de volksmond werd hij "Piere de Genteneire" genoemd. Hij was een oudgediende van 1870 (Duits-Franse oorlog) en hij was een "specialist" in het vertellen over zijn ervaringen.
De café's "In d'Arke van Noë" (midden rechts) en "Sint-Barbara" (rechts) in 1907. Beide café's moesten in 1923 plaats maken voor het oorlogsmonument.
De sociale toestand van de arbeider gedurende de 19e eeuw mag zorgwekkend worden genoemd . De arbeider bleef steeds ondergeschikt aan de burgerij. In 1885 werd de Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht en die had als voornaamste doel de invoering van het algemeen stemrecht , zodat iedere man op zijn minst één stem had. De opmars van het socialisme botste tegen de ideeën en het traditionalisme van de katholieke partij , waar vooral de burgerij machtig was. In 1893 was het zover, bij de grondwetsherziening werd het algemeen stemrecht goedgekeurd, maar geblokt door de katholieke meerderheid.
In 1884 verscheen de “Vooruit”, het eerste socialistisch dagblad. Vanaf het begin zorgde het blad voor een systematische verspreiding van de partijdoelstellingen.
In de kiescampagne van 1894 trok de BWP ten strijde tegen het kapitalisme, met voornaamste doel het algemeen stemrecht. De inwoners van Marke hadden nog nooit over socialisten gehoord, zij kenden enkel hun katholieke meesters .
Op zondagmorgen 21 januari 1894 trok een groep van omtrent 30 socialisten uit Kortrijk, op propagandatoer naar Marke. Eerst deden ze het gehucht de "Pauvre Leute" aan. Met trommels en trompetten trachtten ze de aandacht te trekken en deelden ze socialistische kranten uit , weliswaar gazetten van 3 à 4 jaar oud. De inwoners waren daar niet mee gediend. De kranten werden gescheurd en op de openbare weg gegooid. De bevolking was in haar rust gestoord en laaide op in woede.Op het gehucht de "Pauvre Leute" werd café "De Kardinaal" bezocht ( gelegen op de hoek van de Kardinaalstraat en de Kalvariestraat, waar nu de villa Van Oost staat).
De groep verdween en zakte af naar Markeplaats. Het tromgeroffel en trompetgeschal brachten veel nieuwsgierig volk op de been. Hier verspreidden ze ook hun oude gazetten,…. met hetzelfde gevolg als op de “Pauvre Leute”.
Opeens sprong een socialistische voorvechter op het voorplan en begon “de boeren” toe te (s)preken. Hij beweerde dat de Markenaren wel 100 jaar ten achter waren. Dat bracht de bevolking kwaad bloed bij en zijn woorden versmachtten onder haar protest . De veldwachter probeerde de gemoederen te sussen en stelde de socialisten voor om verder te gaan redevoeren in café “In d’Arke van Noë” ( waar nu café St. Jan staat) . Bovendien merkte hij ook op dat het verboden was “muziek” te maken zonder toelating. Na de redevoering op de plaats, gingen de socialisten bij bakker Moreels om brood. Deze snauwde hen kort af :
“ Ik verkoop geen brood aan zulk volkje, en dáár is het gat van den timmerman.” (Gazette v.Kortrijk 28 januari)
Bij het verlaten van het café werden de socialisten onthaald op een oorverdovend gefluit , dat ontaardde in handgemeen. Enkele socialisten begonnen met stenen te werpen ( het valt op te merken dat de Vagevuurstraat nog niet geplaveid was). Hierbij werden een Markenaar en een Lauwenaar aan het hoofd gekwetst en van het één kwam het ander. “Boeren” en socialisten leverden slag , beide met stokken gewapend. De trommen en de trompetten werden aan stukken geslagen. Wat later bliezen de bezoekers de aftocht met pijnlijke ruggen en benen. Anderen, die zich hadden schuil gehouden achter hagen en struiken kwamen pas bij duisternis te voorschijn.
Vervolgens gingen zij de spelende kinderen op de plaats lastigvallen. “De Gazette van Kortrijk" 28 januari:
“De kinders der plaats die nu al lang in hun rustig spel gestoord worden, en liever hadden voortgespeeld, wierden ook moede van al dat lawijt en rustestooring. En ziet die lafaards van socialisten willen zich wreken over die kinderen, en beginnen met verwijten, stuiken, slaan en steenen smijten.”
Hier zou de vechtpartij begonnen zijn.
Twee weken later kondigde burgemeester Leopold Van Belleghem, een samenscholingsverbod af van meer dan 5 personen. Dat moest de rust op de gemeente handhaven.
Ondertussen was een hele hetze ontstaan in de gazetten, waarbij de nauwkeurige constructie van de feiten blijkbaar van ondergeschikt belang was en men met pikante taal in de aanval ging.
Het katholiek blad “ De Gazette van Kortrijk” koos met veel pathos de kant van de Markenaars:
“Brave en catholieke menschen die rustig en vredig leven. Gingt hij bij klaren dage met twee lanteerns, gij zoudt nog niet éénen liberaal vinden op geheel de parochie. Dáár bestaat wederzijdsche overeenkomst tusschen meesters en werklieden: dáár eerbiedigen de oversten hunne onderdanen en deze van hunnen kant beminnen en eeren hunne meesters.”
Beide dagbladen schetsen het gebeuren verschillend. Hoe het juiste verloop was, valt niet met zekerheid uit de krantenartikels af te leiden.
De socialisten daarentegen krijgen in de “Gazette” de volle laag en moeten het zwaar ontgelden :
“Een troep vreemdelingen kwamen op de plaats, al leven houdende op wat aardige dingen die zij muziekinstrumenten noemden. ’t Was alzoo muziek gelijk de koeien die beurlen. Iedereen stond verbaasd en vroeg: wie zijn die ? ’t Zijn lijk wilden van Afrika ! Niemand kende ze. Maar die onbeschofte kerels maakten zich zelven kenbaar. Zij hadden zeker al hunne vuilkassen gekuischt, en al hunne vuile ,slordige, walgelijke oude socialistische gazetten, van over twee en drie jaar, ’t hoope geraapt om ze hier uit te strooien. Zij peisden zeker: die Marckenaars, die lompe boeren (op zijn Kortrijks), zullen dat inslikken lijk suiker…Ziende dat hun stinkende haring, langs die kant niet braadde, meenden zij de Marckenaars uit te kopen….In dolle gramschap gaan zij voort al tieren gelijk al de duivels van de hel….”
In een ander artikel staat dat er bij de trompetters een tiental knapen zijn van 14 jaren:
“Is het geene schande die jonge kinderen mede te nemen naar die drankpartijen en ze alzoo van jongs af den weg naar de herberg en de dronkenschap te leeren. Kortrijksche ouders, die uwe kinderen liefhebt, doet uwe oogen open, wij hebben hier eene bekentenis van de socialistische bende zelf: hoe zij met de kinderen omgaan.”
Een ander artikel getuigt:
“Verleden zondag ging onze socialistische bende, ten getalle van 30 mannen met trommel en trompetten op propagandatocht, anders gezeid drinkpartij, naar Marcke.”
Ook de kranten “Vooruit” en “Het Laatste Nieuws” worden niet gespaard:(Gazette v.Kortrijk 25 januari)
“Vooruit van gisteren bespreekt het voorval en mengt onmiddellijk den onderpastor in het voorgevallene. Hij liegt: noch pastor, noch onderpastor zijn omtrent de vechtpartij geweest. Die aantijgening tegen de priesters, is een naäping van het oud versleten liberaal deuntje dat altijd pastors overal zeg. Maar dat liedje is afgezongen.”
In de krant “Vooruit” stond , zoals kon verwacht worden, vergelijkbare taal, maar dan in het voordeel van de socialisten :
“ Moorderijen gepleegd op socialisten. Zondag ( 21 -1-1894) ondernamen de Vrije trompetters een propagandatocht naar Marcke, een dorp ongeveer drie kwart uurs van Kortrijk.Onderweg verspreidden zij socialistische bladen en brochuren, die gretig aangenomen werden. Men trad binnen op het gehucht “Povere Leute” in de herberg “Den Kardinaal”. Daar werd men ontvangen zoo goed men kon. In weinige oogenblikken was de herberg proppensvol. De muziekanten speelden, de zangers zongen, en gezel E.N. voerde het woord. Oogenblikkelijk waren de buitenlieden voor ons gewonnen. Intusschen verspreidde het gerucht zich op het dorp dat de socialisten in aantocht waren. Op het dorp gekomen , ondervond men eene zekere gisting onder het volk. De onderpastoor stond midden het dorp te lachen. De veldwachter volgde ons op de hielen gelijk moordenaars. Wij trokken “De Ark van Noë” binnen en oogenblikkelijk grepen samenscholingen plaats voor de deur. Wij maakten den veldwachter opmerkzaam daarop en hij trok er zich niets van aan. Hij verbood den herbergier ons te laten spelen. Wij gehoorzaamden en trokken weg uit. Niet zoohaast waren wij buiten of een oorverdoovend gejouw ging op. De buitenlieden waren reeds opgewonden. Men begon met modder te werpen en steenen. Briesschend viel de bende, die minsten 300 man telde op de 30 leden van de “Vrije Trompetters”, waaronder 10 tot 12 knapen van omtrent 14 à 15 jaar. Men smeet en sloeg met alles wat men voor handen had. August Planckaert, trommelaar en vader van 10 kinderen, werd geslagen dat men hem voor dood liet liggen. Gansch zijn hoofd is eene afzichtelijke wonde. Zijn trommel was gansch vaneen geslagen en zijn hoed werd te midden de straat verbrand onder het oog der geestelijkheid en der politie. Door goedwillige zielen binnen gedragen in een huis, heeft men hem verbonden. Middelerwijl waren onze mannen langs alle kanten aangevallen en mishandeld. Messen werden getrokken en eene houtmijt daar in de nabijheid werd geplunderd. Gezel Naessens werd tot 5 maal toe geslagen in een gracht. Verschillende muziekanten zijn hunne instrumenten afgenomen en deze werden plat geslagen. Gezel Planckaert is geschoten achter zijn oor met eenen handboog. De stukken van den pijl liggen bij Emiel Desmed. Een geneesheer heeft in het lokaal al de gewonden verzorgd. De wonden van Planckaert zijn doodelijk. Het zoontje van gezel Mattelaer, oud 14 jaar , is met een stuk hout geslagen op de beenen dat hij zich met moeite kon voortslepen. Een gezel heeft uit de hand van een boer een stuk hout gegrepen, waarop een ijzeren punt eener schietspoel gestoken was.”
De dag daarop verscheen in de “Vooruit” een gedetailleerd schrijven over de toestand van de gewonde Planckaert, die door de “gendarmerie” in zijn bed werd verhoord :
“ De veldwachter heeft volgens zijn verklaring niets gezien van de Marckenaren; alleenlijk heeft hij gezien dat een Marckenaar achterover is gevallen door een steenworp. Verder weet hij niets…Bij bepaalde opmerkingen gedaan door onze mannen aan de veldwachter, antwoordde die “Ik trek er mij niets van aan, gij moet hier maar niet komen” .”
De “Vooruit” een paar dagen later:
“ Gezel Planckaert is voortdurend in zeer slechten staat. Gezel Aimé Accarin is ook in de onmogelijkheid van te werken. Gezel Planckaert werd niet in een huis binnen gedragen. Het is op straat geweest dat men hem stervensziek op eenen stoel heeft geplaatst. Hij was nog genoodzaakt 50 centiemen te geven voor den natten doek die men om zijn hoofd wond. Verschillige plichtigen zijn reed gekend. Reeds zijn rijke katholieken op de “Povere Leute” geweest bij een herbergier om ons te trachten in een slecht daglicht te stellen.”
De “Vooruit” repliceert op een artikel van “ De Gazette van Kortrijk”:
“Volgens de Gazette zou het de socialistische “bende” zijn, die het ergst de buitenlieden is beginnen te beschimpen en uitdagen. Alsof er een enkel mensch met gezond verstand begaafd, kan gelooven dat een twintigtal trompetters, waarvan de helft nog jongens, een hoop van 300 mannen sterk zou gaan aanvallen ! De Gazette betreurt verder alle geweld en komt weder aandraven met onzen boezemvriend? “Het Laatste Nieuws”, die schreef over eene klopping die de dumpers opliepen. Wij doen de Gazette opmerken dat we met het Laatste Nieuws niets gemeens hebben. De Gazette betreurt de gewelddaden niet maar hitsen de boeren onderduimsch tegen ons.”
De “Vooruit” kreeg er niet genoeg van. Om een lang verhaal kort te maken:
“ Eenigen onzer vrienden van Kortrijk trokken zondag naar het nabijgelegen dorp Marcke, waar zij in den beginne goed onthaald werden door de inwoners. Maar nauwelijks wisten de heeren het, of er werden gewelddaden gepleegd tegen de socialisten, die weldra tot eene moorderij oversloegen. De weerloze socialisten werden geslagen dat het bloed stroomde. Zonder genade werden daar ook grijsaards en knapen geslagen met knuppels, neergetrapt, half vermoord en daarna nog bespot, beledigd ongehoord.Houdt op ons als vijanden te beschouwen en te behandelen: luistert niet langer naar de heeren die u beliegen, bedriegen en tegen ons opjagen. Dank aan de socialisten hebt gij een deel van uw stemrecht bekomen…en zult gij invloed kunnen uitoefenen op de wetgeving….”
De “Vooruit” in februari over de Gazette:
“De Gazette bevat een artikel aan het adres der socialisten, dat, wij zeggen het ronduit, alles overtreft…..wat wij tot heden te lezen kregen:
Wie had het ooit gepeinsd dat de socialisten zouden gaan ruzie maken naar Marcke.De Marckenaars zijn immers al brave katholieke menschen die rustig en vredig leven, in liefde en ware eendracht. Gingt gij bij klaren dage, met twee lanteerns, gij zoudt nog niet éénen liberaal vinden . Eere dan en lof aan de brave werklieden van Marcke, zij zijn waardig van hunnen goeden naam.”
De “Vooruit” in juni :
“ Sedert de moorderijen gepleegd te Marcke op de Kortrijksche socialisten gaat geene week meer voorbij zonder dat die inboorlingen van zich laten hooren. Zaterdag moest de genaamde Planckaert een knaap van 12 jaar oud, eene boodschap doe op het gehucht “Marckebeke”, toen een twaalftal moordenaarsjongens, zich daar vermakende, den knaap achterna riepen: jongen , als gij hier terugkeert zullen wij het u eens leeren: al de socialisten zullen wij den kop afwringen. Er was nu geen andere weg en de gansche bende viel nu het schaap op het lijf en takelden het zoodanig af, dat men vreest voor zijn oog….het Kortrijksche volk is ten uitserste gebelgd over deze moorderijen. Donderdag toekomende komt de stokslagerszaak, gekonkelfoesd voor de rechtbank.” Hier wordt ook allusie gemaakt op het toekomstig proces, dat zou kunnen beïnvloed worden door de partijdigheid van de rechtbank,waar een de Bethune zetelt.
De rechtszaak wordt in de “Gazette van Kortrijk “ “ De Zaak van Marcke” en in de “Vooruit” “De Moordpartij te Marcke” genoemd.
De Correctionele Rechtbank van Kortrijk:
_________________________________
Tien Markenaars worden beschuldigd, waaronder veldwachter Aloïs Brasseur. Er zijn 59 getuigen, 40 door het openbaar ministerie opgevorderd, bijna allemaal socialisten, 19 gevraagd door de verdediging. De verdediging , waarvan de 10 beschuldigden, werd waargenomen door 5 advocaten. De eerste zitdag duurt van 9 uur ’s morgens tot 6 uur ’s avonds en wordt geheel ingenomen door het getuigenverhoor. Een leuke anekdote:
“Aan een socialist wierd er gevraagd of hij wist wie er hem …afgetrommeld had. Hij en kende hem bij name niet, antwoordde hij, maar ’t was eenen gast van alzoo rond de 40 jaar. Als de voorzitter vroeg of hij den dader zag zitten onder de beschuldigden, wees de socialist eene jongheid aan die…. van de jare gelot had !”
De "Echo de Courtrai" van 17 juni 1894:
" 2e Chambre du tribunal de 1e Instance: 10 braves campagnards sont assis sur la sellette....La première séance a été occupée par l'audition de 61 témoins; elle a duré de 9h. du matin à 6h. du soir.Le tribunal est présidé par le vice-président Jonckheere, ayant comme assesseurs Iweyns et Raymond Gillon, greffier Vanhoutte, substitut Thienpont occupe le siège du ministère public......les avocats Claeys, Begerem, L. Gillon, Reynaert et Verhelst. L'instruction a été menée par le juge De Haene."
Verder de “Vooruit” van vrijdag 15 juni:
“Een vrouw van Marcke zelf bevestigt , dat zij dorpelingen heeft horen boffen dat zij de socialisten hadden geklopt, maar de 5 advokaten brengen het mensch in verwarring. Een landbouwer van Marcke vertelt dat het wreed om zien was hoe de woestaards op de socialisten vielen…’t Is een proces met hinderlagen en als de heeren dierven zouden zij de slachtoffers beschuldigen..”
Op dinsdag 19 juni werd het grootste deel van de dag in beslag genomen door de pleidooien van de verdediging. Na een kwartier beraadslaging sprak de rechtbank dan het volgende vonnis uit : Prudent Vanhoutte, 2 maanden (voorwaardelijk) en 50fr. boete : Constant Vandorpe( vlashandelaar), 2 maanden (voorwaardelijk) en 50fr. boete: Blomme Victor(voerman) , 2 maanden en 50fr. boete: Dermaux(t) Florent (vlaswerker) ,8 dagen en 26fr. boete. De andere 6 betichten, waaronder de veldwachter waren vrijgesproken.
De “Vooruit” van zaterdag 16 juni en woensdag 20 juni zetten de advocaten en de rechtbank met een neus:
“Elke advokaat is een openbaar ministerie tegen de slachtoffers. ’t Is schandalig. De rechters zijn anti-socialisten. De advokaten bespotten de getuigen, maken gebaren en grimassen….wat eene ellendige comedie…”
“Ze zijn gevijven : Begerem, Claeys,Gillon, Reynaert en Verhelst, onder de inspiratie van Cantillon die wel voor zes man babbelt….Het woord is dan aan de verdedigers die “in Vlaanderen Fransch” willen spreken. Waarom? Ziehier uit onze nota’s zeer kort samengevat, wat de zes leeuwen, geïnspireerd door het genie Cantillon ten beste geven : de socialisten gingen naar Marcke, deelden er oude gazetten uit, bliezen op hunne trompetten, en tergden aldus de dorpsbevolking. Deze uitdagende betooging werd hen door den veldwachter verboden, maar zij wilden naar geen goeden raad luistere
In een artikel van de Gazette van Kortrijk van 14 juni:
"Iemand vraagt in het blad " Volksrecht" van zondag 3 juni :Hohé, justicie, wat gaat gij konkelfoezen met de zaak van Marcke? Wij zullen trachten zelf te antwoorden op de booze en verdachtmakende vrage..."
De “Vooruit” van maandag 27 juni neemt bijna een gans blad in beslag, waarin de rechtbank het moet ontgelden:
“ Men zegt dat de socialisten de dorpelingen hebben uitgedaagd. Sedert wanneer is het iemand uitdagen als men propaganda maakt voor zijne gedachten ? Sedert wanneer is het recht geworden iemand te vermoorden omdat hij anders denkt ? Is het geen grondwettelijk recht anders te denken dan anderen en te trachten die anderen tot zijne gedachten over te halen ?”
Om te eindigen :
“ Niet zoohaast hadden de verdwaalde Marckenaars het gerechtshof verlaten of ze lieten zich uit als bezetenen. In den Marckeweg ( Marckesteenweg)huilden (riepen) zij zoodanig dat zij geheel de buurt in rep en roer zetten….”
De uitspraak van de rechtbank maakt alleszins duidelijk dat de versie van de feiten door o.m. “De Gazette van Kortrijk” met een korreltje zout moet genomen worden. De “Vooruit” daarentegen neemt de rechtbank en de advocaten op de korrel en gaat een ideologische strijd aan.
Op de voorcover van het weekblad “De Zweep” van 4 februari 1894 verscheen een pentekening van het gebeuren.
In mei 1922 waren bij de inhuldiging van de vlag al 60 leden. Een feest om niet te vergeten. Pastoor Evarist Wittouck( ° St. Eloois-Winkel 1863 + Izegem 1928), die hier op 25 januari 1919 benoemd werd, nam de vlagwijding voor zijn rekening en legeraalmoezenier Debeir uit Kortrijk belastte zich met het gelegenheidssermoen. In de namiddag trokken zowat 15 turnverenigingen uit het omliggende door de straten. ’s Avonds werd dan het eerste publieke turnfeest gegeven.
Vanaf toen was de strijd tegen de turners nog feller dan bij het ontstaan. Er werd laster rondgestrooid en op alle manieren werd getracht onenigheid in de rangen te brengen ( zie verder). Enkele leden gaven er gehoor aan en verlieten de gelederen. In 1922 verliet een groep muzikanten de fanfare St. Jan om zich aan te sluiten bij de harmonie “Hoger Op”, een gevolg van de politieke uiteenlopende opvattingen tussen werklieden en burgers.
In 1925 werd het kostuum van de turner gedeeltelijk gewijzigd, namelijk een sporthemd verving de vareus en het breed driekleurig lint maakte plaats voor een zwarte das waarop een minder driekleurig lint werd genaaid. Het wapen van Marke op de linkerborst werd weggelaten. Die verandering kwam tot stand omdat de vareusen versleten waren en omdat ze voor sommigen te klein werden ; zo werden de kosten op het minimum gebracht door het dragen van een hemd. Dergelijk kostuum was ten slotte deftiger dan het vorige.
Turnfeesten werden o.a. gegeven op Markeplaats ter gelegenheid van de kermis. Deelnamen aan de inhuldiging van de burgemeester en van het oorlogsgedenkteken waren verzekerd. Er werden turnfeesten op touw gezet ter gelegenheid van Statiekermis in de jaren 1924-25 en 1927. Turnfeesten ontbraken niet op St. Anne, in Aalbeke en Bellegem. In 1926 werd het 5-jarig bestaan gevierd in een volle zaal (Katholieke Kring). Tot in 1927 werd jaarlijks een feest gegeven voor de ereleden in het park van het kasteel van Jean de Bethune. In de jaren 1928-29 en 1930 bleek het onmogelijk daar het feest te laten doorgaan. In 1929 ging het door in de Katholieke Kring en in 1930 gaf boer Emiel Vlieghe de toelating om het feest te laten doorgaan op zijn weide, gelegen op de hoek van de Marktstraat en de Hemelrijkstraat. Op de dag van het huwelijk van Baron Jean de Bethune met Barones de Vinck op 12 juni 1928 trok een afvaardiging naar Zillebeke om hem eer te bewijzen.
Na de overplaatsing van Louis Socquet naar Ieper wist men immers niet of zijn plaatsvervanger ook de turners genegen zou zijn. Doch de nieuwe proost in de naam van Jozef Cosyn (°Westrozebeke 18-3-1884 + Proven 16-7-1943) verzekerde ook zijn volledige steun. Hij was onderpastoor in Marke tot februari 1937. Pastoor Evarist Wittouck stierf op 7 april 1928 en kreeg als opvolger Albert Vanoverschelde( °Menen 1872 + Zwevegem 1949). Een gepaste hulde werd hem gebracht bij zijn plechtige inhuldiging en aanstelling.
Benevens diverse uitstappen, werd aan verscheidene feesten in het omliggende deel genomen, o.a. de Mulierbetoging te Roeselare (Arthur Mulier werd veroordeeld wegens zijn activistisch verleden), feesten te Menen, Bellegem, Blankenberge,Gistel… Men was present op de gouwprijskampen te Meulebeke, Torhout, Roeselare, Kortrijk, Poperinge, Marke, Waregem en Ieper. In 1931 was dat het geval in Diksmuide.
Steeds kwam de turngilde met eer uit de slag en behaalde talrijke eerste prijzen.
Het gouwfeest van 17 juni 1928 werd door loting aan Marke toegewezen. Om de kosten te dekken werd gestart met een omhaling in de gemeente en die bracht 11.000fr. op. Gustaaf Lannoo, aannemer timmerwerken, bood het nodige hout aan om afsluitingen en verhogen te maken. Verscheidene bekers werden door verenigingen geschonken. Er waren 75 bekers te verdelen onder de 28 deelnemende maatschappijen. In iedere beker stond “Turngouwfeest Marcke 17-6-28” gegraveerd. De bisschop van Brugge ,verontschuldigd, zond zijn secretaris E.H. Mahieu.
Iedere deelnemende maatschappij werd een lokaal toegewezen. De prijskampen hadden plaats op de weide van Arthur Dekimpe, in de Rode Dreef. Met een stootkar werd heen en weer hout gehaald bij Lannoo om de afsluitingen te bouwen. Dan was het de beurt aan het altaar , want een mis zou opgedragen worden, en aan het verhoog bestemd voor de muzikanten die de verschillende oefeningen moesten begeleiden. De bekers werden deels tentoongesteld in het Kristen Werkersverbond en deels bij Jozef Craeynest. De prijskamp ving aan onder de belangstelling van nagenoeg 250 aanwezigen. Na afloop van de prijskamp werd een souper opgediend aan de juryleden en het bestuur van de gouw. Het laatste kreeg een adres toegediend voor nachtverblijf. De juryleden werden per bus door Alfons Verhenne naar Kortrijk gevoerd, waar zij samen in een hotel zouden overnachten. De voorzitter en ondervoorzitter van het gouwverbond kregen nachtverblijf op het kasteel van Baron Jean de Bethune. Spijtig genoeg was de baron op huwelijksreis en zijn tante Thérèse (Thérèse de Bethune °Gent 1862 + Brugge 1946) scheen van het bezoek niets af te weten. Toen bovengemelde heren, vergezeld van Jozef Craeynest aan de poort aankwamen was deze gesloten. Iedereen scheen te slapen. Toen ze wat lawaai maakten om de aandacht te trekken, werd opeens een venster open getrokken en twee revolverschoten doorbraken de stilte. Na vele moeite kon Jozef zich laten verstaan en opende de revolverheld de poort. De kasteelbewoners dachten aan inbrekers. De heren bleven slapen en Jozef keerde terug naar huis.
De zondagmorgen om 4 uur werden de inwoners van Marke uit de slaap gewekt door het trompetgeschal van Jozef Craeynest en zijn trompetters, die rond de gemeente reden om hun mannen te wekken. Dat werd natuurlijk niet bij iedereen in dank afgenomen. Op de verschillende uiteinden van de gemeente stonden turners op post om de aankomende gilden de weg te wijzen en hun lokaal aan te duiden. Om 7uur werd begonnen met de prijskampen, deels op de weide van Arthur Dekimpe, deels op Markeplaats en de prijskamp voor trompetters aan “Het Nieuw Kwartier”. De inwoners stonden letterlijk verstomd over de orde en de tucht die heersten onder de 1500 jongelingen die deze dag Marke hadden ingenomen. De gouwvoorzitter en zijn ondervoorzitter waren ondertussen om 7 ½ uur aangekomen , nadat zij met veel moeite uit het kasteel geraakt waren, omdat alle deuren vast zaten en dat er geen levende ziel te bespeuren was. Zodoende zonder eten en drinken en zonder de gastvrouw te kunnen bedanken. Op zeker ogenblik ontmoette de gouwvoorzitter burgemeester Cyriel De Brabandere (°Marke 1860 + Kortrijk 1943), die met een schijnbare verlegenheid vroeg wat al die leeuwen daar kwamen doen… hij bedoelde de vlagjes en de schilden waarmee de afsluiting versierd was. Hij voegde erbij : “ Gij moet weten mijnheer, dat ik hier burgemeester ben en als dusdanig verantwoordelijk ben voor de rust en de vrede.” De voorzitter bracht aan het verstand van de vertegenwoordiger van het Belgisch Vorstenhuis dat de leeuwen die hij bedoelde op de wapenschilden er moesten staan en dat het hem heel vreemd voorkwam zulk een vraag gesteld te krijgen door een burgemeester van West-Vaanderen, die door deze onnozele vraag getuigde het wapen van zijn eigen provincie niet te kennen. En voor wat de leeuwenvlagjes betrof dat men toch in Vlaanderen was en dat men heel gerust mocht zijn dat die arme vlagjes geen oorzaak zouden zijn van ruststoornis en dat hij zelf instond voor zijn turners, die zulk geen kleingeestige manieren hadden. Om 10 ½ uur waren de prijskampen afgelopen. Allen begaven zich naar de weide , waar de mis zou opgedragen worden door legeraalmoezenier Bondue in tegenwoordigheid van de afgevaardigde van de bisschop en van de wereldlijke overheid. De turngilde wachtte intussen op de komst van bisdomsecretaris Mahieu, die aankwam per auto en ontvangen werd door de pastoor. Hij schouwde vervolgens de turners, die hem naar het gemeentehuis leidden waar hem een plechtige ontvangst te beurt viel en waar welkom gezegd werd door de burgemeester, die o.a. zei dat “wat hier gebeurt, mogelijk was geweest omdat wereldlijke en geestelijke overheden steeds hand in hand werkten tot het welzijn van de gemeente ?!!!.” Iedereen wist welke samenwerking bestond ten tijde van de stichting en wat last er toegebracht is aan de oude proost Socquet, omdat hij opkwam voor zijn turners. Iedereen kende ook de houding van die heer in de zaak van de schandalige briefjes en pamfletten. Na deze ontvangst werden de overheden naar het feestplein geleid door de fanfare St. Jan en de turners, waar binnenkort de mis aanving. Luidsprekers waren opgesteld zodat iedereen het sermoen van de pastoor kon volgen, en ’s avonds kon men in de straten van de gemeente de uitslag van de prijskamp vernemen. Tot hiertoe was Marke de enige gemeente waar zulks gebeurde. Om 1 ½ uur werd een stoet gevormd in de Rekkemsestraat kant Lauwe en om 2 uur stipt stelde hij zich in beweging. Voorop liep de fanfare St. Jan , gevolgd door de turngilden van Brugge, Bissegem,Kuurne, Gistel, Roeselare, Veurne, Poperinge,Heestert,Wevelgem,Moeskroen,Rekkem,Ieper,St. Kruis,Heist,Knokke, Blankenberge , Lauwe ( was om 5 ½ uur te voet vertrokken) en Waregem, enz….. De turngilde van Marke stond opgesteld op de Stationsplaats samen met de harmonie “Hoger Op” ,nam daar de stoet in ogenschouw en sloot er zich dan bij om de volgende straten te doortrekken: Stationsstraat (M. Van de Wielestraat), Ijzerweglaan (Hermelijnstraat), Rekkemsestraat, Markestraat (Marktstraat), Kerkstraat ( Markekerkstraat), Rekkemsestraat en zo door de Rode Dreef naar het feestplein , waar een ronde gedaan werd en waar de overheden de stoet in ogenschouw namen. Aan de ingang van de Rode Dreef stond een prachtige poort opgetimmerd door schildersbaas Germain Vandaele. Daarna volgde een kleine toespraak van de gouwvoorzitter, die de gouwvlag overhandigde aan de Markse leider. Dan volgde nog een woord van E.H. Mahieu en vervolgens werd er overgegaan tot het uivoeren van het feestnummer: de harmonie “Hoger Op” begeleidde de gezamenlijke oefeningen . Vooraleer deze oefeningen plaats grepen had een opmars plaats onder de begeleiding van de fanfare St. Jan, die halfweg liet steken, zogezegd omdat het te lastig was en te lang duurde! Ruim 3000 toeschouwers juichten de onberispelijke uitvoering van de oefeningen toe en het feest werd besloten met de uitvoering door Brugge van een prachtig nummer, en het bouwen van een piramide door elke vereniging.
Na dat feest werden de prijzen uitgedeeld in de Katholieke Kring.
In 1931 telde de turngilde van Marke 80 leden.
Waren erbij van in het begin: Jozef Craeynest,Maurice Holvoet, Germain Vandaele,Jerome Callewaert,Marcel Dejan, Marcel Vandesonneville, Nestor Dendooven, Georges Dufraimont, Henri Ferlin, Alois Ostyn, Georges Duvilliers en Michel Dufraimont.
De turngilde bestond uit:
1/het bestuur
2/het trompetterkorps : leider Henri Ferlin
3/de eerste afdeling (groten): leider Jozef Craeynest
4/de tweede afdeling (middelbaren): leider Jerome Callewaert
5/de derde afdeling (kleinen): leider Marcel Vandesonneville
Leider van de toestelspelers was Georges Duvilliers, die in 1930 tijdens het gouwfeest in Ieper een beker won in de persoonlijke prijskamp.
De clowns, goochelaars , enz….stonden onder de leiding van Marcel Dejan.
Uit deze verschillende afdelingen hebben zich enkele leden samengevoegd om de afdeling toestellen en acrobaten te vormen.
In 1931 was het bestuur samengesteld uit : onderpastoor Cosyn proost, Jozef Craeynest algemeen leider, Germain Vandaele secretaris,Nestor Dendooven schatbewaarder, Maurice Holvoet, Jerome Callewaert, Georges Duvilliers, Maurice Decock en Aloïs Ostyn (toekomstig oorlogsburgemeester ‘40-‘45).
Jaarlijks trok de turngilde naar de H. Hartfeesten in Brugge en op bedevaart naar Dadizele. De turners waren ook voltallig aanwezig in de processies van de gemeente en van de Pottelberg. De deelname aan de betoging ter ere van het H. Hart op zijn feestdag hier in Marke en ook in Kortrijk ontbrak niet.
Vuige laster deed de ronde dat de turners flaminganten waren. Maar dat hebben zij steeds ontkend, want op hun vlag prijkte de vaderlandse driekleur en het kostuum was zelfs versierd met die kleuren. Wie zou nu de kleuren dragen van iets waar hij tegen is. Jaarlijks namen de turners deel aan de 11-julifeesten. Op die dag gingen ze samen met de andere meevierende maatschappijen aan de voet van het oorlogsgedenkteken de gesneuvelden herdenken.
De turngilde werd beticht onvaderlands te zijn ,omdat ze de Eeuwfeesten in 1930 niet bijgewoond had. Hier volgt de reden van de onthouding: gedurende 10 jaar vroeg de gilde de medewerking van andere maatschappijen om 11 juli te vieren, maar vele reageerden niet. Spijts al die laster kende de turngilde een aangroei van 25 nieuwe leden in 1930. Door de voorzitter van een maatschappij werd zelfs tot drie maal toe gezegd dat de leiders van de turners valse jeugdopleiders waren , die de jongelingen onvaderlandse handelingen leerden. Maar dat schonk de turngilde niets anders dan vooruitgang .
De turngilde “Voor Outer en Heerd” is de hele jaren dertig door een bloeiende vereniging geweest waar de meest dynamische jongelui van Marke mekaar vonden. Het ledental lag constant tegen de honderd.
Maar net zoals voor zoveel andere beloftevolle zaken werd hier ook de tweede wereldoorlog de vereniging noodlottig. Na de oorlog werd er een paar keer aan gedacht de gilde uit haar as te doen verrijzen, maar de traditie was gebroken en het is helaas bij herinneringen gebleven.
Na vier jaar ontbering en tekorten tijdens de Eerste Wereldoorlog was de tijd gekomen dat de bevolking kon genieten van betere tijden. Zowel op materieel als op sociaal vlak viel her op te bouwen en was vernieuwing nodig. Er was amper nog verenigingsleven.
Nog te midden de geestesverwarring die heerste tijdens de onstuimige oorlogsjaren stuurde het bisdom, dat niets aan het toeval over liet, doelbewust een dynamisch sociaal opgeleid iemand, teneinde de huidige benarde sociaal-culturele toestand in onze gemeente aan te pakken. Louis Socquet, die met Sinksen van het jaar 1918 priester was geworden, verving hier in oktober 1918 onderpastoor Jozef Bonne (°Brugge 1878 + Brugge 1936), die noodgedwongen naar Brugge werd geroepen.
Louis Socquet werd geboren te Ieper op 4 april 1893 als zoon van een apotheker. Op 25 mei 1918 werd hij priester gewijd in het kerkje van het Prinselijk Begijnhof te Brugge . Hij had een opleiding gekregen, zoals nog andere priesters in die tijd, om de laagste sociale klasse bij te staan in de klassenstrijd die toen heerste. Trouwens een moeilijke taak, omdat naast de conservatieve geest, veel onbegrip roet in het eten gooide. In 1927 werd hij naar Ieper St. Pieters overgeplaatst, waar hij fungeerde als onderpastoor en tevens ook het ambt van arrondissementsproost (1927-1937) van het A.C.W. waarnam. Vanaf september 1933 was hij tot zijn ziekte in 1948 directeur van de St. Jozefs Vrije Beroepsschool in Ieper, waar hij al sinds 1931 lesgever godsdienst en maatschappijleer was. Onder zijn gedreven beleid kreeg de school, die in een benarde toestand verkeerde, een heel nieuwe facelift. Maar hij had het daar ook aan de stok met "andersdenkenden" in verband met een buitengewone stadstoelage voor een nieuwe werkplaats. Hij stierf te Ieper op 8 november 1950, getroffen door een erge hartkwaal.
Op 20 juni 1921 stichtte hij, samen met enkele jongelui uit de congregatie, de turnvereniging "Voor Outer en Heerd" . Onder zijn impuls zagen hier te Marke het syndicaat, de spaarkas en ook de muziekharmonie "Hoger Op", de KAJ, de toneelgilde en de kinema het daglicht. Voor de oorlog was de jeugdwerking hier minimaal, omzeggens onbestaand. Het sterk opzetten van sociale bewegingen, die ook de lagere klassen, die hem nauw aan het hart lagen, aanspraken , was een belangrijke factor op cultureel en creatief vlak.
In mei 1921 reden enkele jongelingen samen met hun kameraden naar Kemmel, waar maarschalk Foch een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers zou komen inhuldigen. Daar bevond zich benevens Belgische en Franse ruiters ook een groep Franse keurturners. De prestaties van die laatste vielen zo in de smaak van Jozef Craeynest en Maurice Holvoet, dat ze besloten een vergadering te organiseren en een voorstel in te dienen voor de oprichting van een turnvereniging.
De vergadering verliep niet zonder tegenstand, zo had Socquet het ook voorspeld, maar de initiatiefnemers hielden voet bij stuk en hun wil geschiedde. Op die stichtingsvergadering lieten zich al meteen 15 leden inschrijven. Nu moest er uitgekeken worden naar een leider en de keus viel op Alfons Libeer, een Lauwenaar, die gedurende 2 jaar de jonge groep met veel talent en toewijding zou leiden.
De eerste leider werd opgevolgd door Michel Mulie, die na zijn huwelijk op zijn beurt werd opgevolgd door Jozef Craeynest, een van de stichters.
Op de eerste zondag van oktober 1921 trokken de turners - ze waren al met 28 - voor de eerste maal uit in kostuum (witte lange broek, zwarte elastieken gordel, witte vareus (trui) met op de linkerborst het wapen van Marke, en dwars over de borst en de rechterschouder een breed driekleurig lint, als hoofddeksel een pet met harde klep, blauwe band en wit bovenste en op de band een speld met kenspreuk en de Vlaamse Leeuw die het kruis vasthoudt). Deze eerste uitstap werd gepland ter gelegenheid van de processie van de H. Rozenkrans.
Op 23 mei 1917 werd Gefreiter Messerschmidt van de 3e Kompanie Landsturm-Infanterie Bataillon Marburg in Moeskroen-Risquons-Tout door zijn gevangenen Charles-Louis Vanhonacker en Gustave Lebrun beroofd van zijn wapen en zwaar mishandeld. Beide gevangenen waren kort daarvoor wegens weerspannigheid tijdens de verplichte werkdienst onder bewaking van bovengenoemde Gefreiter geplaatst. Gustave Lebrun ( ° 12-4-1896) was een zoon uit een gezin van tien kinderen uit Wevelgem en woonde met zijn ouders sinds 1912 in Moeskroen , in de Chaussée du Risquons-Tout nr. 372. Charles-Louis Vanhonacker (° Wortegem 5-6-1890) was in september 1898 vanuit Kortrijk een eerste keer in Marke komen wonen. Samen met zijn ouders Désiré, landwerker en koopman in vodden, en Elisa Simaeys en met de overige kinderen uit het jonge gezin, vestigde hij zich toen in de Kardinaalstraat nr.7 in Marke. Dit moet ongeveer de locatie zijn waar bij het begin van 1914 Louis Claerbout en Pharaïlde Darthoo woonden. In 1903 trok het gezin Vanhonacker met negen kinderen, waarvan twee geboren in Marke, naar Halluin, waar het zich nog uitbreidde met twee kinderen. Vader Désiré werd er groentehandelaar.In 1914 keerde de jonge kracht Charles-Louis terug naar Marke als landbouwersknecht, om in 1916 definitief naar Moeskroen, Chaussée du Risquons-Tout nr.242 te vertrekken. Het is moeilijk uit te maken wat het motief was van die snelle 'mutatie'...Opeising? War er ook van zij, beide jongelingen bekochten hun volhardende opstandigheid met hun leven: op 21 juni 1917 werden ze door een veldgerecht van de Etappen Kommandantur van Moeskroen tot de doodstraf veroordeeld. Een kleine twee maanden later, op 16 augustus 1917, werden Vanhonacker en Lebrun in de kazerne van Kortrijk door de Duitsers gefusilleerd.
Dezelfde dag nog werd het nieuws op intimiderende wijze aan de bevolking kenbaar gemaakt door middel van een affiche in het Duits en het Nederlands: "Charles- Louis Vanhoenacker en Gustave Lebrun zijn vandaag door den Kop Geschoten"...
De inschrijving in het register van de burgerlijke stand gebeurde op 30 januari 1920.
Achilles Desmet (1902-1972), een zoon uit het café 'Koning Albert' in de Bissegemstraat (Overzetweg), hield nauwlettend de vliegtuigen in het oog. Het café, het huis en de twee schuren waren als het ware het toevluchtsoord van Jasta 4. De Geschäftzimmer en de telefooncentrale waren er gevestigd, terwijl in de eerste vlasschuur de keuken voor de soldaten was ondergebracht en daarachter het kledingmagazijn. De soldaten waren ingekwartierd in de tweede schuur. Achilles Desmet: De eerste vliegtuigen die hier op Markebeke aankwamen, waren van het type Albatros DII, DIII en DV en bij Jasta 4 Pfalz D III. Langs de kant van de Kortrijkstraat lag Jagdstaffel 11; de machienen waren rood geschilderd tot aan de cockpit; de rest van de romp die met triplex bekleed was, was vernist, dus van gele kleur. De vleugels waren in een soort mozaïek van verschillende kleuren, overwegend groen-mauve geschilderd. De staarten waren verschillend geschilderd om de vliegtuigen te kunnen identificeren. Rond de hoeve Bekaert waren de tenten en de barakken van Jasta 4 opgesteld. Het bijzondere kenteken der vliegtuigen van Jasta 4 was een zwarte band in slangenvorm rond de geelkleurige romp geschilderd; hij begon aan de schroef en eindigde aan de staart. Jagdstaffel 10, die op het vliegveld van Marke gelegerd was, had de neus van het vliegtuig geel beschilderd. De telefooncentrale en de inlichtingendienst van het Jagdgeschwader waren ondergebracht in de hoeve Wyseur, achter het kasteel de Bethune. De stafofficieren, met onder meer Manfred Freiherr von Richthofen, en het officierskwartier van Jasta 11 vonden logies in het kasteel zelf. Op 11 en 12 februari 1918 streken respectievelijk Jasta 26, met leider Hauptmann Bruno Loerzer, en Jasta 27 onder het bevel van Oberleutnant Hermann Göring, neer op Flugplatz Markebeke. Beide aanvoerders logeerden op het kasteel de Bethune.De piloten betrokken ook Patersmote en het kasteel Rouxhove . Jasta 26 vertrok op 12 maart en Jasta 27 op 14 april. De Jasta 36, die op 27 juni 1917 neergestreken was op de Markebeke moest 5 dagen later noodgedwongen wisselen met Jasta 4 en verhuizen naar Kuurne .Opvallend is dat het vliegveld Markebeke pas in juni 1917 in gebruik werd genomen. Op 7 april 1918 gaf Ortskommandant Heynau bevel aan de burgemeester om te zorgen voor een Köchin(kokkin) op het kasteel de Bethune,want men verwachtte vanuit Izegem de komst van Jasta 51. Maar de vliegers kwamen niet opdagen! In januari 1917 werden werkkrachten opgeëist voor de aanleg van Flugplatz Marke. Landbouwer Jean Verhoye, uit de Pottelbergstraat, werd gelast om, ondanks de sneeuw en de felle vorst, het terrein plat te rollen. Jean Verhoye : style="mso-bidi-font-style: normal">..alhoewel zondag word ik tegen wil en dank gedwongen te rollen,na een half uur rond gedaverd te hebben juist gelijk op een kalsijde .Op een korte afstand van zijn hoeve werd een schietstand gebouwd. Jasta 28 landde er nog dezelfde maand en bleef er tot maart. Wat Jasta 10 betrof, werden de piloten en het personeel geherbergd in burgershuizen van de Markestraat en in de weverij De Witte-Visage. Jasta 10 bezette Flugplatz Marke sinds 29 mei tot 25 november 1917. De bevelhebber echter betrok de villa De Witte in de Rekkemstraat. Jasta 2 (Boelcke) was de laatste eenheid die Flugplatz Marke aandeed van 16 februari tot 14 maart 1918. Beide Jasta's hielden hun Casino in de brouwerij van Cyriel De Brabandere in de Markestraat. Beide vliegvelden waren vanaf maart-april 1918 niet meer in gebruik,maar de terreinen werden slechts vrijgegeven begin 1919. In juni 1918 begonnen 200 Zwevegemnaars met de afbraak van de barakken van Flugplatz Marke. Dankzij getuigenissen van Markebekebewoners, in het bijzonder Jozef Verbeke (1901-1982) en Aimé Bekaert (1903-1990) , kon Flugplatz Markebeke zeer goed in kaart worden gebracht.