|
|
|
|
|
|
14-06-2009 |
Frederic Devreese 80 ! |
Frederic Devreese werd op 2 juni 1929 te Amsterdam in een zeer muzikale familie geboren. Zijn moeder speelde viool, net zoals zijn vader Godfried, die eveneens een bekende componist en dirigent was. Van hem kreeg de jonge Devreese ook zijn eerste lessen harmonie in het conservatorium van Mechelen. Later studeerde hij aan het Brusselse conservatorium bij Marcel Poot (compositie) en René Defossez (orkestdirectie). In 1949 won hij de compositieprijs van het internationaal pianoconcours van Oostende met zijn eerste pianoconcerto, dat bijgevolg als plichtwerk moest worden gespeeld. Hierdoor werd hij nationaal opgemerkt, waardoor hij beurzen kreeg om in Rome (compositie bij Ildebrando Pizzetti en directie bij Previtali) en Wenen (directie bij Hans Swarowski) te studeren. Deze studies rondde Fréderic Devreese in 1956 af, waarna hij terug naar België kwam. In 1958 werd hij televisierealisator voor de toenmalige BRT, waar hij later werkzaam werd als dirigent en producer. Op de BRT zou hij ook drie jaar lang films sonoriseren, wat de ideale leerschool voor het schrijven van filmmuziek was. Devreese had en heeft ook veel belangstelling voor jonge muzikanten, die hij wilde stimuleren en promoten door initiatieven zoals Tenuto (Belgische nationale muziekwedstrijd voor jong talent onder 25), Jong Tenuto (jong talent onder 17) en Procemus (centrum voor promotie en productie van jeugdig talent). Hij was ook chef-dirigent van het Belgische Jeugdorkest en directeur van de muziekacademie van Overijse. Devreese won verschillende prijzen met zijn werk, o.a. de Prix Italia (1963) voor zijn opera Willem van Saeftinghe, geschreven in opdracht van de BRTN, de Georges Delerue Award (1994) voor La Partie d'Echecs en twee maal de Joseph Plateau Prijs in 1988 en 1990 voor de filmmuziek van respectievelijk L'Oeuvre au Noir en Het Sacrament.
|
|
|
|
09-06-2009 |
Jan Segers 80 ! |
Jan Segers studeerde aan het Koninklijk Conservatorium Brussel en Antwerpen. Hij was jarenlang dirigent van verschillende militaire muziekkorpsen in België.
In 1960 werd hij directeur van de Academie voor Muziek en Wooord van Willebroek? Hij was ook muziekregisseur bij de BRT. Hij is een veel gevraagd jurylid op nationale en internationale wedstrijden voor amateurskorpsen. Korte tijd leidde hij het BRT-kamerorkest.
|
|
|
|
|
Walter Hus ook 50 ! |
Walter Hus (1959) is naast componist vooral uitvoerend pianist en improvisator. Vanaf zijn 10de treedt hij op als concertpianist in binnen- en buitenland, vanaf 1979 als pianist-improvisator. Hus speelde in het Belgisch Pianokwartet en was verbonden aan Maximalist!, een muzikale groepering opgericht in 1984 die het midden hield tussen pop, rock, klassiek en avant-garde. De muzikant-componisten die zich in deze beweging verenigden (o.a. Vermeersch, Sleichim, De Mey en Hus), hadden elkaar een jaar voordien ontmoet in het kader van de eerste choreografie van Anne Teresa de Keersmaeker (Rosas danst Rosas.) Hun imago werd sterk bepaald door invloeden uit de populaire cultuur, een illustratie van een geestesgesteldheid zonder dat die hun muziek daarmee zonder meer buiten het klassieke veld plaatste. De muziek lijkt zich voornamelijk te situeren in het kader van de New Simplicity, gegroeid uit de minimal music. Een hoge graad aan repetitiviteit, een microscopisch gevarieerde ritmiek en dynamiek, de eenvoudige manipulatie en transformatie van motieven, een beperkte harmonische organisatie en zeer gelimiteerd uitgangsmateriaal zijn hiervan de belangrijkste kenmerken. Dit resulteerde meestal in muziek met een hoge consonantiegraad en directe toegankelijkheid. Daarnaast was vooral het functionele en disciplineoverschrijdende aspect bepalend voor Maximalist!: een opvallend groot percentage van de muziek die dit collectief schreef, is conceptueel verbonden met andere kunsten zoals dans, theater en film. Dit geldt ook voor de muziek van Hus na Maximalist!. Naast muziek voor modeshows (bvb. Five to Five voor Yamamoto ('84)), choreografieën (bvb. Muurwerk ('85) en Hic et Nunc ('91) voor Roxane Huilmand, en Devouring Muses ('97) voor Irène Stamou) en films (The Pillow Book van Greenaway en Suite 16 van Deruddere), zijn verscheidene van zijn composities tot stand gekomen in samenwerking met hedendaagse dichters of toneelschrijvers (zoals Stefan Hertmans (Francesco's paradox), Peter Verhelst (One day they appeared), Jan Decorte (Meneer, de zot en tkint) en Jan Lauwers van de Needcompany (Orfeo) ). Sinds '96 is Walter Hus werkzaam bij Limelight in Kortrijk, waar op dat moment het verfrissende festival en cd-label Happy New Ears werd opgericht. Momenteel werkt hij aan een cyclus van 24 preludes en fuga's voor verschillende instrumentaties.
|
|
|
|
|
Componiste wordt 50 ! |
Kristin De Smedt
|
|
Geboortedatum: |
12.10.1959, Asse |
|
|
Kristin De Smedt werd geboren te Asse op 12 oktober 1959. Na aanvankelijke muziekstudies aan de academie te Asse voltooit ze haar muzikale opleiding aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Eerst combineert ze de instrumentale richting (viool) met de theoretische hoofdvakken om zich daarna volledig te concentreren op de geschreven disciplines harmonie bij Peter Cabus, contrapunt en fuga bij Raphaël DHaene. Naast de diverse diplomas die zij behaalt, worden haar tevens bijzondere onderscheidingen toegekend zoals de Prijs Gevaert voor fuga, de Prijs Horlait-Dapsens en de Prijs Marguerite Koenigsberg voor muziekgeschiedenis. Zij bekwaamt zich verder en behaalt de meestergraad muziekschriftuur alsook het compositiediploma in de klas van componist Rafaël DHaene. Als componiste wordt Kristin De Smedt in 1999 bekroond met de compositieprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen en Kunsten van België voor haar Strijkkwartet (1998). Gedurende meerdere jaren is Kristin De Smedt leraar geschreven harmonie aan de Academie voor Muziek, Woord en Dans van Sint-Niklaas en docente schriftuur aan het Lemmensinstituut te Leuven. Sedert 1985 is ze verbonden aan het Koninklijk Conservatorium Brussel als docente harmonie, contrapunt en fuga alsook als vakdidacticus schriftuur en als opleidingsverantwoordelijke van de afdeling schriftuur. Verscheidene van haar composities verschijnen regelmatig op belangrijke concertprogrammas. Haar werk werd gecreëerd in het kader van Ars Musica en in andere prestigieuze concertcycli.
|
|
|
|
31-05-2009 |
De voorzitter van de jury van de Elisabethwedstrijd |
We konden hem de voorbije dagen dagelijks zien op het scherm. Al jaren kennen we hem als de sympathieke en vlot tweetalige voorzitter van de jury van de Elisabethwedstrijd. 'Premier prix, eerste prijs...'. Wie is die man?
Arie van Lysebeth studeerde muziektheorie en viool vanaf de leeftijd van vier onder leiding van zijn vader die koordirigent was. Tijdens zijn secundaire studies begon hij fagot en piano te studeren. Zijn theoretische en instrumentale hogere studies volbracht hij aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel, waar hij met grote onderscheiding afstudeerde voor fagot en kamermuziek. Nadat hij de tweede prijs won in het internationale fagotconcours 'Praagse lente' in Tsjecho-Slowakije, was hij gedurende zeventien jaar verbonden als fagotsolist aan het radiosymfonieorkest. Tijdens diezelfde periode was hij zeer bedrijvig als concertist en vertolkte zo herhaaldelijk het hele solorepertoire met orkest. In 1970 werd hij benoemd tot docent kamermuziek aan het Koninklijk Conservatorium Brussel, waar hij in 1985 tot voorzitter van het docentencorps verkozen werd. Hij was gastprofessor aan de Universiteit van Minnesota, aan het Conservatoire national Supérieur de Musique de Paris an aan de Hogeschool voor de Kunsten te Arnhem . In diezelfde periode bouwde hij als directeur een breed net van kwaliteitsonderwijs uit aan de Academie te Zaventem. Intussen behaalde hij nog steeds aan het Conservatorium van Brussel het diploma dirigent na cursus te hebben gevolgd bij René Defossez en André Vandernoot. Bijkomend studeerde hij orkesdirectie aan het Mozarteum te Salzburg bij Bruno Maderna; bij Pierre Boulez aan de Musikhochschule te Bazel volgde hij directie hedendaagse muziek. Terwijl hij zijn dirigentenstudies beëindigde, stichtte hij in 1970 het Vlaams Kamerorkest, waarmee hij tot 1993 in binnen-en buitenland actief was. Gedurende drie jaar had hij een nauwe samenwerking met het Koninklijk Ballet van Vlaanderen, waarvoor hij zowel in binnen-als buitenland voorstellingen dirigeerde. Als gastdirigent trad hij op met alle belangrijke Belgische orkesten en met symfonieorkesten in de Verenigde Staten, Argentinië, Taiwan, Engeland en Italië. Hij werkte samen met befaamde solisten zoals Igor Oistrakh, Philippe Hirschhorn, José Van Dam .. In 1994 werd hij directeur van het Koninklijk Conservatorium Brussel en in juni 1995 werd hij benoemd tot Voorzitter van de jury van de Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elsabeth van België. Sinds 1998 tot vandaag dirigeert hij het Symfonieorkest van het Conservatorium. Arie Van Lysebeth nam afscheid als directeur van het conservatroium in december 2003.
|
|
|
|
|
Jarige dirigent en componist |
70 jaren geleden werd Janpieter Biesemans geboren.
Een kort portret van deze dirigent-componist.
Janpieter Biesemans
|
|
Geboortedatum: |
16.11.1939, Vilvoorde |
|
|
|
| Janpieter Biesemans werd geboren te Vilvoorde. Hij studeerde aan het Lemmensinstituut en het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen bij onder andere Marinus De Jong, Jef Schampaert, August Verbesselt, Marcel Slootmaeckers, Lode Dieltiens, Jos Van Looy, Jacqueline Fonteyn, Jan Decadt en Flor Peeters. In 1964 stichtte hij het ensemble Consortium Antiquum en sindsdien wijdde hij zich gedurende 23 jaar aan de interpretatie van oude muziek. Sinds 1980 zette hij zich aan het schrijven van muziek. Op dit moment heeft hij reeds een negentigtal opusnummers op zijn naam staan. Veel van zijn werken, waaronder zijn Deutsche Johannes-Passion die in 1987 gecreëerd werd door het Vokaal Ensemble van De Munt, werden uitgevoerd in onder andere de Sint-Martinuskerk te Meise en in de Singel te Antwerpen. Ook op verschillende wedstrijden, waaronder de Orpheuswedstijd, werden zijn werken gespeeld. Van onder andere Sonate Concertante, Discorso a cinque per trombono solo, Vijf Slovaakse stukken voor blokfluit en Why not, Hans, zijn CD-opnames voorhanden. Naast componist is Biesemans ook leraar notenleer aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen en directeur van de Akademie voor Muzische Kunsten te Meise. Hij gaf tevens de impuls tot het oprichten van de Werkgroep Kunstonderwijs, een werkgroep die ijvert voor de rechten van de leerlingen van het Vlaams deeltijds kunstonderwijs.
|
|
|
|
17-05-2009 |
Clement D'Hooge zou 110 geworden zijn... |
Clement DHooghe werd op 21 april 1899 geboren in Temse, het dorp aan de Schelde waar ook Arthur Wilford en Piet Nuten het levenslicht zagen.. Muziek zat bij Clement DHooghe letterlijk in de genen. Zijn vader was een veelzijdige muzikant, de muzikale factotum van Temse : violist en organist, directeur van de plaatselijke muziekschool, dirigent van de harmonie, koster-organist en leraar piano en orgel. Zijn oom, pater Bernardinus DHooghe componeerde religieuze muziek, zoals de Missa Carmelitana en de bundel Zeventig geestelijke liederen. Een andere oom was koster-organist in Kruibeke en onderhield nauwe contacten met Peter Benoit. Met een dergelijke muzikale pedigree mag het niet verwonderen dat Clement DHooghe door zijn vader in de muziek werd geïnitieerd. In 1919 trekt hij dan naar Antwerpen waar hij privé-lessen volgt bij Alexander Papen, toen nog tweede organist van de kathedraal. Hij schrijft zich ook in aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium en haalt er, telkens met grote onderscheiding, verschillende diplomas : harmonie bij August De Boeck (1920), orgel bij Arthur De Hovre (1921), contrapunt en fuga bij Lodewijk Mortelmans (1922 - 1924). Daarnaast studeert hij er practische harmonie bij directeur Emile Wambach en piano bij Emmanuel Durlet. In 1927 bekroont hij zijn conservatoriumstudies met de Prijs Albert De Vleeshouwer voor compositie. Daarna gaat hij zich nog vervolmaken in religieuze muziek bij Jules Van Nuffel, orkestratie en compositie bij Paul Gilson (1928-1930) en orgelspel, met bijzondere aandacht voor improvisatie, bij Marcel Dupré in Parijs (1930-1931). Ondertussen was hij reeds actief als organist in verschillende Antwerpse kerken : Sint-Joris (1924-1926), de Heilige Geestkerk (1926) en uiteindelijk lange jaren in de Sint-Pauluskerk (1926-1951). Deze kerk in het hart van het Schipperskwartier beschikte over een florerende muziekkapel met een rijke traditie. Zang- en orkestmeesters waren o.m. Franciscus Guillielmus Aerts (benoemd in 1838), die de muziekbibliotheek van de kerk aanvulde door orkestmateriaal over te kopen van G.G. Kennis, de kapelmeester van Sint-Pieters in Leuven; Lodewijk Kiven (benoemd in 1864); Jan Broeckx (benoemd in 1906); Renaat Veremans (benoemd in 1924); Gust. Persoons (orkestmeester van 1927 tot 1971). Na het Motu proprio uit 1903 waarin Pius X ondermeer de versobering in de kerkmuziek predikte, waren in de meeste kerken de orkesten van de doksalen verdwenen. Maar niet zo dus in de Sint-Pauluskerk waar de koppige én melomane pastoor Van Bostraeten zijn orkest handhaafde. In deze vruchtbare omgeving was Clement DHooghe in nauwe samenwerking met Persoons mee verantwoordelijk voor verschillende spraakmakende uitvoeringen met soli, koor, orgel en orkest. De muziekkapel bracht veel Vlaamse muziek van ondermeer Benoit, Wambach, Gevaert, De Boeck, Van Nuffel, Meulemans, Van Hoof, Persoons (wiens Ruusbroeckmis op 26 januari 1936 werd gecreëerd) en DHooghe. Maar de gewelven werden ook gevuld met het grote repertoire (missen van Haydn, Mozart en Bruckner, met de Belgische creatie van diens Mis in e op Pasen 1942 als een van de hoogtepunten) en met eigentijdse kerkmuziek (bijvoorbeeld van Gretchaninof en Kromolicki). Alleszins was Clement DHooghe een begenadigd organist die goddelijk kon improviseren. Een bevoorrechte getuige als dr. Guido Persoons herinnert zich : Het was een voorrecht de voorname organist Clement DHooghe jarenlang, zondag na zondag, te zien orgelspelen. Vanuit een voortdurend moduleren, boeide hij door weergaloze improvisatie. Onrustig ook, wijzigde hij doorlopend zijn registratie. Geen tweeëndertig maten bleven de registertrekkers ongemoeid. Er waren geen schokken in deze klankkleurwijziging. Wij beleefden een voortschrijding door variatie, ingegeven door het ogenblik. Zijn registratie was even vinnig en verscheiden als de orkestratie van August De Boeck, die (als interim voor Arthur De Hovre) mede zijn orgelleraar was. De registratie bij Bachwerken was anders, massaal en meer continu. De slot-Toccata klonk met all registers open en gekoppelde klavieren. Op Groot-Orgel alleen, kreeg nadien het Fugathema door matig tempo, ruim de tijd voor toonvorming in de ruimte. Elke zware tel detailleerde de melodieopbouw. In grote blokken groeide de registratie naar het slot toe. Dit uiterlijk crescendo rondde voor ons de feestdag af. DHooghe had natuurlijk fantastische orgelleraars getroffen : Papen, een leerling van Callaerts, technisch uitstekend en begiftigd met een groot improvisatietalent; De Hovre, een belangrijk Bach-interpreet; en bovenal Dupré, zonder twijfel een van de grootste organisten van deze eeuw, die de verworvenheden van Widor en Vierne verzoende met de Lemmenstraditie en bij wie zowat alle Europese en Amerikaanse organisten met faam gingen studeren. Bij het einde van zijn studie loofde Dupré uitvoerig DHooghes orgelspel : Vous possédez le don de linstinct de limprovisation. Votre jeu est précis, brillant, parfaitement rythmé et clair. Votre style pour linterprétation de Bach, de César Franck et des modernes comporte toutes les qualités de pureté, de respect nécessaire, en même temps quune extériorisation sincère et noble (brief gedateerd 2 maart 1931). En De Hovre getuigde meermaals dat DHooghe samen met Jef Van Hoof de beste improvisator was die hij ooit in zijn klas had. Een minder gekende activiteit van DHooghe is te situeren tussen 1928 tot 1936, de periode waarin hij artistiek directeur was van de Antwerpse Empire- en het Roxy-theater. Dit waren grote bioscopen waar een orkest de stomme films begeleidde en tussen de films door muzikale intermezzos verzorgde. In die tijd waren de cinemas de grootste commerciële werkgever van muzikanten in Antwerpen : begin 1926 waren er in het Antwerpse 51 zalen die samen 324 muzikanten tewerkstelden. DHooghe debuteerde op 30 november 1928 als bioscoopdirigent met de begeleiding van de oorlogsfilm Hemel van glorie. Hij had de beschikking over een werkelijk uitstekend orkest, samengesteld uit 6 violisten, 1 cellist, 1 contrabassist, 1 pianist, 1 organist, 1 fluitist, 1 hoboïst, 1 klarinettist, 1 fagottist, 2 trompettisten, 1 trombonist, 2 hoorns en 1 slagwerker. Concertmeester en vioolsolo was de toen nog piepjonge Franz Wigy en onder de negentien overige muzikanten waren er nog elf met eerste prijzen van koninklijke conservatoria. De meerderheid was afgestudeerd aan het koninklijk conservatorium van Luik. DHooghe moest zelf voor de begeleidende muziek zorgen. Soms ging dat niet verder dan het handig aaneen breien van bestaande muziekfragmenten (sjablonen en cliches voor een liefdesscène, een achtervolgingsscène, een natuurscène), maar daarnaast maakte hij zelf een bewerking op basis van klassieke themas of componeerde hij originele muziek. De bioscopen concurreerden onderling met het beste orkest en de filmrecensenten bespraken niet alleen de film, maar ook de begeleidende muziek en de prestatie van het orkest.. DHooghe probeerde het bioscooppubliek in contact te brengen met klassieke muziek door in plaats van de gebruikelijke amusementsmuziek als "entracte musical" een eigen bloemlezing met themas van Benoit, Blockx, Wambach en Gilson of toegankelijke composities uit het internationale repertoire (zoals Saint- Saëns Rondo Capricioso met de zeventienjarige Wigy als solist) te brengen. Een dergelijke "volksopvoedende" taak zag hij ook voor zich weggelegd toen hij in 1929 directeur werd van de Berchemse muziekacademie. Hij beschouwde de muziekschool als een oord van culturele volksverheffing in een al te materialistisch aangelegd maatschappelijk leven. In zijn functie als directeur schreef hij veel voor kinderen: jeugdcantates en tientallen kinderliederen, die tijdens leerlingen-voordrachten vaak met orkestbegeleiding gebracht werden. En blijkbaar vielen die werken in de smaak, want later werd hij ook gevraagd door het Antwerps Jeugdtheater. Voor de muziekacademie verzorgde hij ook symfonische concerten. Op 7 januari 1950 bijvoorbeeld dirigeerde hij een vroege symfonie van Haydn, een pianoconcerto van Mozart (met Yvonne Van den Berghe als soliste), twee arias van Mozart (met de bas Edward De Decker), Noorse dansen van Grieg, een orkestdans van De Boeck en de creatie van het eerste deel van zijn eigen Romantisch Concerto voor piano en orkest (eveneens met Van den Berghe als soliste). In 1942 werd DHooghe aan het Antwerps conservatorium benoemd wordt tot leraar practische harmonie en "toonverzetting", zoals de - inmiddels afgeschafte - cursus transpositie toen genoemd werd. Na een korte schorsing na de oorlog solliciteerde hij in 1947 aan dezelfde instelling voor de functie van orgelleraar (in opvolging van Papen). Een aanbevelingsbrief van Marcel Dupré hielp niet en de benoeming ging naar Flor Peeters. De repressie heeft zijn gezondheid geen goed gedaan : Clement DHooghe was nog net geen 52 jaar toen hij op 1 april 1951 in Wilrijk overleed. Toch liet hij een omvangrijk oeuvre van zowat 400 werken na (bewerkingen incluis). Veel dienstbare muziek, gelegenheidswerk zoals stap- en feestliederen en cantates (Moederweelde, voor de inhuldiging van een materniteit in Temse in 1936; In memoriam Minister Arthur Van der Poorten, op tekst van Karel Jonckheere, 1946). Waar hij zich in deze volkse en functionele muziek als componist ondergeschikt maakt laat DHooghe elders een eigen en meer bij-de-tijdse taal horen met kleurtoetsen uit het Franse impressionisme. In zijn pianomuziek bijvoorbeeld, waar hij naast een sonate en enkele sonatines een voorliefde toont voor genrestukjes (Avondstemming, Chinoiserie, Solitude) en dansen. Zijn Gavotte en Tarentella zijn te horen op Philibert Mees recente CD "Romantische Vlaamse Klaviermuziek" (De Rode Pomp) en vallen op door hun ongecompliceerd speel- én luisterplezier. En Marcel Poot was zeer gecharmeerd door zijn Nocturne, die door de Ring samen met met werk van Albert, Baeyens, Borremans en Van den Broeck gepubliceerd werd : Dans le second volume doeuvres pour piano qui vient de paraître dans cette intéressante édition, une pièce attire particulièrement notre attention. Il sagit du Nocturne de Clément DHooghe. Ecrite dans une note très debussyste, très latine daspect, cette oeuvre reflète une nature musicale tendre et délicate. M. Clément DHooghe sy avère un musicien solide et possédant son métier jusquau bout des doigts. Il est regrettable tout de même quun si beau talent ne consacre sa juvénile force à la défense de la musique moderne ! (Revue musicale belge van 20 november 1926) Vreemd genoeg componeerde de organist DHooghe slechts een vijftiental werken voor groot orgel, o.a. 4 Toccatas, Kleine suite, Vrolijke optocht, Elegie. Verschillende van zijn werken staan regelmatig op het repertoire van o.m. Stanislas Deriemaeker en Kamiel DHooghe. Verschillende van zijn piano- en orgelwerken bewerkte hij later voor symfonisch orkest, maar daarnaast schreef hij ook enkele originele orkestcomposities : Symfonisch gedicht. Hulde aan drie nationale toondichters (1939), waarin hij een origineel eerbetoon brengt aan César Franck (geïnspireerd door diens orgelmuziek), August De Boeck en Peter Benoit (met citaten uit de Rubensmars en Mijn moederspraak); Kaboutersballet (1942), misschien wel zijn populairste orkestwerk, getuige alleen al de zes opnamen door het omroeporkest; de driedelige Orkestsuite, die in 1942 werd bekroond in de "Prijskamp ontspanningsmuziek" van het NIR. Daarnaast componeerde hij ook enkele concerterende werken, zoals het Romantisch Concerto (1949) dat in 1994 werd opgenomen door Jozef De Beenhouwer en het BRT-orkest o.l.v. Sylveer Van den Broeck, en de Legende voor cellosolo en orkest (1942). Na het orgel was de cello DHooghes geprefereerde instrument. Hij schreef verschillende stukken voor cello solo, voor cello solo met begeleiding van 8 cellos, en voor cello en piano, zoals de geëlaboreerde Cellosonate (1945) waarover Piet Nuten schreef : De gedegen thematische dialectiek, de expressieve zangerigheid, de spanningsvolle dialogen, het rijkgeschakeerde harmonische beeld, de nooit falende trefkracht en dynamische beklemtoning van het instrumentale samenspel zijn eigenschappen die deze compositie plaatsen bij het beste uit de Vlaamse cello-literatuur. Ook de rest van zijn kamermuziek verdient beter dan de totale onverschilligheid waarmee ze nu bejegend wordt, zoals het Pianotrio (in 1939 bekroond in de nationale wedstrijd Foyer de lart vivant), het Pianokwartet (1939); het Trio in vorm van suite (voor piano, viool en altviool) dat vele keren werd uitgevoerd door het trio van violist Jozef Pauly; het Strijkkwartet (1944) dat door het Quatuor Wigy in 1947 werd opgenomen voor het NIR; werken voor viool en piano (o.a. Canzonetta uit 1934, opgedragen aan Frans Wigy) en verschillende composities voor blaasinstrumenten. Naast de reeds genoemde gelegenheidswerken componeerde DHooghe nog heel wat vokale muziek, zoals tientallen kunstliederen op teksten van o.m. René De Clercq, Willem Gijssels, August Van Cauwelaert, Maurice Maeterlinck en de onvermijdelijke Guido Gezelle. Het grootste deel van zijn religieuze koormuziek schreef DHooghe voor de Sint-Pauluskerk : Missa in honorem S. Pauli voor 2 gelijke stemmen en orgel (1930); Te dicimus praeconio, een hymne op het gregoriaanse Ave Maris Stella voor bariton, mannenkoor, orgel en orkest (1940); Psalm 145 Lauda anima mea Dominum voor gemengd koor, orgel en orkest (1941); O Jesu amor mi, voor 2 gelijke stemmen en orgel; Magnificat, voor 3 gelijke stemmen, orgel en strijkers (1942); de tweede Missa in honorem S. Pauli, bijgenaamd Missa gregoriana, die voor het eerst met orkest werd uitgevoerd op Kerstdag 1943; Missa brevis, voor 2 of 3 gelijke stemmen (1944); Ave Maria, Regina Sacratissimi Rosarii, voor driestemmig gemengd koor en koperensemble. Verder componeerde hij nog enkele zettingen van Adeste fidelis, Adoro Te, Pie Jesu en Tantum Ergo.
|
|
|
|
|
Luc Brewaeys 50 ! |
Luc Brewaeys werd geboren in 1959 te Mortsel (België). Hij studeerde compositie bij André LAPORTE in Brussel, bij Franco DONATONI in Siena (Italiê) en bij Brian FERNEYHOUGH in Darmstadt (Duitsland). Van 1980 tot 84 had hij regelmatige contacten met Iannis XENAKIS in Parijs. Hij is ook dirigent, pianist en werkt sinds 1985 als muziekregisseur bij de VRT-Radio.
Hij kreeg verschillende prijzen en onderscheidingen : -3de Prijs van de Europese Wedstrijd voor Jonge Componisten voor ".., e poi c'era..." Symphony n° 1 (Amsterdam, 1985); -1ste Prijs in de categorie jonge componisten van de Internationale Tribune van Componisten van de UNESCO voor hetzelfde werk (Parijs, 1986); -de "Prix de Musique Contemporaine du Québec" voor zijn volledig werk (Montréal, 1988); -1ste Prijs van de Wedstrijd voor Europese Componisten van de Internationale Ontmoetingen voor Hedendaagse Muziek in Metz (F) voor "Komm! Hebe dich..." Symphony n° 2 (1988); -de Prijs voor Muziek van de Vlaamse Gemeenschap (1989); -de SABAM-Prijs (1990); -1ste Prijs "Premio Musicale Città di Trieste" voor symfonische compositie voor "Symphony n° 3 : Hommage" (1991).
In 1996 gaf de Belgische Muziekpers hem twee Prijzen voor de opname van zijn (tot dan toe) volledige symfonisch werk door het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen onder leiding van Arturo Tamayo, die de meeste van zijn werken gedirigeerd heeft. In 1999 ontving hij de Cultuurprijs "Blanlin-Evrart" van de Katholieke Universiteit van Leuven voor zijn volledig oeuvre.
Hij kreeg veel opdrachten in België zowel als in het buitenland, zijn oeuvre omvat o.a. 8 Symfonieën, 2 Strijkkwartetten, Kamermuziek en Solowerken, electro-akoestische (& gemengde) werken alsook een Kameropera "Antigone". Zijn muziek kan het best omschreven worden als "spectraal symfonisch" met (voornamelijk in recentere werken) lyrische accenten. Hij was "composer in residence" van het Internationaal Kunstencentrum deSingel voor the concertzeizoen '88-'89, gast- componist van de 4d Week voor Hedendaagse Muziek in het Conservatorium te Gent in februari '89, en van het ensemble "I Fiamminghi" in April 2001. In April 2001 was hij tevens in residence bij het eerste Festival "Dicht bij huis" in Tilburg (NL), waar 11 van zijn werken uitgevoerd werden (sommige daarvan met de composer als dirigent of aan de piano).
Van 1991 tot '92 was Luc Brewaeys composer in residence in de Franse stad Saint-Nazaire voor de compositie van "Kientzyphonie" (Symphony n° 4) voor Daniel Kientzy op saxofoons en groot harmonieorkest. In February en December 1998 gaf hij Masterclasses in Compositie en Directie aan de Universiteit van Aveiro (P).
Van 1998 tot 2000 was Luc Brewaeys professor compositie en orkestratie aan het Conservatorium te Gent. Voor het zeizoen 2003-04 was hij composer in residence bij BOZAR (het Paleis voor Schone Kunsten) in Brussel. Hij was tevens een van de centrale componisten van de editie 2004 van het Ars Musica Festival (Brussel). Momenteel werkt hij aan zijn eerste opera (op Pirandello's "L'uomo dal fiore in bocca"), een opdracht van de Koninklijke Muntschouwburg (Nationale Opera) in Brussel.
|
|
|
|
|
Componist wordt 30 ! |
Sebastian Bradt
Bradt studeerde fagot bij Wim Van Volsem aan de Kunsthumaniora voor Muziek en Dans,Gent. Heeft een uitgesproken voorkeur voor het 20ste eeuwse repertoire en probeert allerhande alternatieve speelwijzen uit op dit instrument. Pianostudie bij Sabine Haenebalcke. Schrijft zich in aan het Konservatorium van Gent : kompositie/orkestratie bij L. Posman, later Luc Brewaeys. Woont lessen en kursussen bij van Dirk Brosse, Frank Nuyts, Claude Coppens en dr.Godfried-Willem Raes. Proefschrift Analyse 1 : Nacht - Stilte (1981), Luc Van Hove. 2000: Maakt de overstap naar de klas Algoritmische Kompositie en Eksperimentele Muziek van dr.Godfried-Willem Raes, sedertdien vaste mentor. 2003: Studeert met onderscheiding af aan het Konservatorium als 'Meester in de Muziek'. Maakt als lid van het M&M ensemble en in opdracht van Stichting LOGOS arrangementen van bestaande muziekstukken voor het Automaton Orchestra met als doel het exploreren van de sonore mogelijkheden van muzikale robots. 2006: wordt parttime medewerker van Stichting Logos als komponist, arrangeur, recycler - perfomer, technikus, zaalverantwoordelijke, Pr - kontaktman etc.
|
|
|
|
09-05-2009 |
Paul Beelaerts 60 |
Paul Beelaerts (1949) studeerde aan de Koninklijke Conservatoria van Gent en Brussel waar hij eerste prijzen voor notenleer, muziekgeschiedenis en Engelse hoorn behaalde, naast hogere diploma's voor hobo en kamermuziek. Daarna volgde hij nog meestercursussen bij Heinz Holliger en Maurice Bourgue en een aanvullende studie van de barokhobo in samenwerking met Paul Dombrecht en Helmut Hucke. Hij werd eerste laureaat en behaalde de Europa Prijs van de Pro Civitate wedstrijd in 1971 en in 1973 werd hij laureaat van de Tenuto 73 wedstijd voor hobo. Als componist is hij volledig autodidact. Hij was gastcomponist op het ISCM-festival 1983 te Aarhus (DK). In 1977 behaalde hij nogmaals de Tenuto Prijs maar deze maal voor compositie, met het werk Permutaties op een thema van Martinu. In 1980 werd hem de Nausika-compositieprijs uitgereikt voor zijn Oppervlakkige Charleston. Dikwijls componeert hij in opdracht van ensembles en koren. Tegenwoordig doceert hij hobo en literatuur voor houtblazers aan het Koninklijk Conservatorium van Gent en kamermuziek aan het Lemmensinstituut te Leuven. Daarnaast is hij ook medewerker aan het Aquarius-projekt (Conservatorium van Antwerpen).
|
|
|
|
|
Dirigent - componist wordt 70 ... |
Janpieter Biesemans werd geboren te Vilvoorde. Hij studeerde aan het Lemmensinstituut en het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen bij onder andere Marinus De Jong, Jef Schampaert, August Verbesselt, Marcel Slootmaeckers, Lode Dieltiens, Jos Van Looy, Jacqueline Fonteyn, Jan Decadt en Flor Peeters. In 1964 stichtte hij het ensemble Consortium Antiquum en sindsdien wijdde hij zich gedurende 23 jaar aan de interpretatie van oude muziek. Sinds 1980 zette hij zich aan het schrijven van muziek. Op dit moment heeft hij reeds een negentigtal opusnummers op zijn naam staan. Veel van zijn werken, waaronder zijn Deutsche Johannes-Passion die in 1987 gecreëerd werd door het Vokaal Ensemble van De Munt, werden uitgevoerd in onder andere de Sint-Martinuskerk te Meise en in de Singel te Antwerpen. Ook op verschillende wedstrijden, waaronder de Orpheuswedstijd, werden zijn werken gespeeld. Van onder andere Sonate Concertante, Discorso a cinque per trombono solo, Vijf Slovaakse stukken voor blokfluit en Why not, Hans, zijn CD-opnames voorhanden. Naast componist is Biesemans ook leraar notenleer aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen en directeur van de Akademie voor Muzische Kunsten te Meise. Hij gaf tevens de impuls tot het oprichten van de Werkgroep Kunstonderwijs, een werkgroep die ijvert voor de rechten van de leerlingen van het Vlaams deeltijds kunstonderwijs.
Ad multos annos !
|
|
|
|
02-04-2009 |
Paul Beelaerts 60 ! |
Paul Beelaerts werd in 1949 geboren te Oostende. Hij studeerde aan de Koninklijke Conservatoria van Gent en Brussel waar hij eerste prijzen voor notenleer, muziekgeschiedenis en Engelse hoorn behaalde, naast hogere diploma's voor hobo en kamermuziek. Daarna volgde hij nog meestercursussen bij Heinz Holliger en Maurice Bourgue en een aanvullende studie van de barokhobo in samenwerking met Paul Dombrecht en Helmut Hucke. Hij werd eerste laureaat en behaalde de Europa Prijs van de Pro Civitate wedstrijd in 1971 en in 1973 werd hij laureaat van de Tenuto 73 wedstijd voor hobo. Als componist is hij volledig autodidact. Hij was gastcomponist op het ISCM-festival 1983 te Aarhus (DK). In 1977 behaalde hij nogmaals de Tenuto Prijs maar deze maal voor compositie, met het werk Permutaties op een thema van Martinu. In 1980 werd hem de Nausika-compositieprijs uitgereikt voor zijn Oppervlakkige Charleston. Dikwijls componeert hij in opdracht van ensembles en koren. Tegenwoordig doceert hij hobo en literatuur voor houtblazers aan het Koninklijk Conservatorium van Gent en kamermuziek aan het Lemmensinstituut te Leuven. Daarnaast is hij ook medewerker aan het Aquarius-projekt (Conservatorium van Antwerpen).
|
|
|
|
08-03-2009 |
Nog meer Jef Van Hoof.... |
JEF VAN HOOF
Een paar weken geleden zongen we met enkele duizenden in de Lotto-Arenahal het krachtige strijdlied Groeninghe en de prachtige hymne Daar is maar één land. En we luisterden ingetogen naar Ann De Renais in twee kunstliederen van Jef Van Hoof.
Daarmee herdacht het ANZ de 50ste sterfdag van deze legendarische toondichter.
Het was een merkwaardig toeval dat tijdens hetzelfde zangfeest de 175ste geboortedag van die andere Vlaamse geniale componist Peter Benoit werd herdacht. Beide figuren zijn immers enorm volksverbonden musici geweest. Ze hadden allebei een enorme voorliefde voor het eigen volkslied. Ze dirigeerden met een bezielend enthousiasme de massa en schreven met een groot hart voor die zingende massa. Beiden engageerden zich met hun kunst in de ontvoogdingsstrijd van ons volk. Benoit streed voor de oprichting van een Vlaams Conservatorium in Antwerpen en Van Hoof was een tijdlang directeur van diezelfde muziekschool. Zowel Van Hoof als Benoit hebben strijdvaardige liederen en andere opzwepende muziekstukken geschreven. Benoit hanteerde daarvoor massakoren en grote orkesten. Van Hoof bespeelde ook de massa zangers maar dan graag begeleid door vurige kopers. Kopers waren voor van Hoof de ziel van het orkest. Van Hoof formuleerde het soms nog plastischer
.
Naast de uitbundige en opzwepende stukken schreven beide toondichters schitterende symfonische werken (Benoit: fluitconcerto, pianoconcerto, ouvertures; Van Hoof: 6 symfonieën, symfonische suites), strijkkwartetten, kamermuziekwerken, pianomuziek, missen, motetten, koorwerken en liederen.
Van Hoof heeft steeds met een grote bewondering en zelfs verering opgekeken naar Benoit, net zoals veel generatiegenoten en jongere componisten opkeken naar Van Hoof. Van Hoof baseerde zijn pedagogische principes op die van Benoit wat bijvoorbeeld de rol van het volkslied betrof. Beide componisten hadden hun werkterrein in Antwerpen aan de Schelde en allebei kregen ze een graf op het ereperk van het Schoonselhof.
Benoit én Van Hoof waren en zijn figuren die tot de verbeelding spreken: het waren artiesten met de uiterlijke kenmerken van een romantische artiest: baard, lange haren, kapmantel en hoed, boude uitspraken, vurige begeesterende uitstraling
.
In deze bijlage willen we graag iets dieper ingaan op de figuur van Jef Van Hoof.
Hij werd op 8 mei 1886 geboren in de Belegstraat 5 in Antwerpen. Als zoon van een koster speelde hij al zeer vroeg orgel en verving hij zijn vader aan het kerkorgel. In 1916 volgde hij zijn vader officieel op als koster.
Een groot collegestudent was hij niet. Daarvoor was hij te zeer gebeten door de muziekmicrobe.
Zo belandde hij aan het Antwerps Conservatorium bij Jozef Callaerts en Arthur De Hovre voor orgelstudie, bij Lodewijk Mortelmans voor harmonie en contrapunt en bij Paul Gilson voor compositie. Geef toe, je kan het slechter treffen!
Jef Van Hoof begon al vroeg te componeren. Zo ontstond zijn zeer bekend, innig en ontroerend t Is stille (op tekst van Gezelle) al in 1903.
In 1909 schreef het Algemeen Nederlands Verbond een wedstrijd uit voor een nieuw lied. Op tekst van (alweer) Gezelle schreef Van Hoof dan zijn immens populair geworden Groeninghe. Met deze Vlaamse Marseillaise was zijn naam meteen gemaakt. Van Hoof werd hét symbool van de Vlaamse weerbaarheid. Geen Guldensporenviering en later geen zangfeest of IJzerbedevaart waar dit lied niet met gloed en geestdrift werd en wordt gezongen. Tijdens zijn leven vaak onder leiding van de toondichter zelf.
In 1911 ontving hij de Prijs van Rome voor zijn cantate Tycho Brahé en een eerste prijs in een wedstrijd van de Koninklijke Maatschappij De Grote Harmonie van Brussel voor zijn Landelijke stemming.
Conservatoriumdirecteur Jan Blockx zwaaide uitbundig met lof en prees Van Hoof als waardige leerling van de muziekschool en volgeling van Benoit. Hij voorspelde hem een schitterende toekomst als nationaal componist. Profetische woorden, zoals later zou blijken.
Als musicus vocht Van Hoof tijdens de eerste wereldoorlog mee voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit. Hij componeerde daarvoor het strijdlied Oproep. Dit leverde hem in 1918 een celstraf van 7 maanden op.
Daarna ging hij gewoon verder met zijn muzikaal engagement. Hij richtte het koor Kunst en Vermaak (1920) op en werd leraar harmonie aan de Mechelse beiaardschool (1925) bij Jef Denijn. In 1933 stichtte hij samen met de Vlaamse bard Willem Demeyer de Vlaams-Nationale Zangfeesten waarvan we op 15 februari j.l. de 72ste editie mochten beleven. Aanvankelijk was Jef Van Hoof de enige dirigent en componist die aan bod mocht komen. Node moest Van Hoof aanvaarden dat ook andere componisten verschenen aan het firmament van de Vlaamse volksmuziek. Andere belangrijke Vlaamse toondichters verwierven immers ook een plaats als dirigent en componist op het zangfeestpodium. En dat het niet zomaar de minsten waren blijkt uit de opsomming van enkele namen van medewerkers aan de zangfeesten: Karel Candael, Lodewijk Mortelmans, Emiel Hullebroeck, Lieven Duvosel, Arthur Meulemans, Jef Tinel, Ivo Mortelmans, Renaat Veremans, Maurits Veremans, Armand Preudhomme, Gaston Feremans, Wies Pée, Jos Mertens, Hendrik Diels, Lode Dieltiens, Léonce Gras, Michaël Scheck, Juliaan Wilmots, Ludo Claesen,
.
Het belang van deze zangfeesten en van het daartoe opgerichte VNZ (nu ANZ) in de Vlaamse beweging en in de Vlaamse koor-, lied- en muziekgeschiedenis kan nauwelijks overschat worden. Van Hoof heeft daar dus een uiterst belangrijke mijlpaal gevestigd waarop vandaag nog steeds voortgebouwd wordt.
In 1936 werd Van Hoof aangesteld tot leraar harmonie in het Antwerps Conservatorium.
Hij werd in 1942 bevorderd tot directeur van het conservatorium als opvolger van Flor Alpaerts. Uit getuigenissen blijkt dat hij een echte bezorgde vader voor zijn leerlingen was en net zoals Benoit teruggreep naar het volkslied. Hij voerde weliswaar nieuwe leergangen in (slagwerk en euritmiek) en wijzigde hier en daar elementen in de leerstof maar steeds in de geest van de stichter van de muziekschool. Hij leverde in volle oorlogsperiode vaak valse getuigschriften af om jongeren te vrijwaren tegen verplichte tewerkstelling in Duitsland. Maar toch werd hij afgezet in 1944 en vloog hij weer de cel in. Na een jaar kwam hij vrij. Het conservatorium bleef dicht voor hem. De beiaardschool in Mechelen daarentegen werd zijn nieuwe thuis.
Op 24 april 1959 overleed hij in zijn Spokenhof met naast zich de onvoltooide zesde symfonie.
Naast zijn drukke bezigheden als leraar, directeur en dirigent componeerde hij een aanzienlijk aantal en zeer uiteenlopende werken.
Laten we beginnen met zijn werken voor de menselijke stem.
Zo zijn er eerst en vooral de kunst- en volksliederen (Ik wist niet; De vriezeman; Nanoen in huis; Lentestemming; Slaapliedje; Marialiedeken; Suja nu; Nachtdeun;
..), strijdliederen en geëngageerde liederen (Groeninghe; Daar is maar één Vlaanderen; Goedendag; Vaandellied; Trouw aan Vlaanderen; O kruis van den IJzer of Bedevaartlied;
.), kinderliederen (Mijn jeugd is als een tuil van rozen; Van den koekoek en den ezel;
) en godsdienstige liederen (Marieliedeken; Kerstlied;
).
Bij de liederen is het opmerkenswaard dat hij zelden de harde strijdlustige toon van Groeninghe aanslaat. Meestal spreekt er uit zijn liederen een diepe verinnerlijking en elegisch karakter. Zijn kinderliederen zijn prachtig afgestemd op de kinderen qua toon en sfeer. De muziek respecteert altijd de tekst. De muziek eerbiedigt de prosodie en metrum. Muziek en woord zijn één. Ze vormen een monoliet zou Robert Herberigs later zeggen. Lodewijk De Vocht formuleerde het bijbels als hij zei: Eerst was er het woord en dan pas de muziek. Op dat punt zat Van Hoof dus in goed gezelschap. Zijn liedkunst werd doorheen zijn carrière steeds rijper en meer geïnspireerd. Geen wonder dat hij in 1958 als eerste de Lodewijk Mortelmansprijs ontving.
Een merkwaardig genre dat Van Hoof ook beoefende is de lyrische voordracht. Dat zijn liederen voor spreekstem met begeleiding. Bijvoorbeeld Spinnelied; Idylle en Jacob van Artevelde.
Hij gebruikte teksten van o.m. G. Gezelle, P. De Mont, B. Peleman, A. Rodenbach, W. Gijssels, J. Van Nijlen; G. Ritschl, L. De Schutter R. De Clercq en E. Denhaene.
Daarnaast componeerde Van Hoof een hele reeks koorwerken. Hij schreef missen voor mannenkoor en orgel en voor gemengd koor, koorwerken voor gemengde stemmen (bv. Onder de linde zie Vlaams Romantisch koorboek; Drinkebroerslied; bewerkingen van 10 oude volksliederen; bewerkingen van 10 Geuzenliederen;
), motetten (Tota pulchra es, Maria; Klaar bloed en louter wonden; Marialiedeken;
) werken voor gelijkstemmige koren (Psalm; 6 Dietsce liederen; Strijdkreet; Hangt nen truisch;
).
Bij de koorwerken van Van Hoof is het opvallend hoe subtiel de grens is tussen eenstemmige liederen en koorliederen. Hij hanteerde vooral een verticale (homofone) schrijfwijze waardoor de verstaanbaarheid van de tekst zeer goed tot zijn recht komt. De klemtoon ligt op de melodiestem. De andere stemmen begeleiden.
Van Hoof op zijn best treffen we wellicht aan in zijn Missa De Deo uit 1937. Een indrukwekkende compositie voor gemengd koor en kopers die triomfen oogstte in Aken maar in eigen land pas in 1966 (7 jaren na de dood van de componist) voor het eerst werd uitgevoerd. In 1949 ontstond zijn Te Deum voor dezelfde bezetting. Een zeer expressief en afwisselende compositie.
En zo zijn we bij de muziek voor kopers beland, hét instrument van Van Hoof. In navolging van zijn leermeester Paul Gilson wilde hij de kopermuziek in Vlaanderen veredelen. Denken we maar aan de oproepen voor kopers en de ritmische symfonietta. Tot aan zijn dood leidde hij een eigen koperensemble bestaande uit 5 trompetten, 5 bazuinen en slagwerk. Hoorns gebruikte hij niet in zijn ensemble omdat die in zijn ogen te weinig viriel waren en meer aansloten bij de houtblazers.
Verder componeerde Van Hoof ook intieme strijkkwartetten, kamermuziek (vb. Suite voor 3 fagotten waarin het luimige volkslied van Pierlala verwerkt wordt), toneel- en filmmuziek (De vertraagde film; Jonker Lichthart;
), de opera Meivuur, orgelmuziek (Rist van 6 kleine stukken uit 1903). Over dit orgelwerk schreef Wies Pee dat het technisch zeer goed uitgewerkt is en een schoolvoorbeeld van harmonie en melodie kan zijn. Hij plaatste ze meteen op dezelfde hoogte als orgelwerkjes van Sweelinck, Frescobaldi, Pachelbel, Buxtehude en Bach.
Verder nog pianowerken (3 walsen, Morgenwandeling..) en beiaardcomposities,
Een bijzondere vermelding verdienen zeker nog de 5 symfonieën en een onvoltooide zesde symfonie. Deze werken zijn zeer klassiek van opbouw met de 4 delen (allegro, adagio, scherzo en allegro). De orkestratie is telkens zeer verfijnd en technisch perfect. Ze klinken lyrisch, romantisch en toch ook zeer fris. De componist van Groeninghe is hier ver te zoeken. Zijn latere symfonieën tonen een gelouterde en tot rust gekomen (?) toondichter. Van dezelfde kwaliteit zijn de 2 symfonische suites en ouvertures (Perseus; Willem De Zwijger; Herinneringsouverture met daarin allerlei nationale hymnen verwerkt;
) en een massa bewerkingen en begeleidingen bij liederen voor orkest, fanfare en koperensemble.
Musicologen prijzen Van Hoof als eminent leerling van Gilson. Hij combineerde het romantsiche volksverbonden idealisme van Benoit met de technische beheersing van Gilson. Hij kan ook als classicistisch componist gezien worden omdat hij de klassieke vormen (symfonie; strijkkwartet,
.) trouw respecteerde en in zijn orgelwerk refereerde aan de grote klassiekers. Hij was dus zeker geen vernieuwer (behalve misschien qua kopermuziek), maar hij verwerkte de traditie tot een persoonlijke klassieke stijl. Zijn werken zijn alle boeiend om te beluisteren, pittig en voornaam.
Dirigent Daniel Sternefeld die de symfonieën van Van Hoof dirigeerde voor de BRT getuigde dat de muziek en de mens Van Hoof één zijn: stoer, oprecht, eenvoudig en gezond. Hij verwees naar de invloed van Gilson qua kleur en kracht met een gezonde voorliefde voor kopers.
We eindigen deze bijdrage met de woorden van August Corbet: hij vulde oude vaten met nieuwe wijn; gaf blijk van eerbied voor de technische verworvenheden van het voorgeslacht en verrijkte ze volgens zijn eigen beleving van het tijdsgebeuren met een oorspronkelijke kleur en een soms gedurfde klank welke nochtans nooit afbreuk deed aan de gevestigde en algemeen geaccepteerde vormentaal.
|
|
|
|
03-03-2009 |
Jef Van Hoof (1886 - 1959) |
JEF VAN HOOF
50 jaar geleden stierf Jef Van Hoof. Deze markante figuur uit het Vlaams muziekleven zal voor altijd herinnerd worden als de grote dirigent van de massa op de zangfeesten en IJzerbedevaarten. Hij was bovendien één van de oprichters van het Vlaams Nationaal Zangfeest in 1933 (samen met Willem Demeyer). In Vlaamse kringen blijft hij populair als de toondichter van het schitterende strijdlied 'Groeninghe', ook wel de 'Vlaamse Marseillaise' genoemd. Dit krachtige strijdlied ontstond precies 100 jaar geleden in 1909 naar aanleiding van een compositiewedstrijd van het Algemeen Nederlands Verbond.
Ook het lied 'Daar is maar één Vlaanderen' blijft een topper in het repertoire. Daarnaast schreef hij motetten, missen, kamermuzuek, symfonieën, opera's, koorwerken en liederen. Hij was een laatromanticus met een grote achting voor Benoit. Zijn kopermuziek is echter uniek in zijn soort. Merkwaardig is ook zijn Te Deum en de Missa de Deo voor koor en kopers. En vergeten we zeker zijn belang niet als beiaardcomponist. Behalve als musicus genoot hij van een sterke reputatie van een volleerd vloeker die geen scheldwoord uit de weg ging. Ook zijn hoed en kapmantel werden legendarisch. Zijn vlaamsgezindheid kostte hem zijn vrijheid zowel na de eerste als na de tweede wereldoorlog. In 1944 verloor hij zelfs zijn functie als directeur van het Vlaams Conservatorium van Antwerpen.
Jef Van Hoof werd begraven op het Schoonselhof te Antwerpen. Het ontwerp van zijn graf is van de bekende zanger Renaat Verbruggen.
Jef Van Hoof werd volledig terecht herdacht en geëerd op het voorbije 72ste Vlaams Nationaal Zangfeest.
Hieronder krijgt u een ietwat uitgebreidere beschrijving van zijn leven en werk.
Componist en dirigent Jef Van Hoof studeerde aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Antwerpen, waar hij onder meer les genoot bij Jozef Huybrechts, Lodewijk Mortelmans en Paul Gilson. Als teken van rouw voor zijn, in 1903, overleden moeder bleef hij steeds zwarte kledij met witte boord dragen. Zijn strijdlied Groeninghe, op tekst van Guido Gezelle, werd in 1909 bekroond door het Algemeen Nederlands Verbond en met de cantate Tycho Brahe behaalde hij in 1911 de tweede Prijs van Rome. In 1916 volgde hij zijn vader op als organist van de Sint-Michielskerk te Antwerpen. Andere bekroningen volgden, zoals de Prijs van de Provincie Antwerpen voor zijn Eerste symfonie in A (1957) en de Compositieprijs Lodewijk Mortelmans (1958). In 1925 werd Van Hoof leraar harmonie aan de Beiaardschool te Mechelen en in 1936 aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen, waarvan hij van 1942 tot 1944 directeur was. In 1938 stichtte hij de Vlaamse Nationale Zangfeesten, wat hem, samen met de talrijke Vlaamsnationaal-geïnspireerde composities (veel strijdliederen) een extra-muzikale reputatie verleende die de algemene erkenning van zijn zuiver muzikale verdienste lange tijd in de weg heeft gestaan. Als componist was hij een (chronologisch late) postromanticus met een groot melodisch vermogen, een sterk chromatische neiging en een grote beheersing van de klassieke vormen - geen vernieuwer, wel een musicus met een voortreffelijk métier. Van Hoof componeerde naast een massa liederen, zoals het "Kerelslied" en "Daar is maar één Vlaanderen en het is Diets", zes symfonieën (de laatste onvoltooid), symfonische gedichten, religieuze muziek waaronder vier missen, koorwerk, drie opera's, toneelmuziek (o.m. voor het tweede bedrijf van "De vertraagde film van Teirlinck", kamermuziek, stukken voor beiaard en voor piano.
(Jef Van Hoof en beiaardier Staf Nees)
|
|
|
|
07-02-2009 |
Frits Celis 80 in 2009 ! |
FRITS CELIS 80 !
2009 wordt voor de Antwerpse componist dirigent Frits Celis een feestjaar.
Hij wordt immers dit jaar 80.
Celis studeerde aan de conservatoria van Antwerpen en Brussel en behaalde de diplomas notenleer, harmonie, contrapunt, fuga, muziekgeschiedenis, harp en orkestdirectie.
Hij begon zijn carrière als harpist van het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen.
De meeste muziekliefhebers kennen Frits Celis wellicht als dirigent van datzelfde operahuis. Celis vervolmaakte zich immers na zijn conservatoriumstudies aan het Mozarteum in Salzburg en aan de Staatliche Hochschule für Musik in Keulen als dirigent. In 1954 werd hij bovendien eerste laureaat van een wedstrijd voor dirigenten georganiseerd door de Brusselse Munt. Hij werd dan ook dirigent aan deze schouwburg. Van 1981 tot 1988 was hij eerste dirigent van de Vlaamse Opera in Antwerpen en Gent. Daarnaast trad hij herhaaldelijk op als gastdirigent in Nederland, Frankrijk, Tsjechië, de VS,
.
Als dirigent besteedde hij veel aandacht aan de muziek van eigen bodem. Daarvoor verleende SABAM hem in 1992 de Fuga-trofee.
Daarnaast was hij nog professor aan het Antwerpse conservatorium in notenleer en transpositie.
Wij willen in dit artikeltje echter vooral nadruk leggen op de componist Celis.
De man schreef (en schrijft) een gigantisch oeuvre bijeen. Orkestwerken, kamermuziek, liederen en koorwerken.
Zijn werk munt uit door een schilderend en beeldend karakter. Hij schrijft niet zomaar voor eigen plezier, hij wil dat zijn werk beluisterd wordt. Daarom wil hij toegankelijke muziek schrijven. Hij stelde vast dat cerebrale muziek als chaotisch en wanklank wordt ervaren door veel luisteraars. Daarom streeft Celis naar een vorm van toegankelijke muziek, zelfs al is ze vaak atonaal, met een lyrisch karakter en mooie samenklanken. Effecten en experimenten vermijdt hij omdat dit meestal maar tijdelijke verschijnselen zijn die geen boodschap hebben voor de luisteraars. Hij wil de kloof tussen toehoorder en hedendaagse componist overbruggen. Zonder echter naar commercialiteit te streven.
Het is dan wellicht ook niet toevallig dat Frits Celis voor zijn vocale werken kiest voor gevestigde waarden in de Vlaamse en buitenlandse literatuur. We zien in zijn opuslijst werken op teksten van zowel Shakespeare als Gezelle, Nahon, Van Ostayen, Timmermans, Van Wilderode, Durnez, Buckinkx, Thoen, A.M.G. Schmidt
.
Voor kinderkoor schreef hij o.a. Herfst (met piano- of orkestbegeleiding); Letterphantasy; Let us be happy; Three little men; Rijmelarijtje en Slaap, slaap kindje slaap (met pianobegeleiding).
Gelijkstemmige koren vinden in Celis werkenlijst o.a. Ballade en Mon ami.
Voor de dameskoren onder ons schreef hij o.a. De meneer van hiernaast en Three Shakespeare Poems I. De Shakespeare Poems II zijn geschreven voor mannenkoor en voor gemengd koor zijn er de Shakespeare Poems III.
Nog voor gemengd koor componeerde Frits Celis o.a. Als een bries; De averulle en de blomme; De Meinacht mint de Nachtergaal en Drie koorstudies.
We wensen Frits Celis nog vele gezonde en vruchtbare jaren toe!
|
|
|
|
21-01-2009 |
Lodewijk De Vocht |
Dubbelcd Lodewijk De Vocht
|
Recent bracht het Lodewijk De Vochtfonds een dubbelcd uit met historische opnamen van De Vochts koorwerken en -liederen.
|
Anderen tot bewondering opwekken Lodewijk De Vochts muzikale vitalisme
Muziek is een stroom en moet u overweldigen. Daarom kan ik sommige moderne werken niet volgen. Zij kunnen heel sterk zijn maar zij grijpen u niet aan. Soms ontdekt ge er iets treffends, maar dadelijk wordt het afgebroken en ge zijt teleurgesteld. Zo kan ik niet zingen. Leven is een stroom en een stroom houdt ge niet tegen. Nooit kan de echte muziek u onverschillig laten. Zij voert u mede en zij betrekt u in haar eigen leven, zo liet Lodewijk De Vocht in zijn Gedachten over eeuwige schoonheid optekenen. In de levensgevoelige Weltanschauung van deze Antwerpse koordirigent en componist was er maar weinig plaats voor intellectualistisch rationalisme. Ga maar na: zijn koorliederen worden meer dan eens bevolkt door dartele haeskens en vrome herderkens, in zijn cantates wordt er steevast gejubeld en gejuicht, zijn concerto voor blokfluit is uiteraard een landelijk concerto en als we alleen op de titels afgaan lijken zijn orkestwerken wel soundtracks voor zonsopgangen en avondschemeringen.
De Vochts anti-modernistisch emotionalisme lijkt wel haaks te staan op zijn reputatie als verdediger van de (oratorium)muziek van Arthur Honegger en Darius Milhaud. Toch kan je de componist moeilijk van charlatanisme beschuldigen. Tot op het einde van zijn leven bleef hij trouw aan eenzelfde soort élan vital: emotionele beleving is kostbaarder dan rationele kennis, het denken verwijdert het bewustzijn van de wereldse schoonheid. Een instelling die niet verward diende te worden met sentimentele neoromantiek, zoals De Vocht zelf opmerkte: Men zegt dat ik een romantieker ben. Ik heb een afschuw van romantisme. Maar als het hart, hoe dan ook, niet zingt en niet laat meezingen, is er dan nog muziek? Sommigen menen dat alles heilig is, wat ze ondergaan of gevoelen: hun muziek is dan geïmproviseerd, ongecontroleerd, onbeheerst. Dát is romantisme. Instinctmatig volgen zij alles en zij schrijven het neer. Ge weet toch tussen hoeveel temas ik soms een keuze moest maken: soms wel een twintigtal. Slechts één is goed. Hoelang bleef ik soms aarzelen en zoeken. Ook later bij de uitwerking moet men streng zijn voor zichzelf en alles weren wat overbodig is, wat effektmakerij, wat kunstmatig of al te gemakkelijk is. Kortom, in plaats van instinctmatige mooischrijverij streefde De Vocht in zijn werk naar een soort gecontroleerde natuurlijkheid, zonder daarbij te verzanden in een modernistische verstandscultus.
Een van de werken die deze esthetiek wellicht het treffendst illustreren, is De Vochts Symfonie voor groot orkest en koren, die hij in 1932 voltooide. In deze driedelige symfonie bedient de componist zich van een woordeloos koor dat zo vermeldde de programmabrochure van de première gevoelens uitdrukt die ingegeven werden door n zeer intens leven van vreugde en verrukking voor de schoonheid van het heelal. De keuze voor een woordeloos koor was niet helemaal nieuw: eerder reeds had De Vocht zich in enkele kleinere koorstudies (Lentevreugd, Waterspelen, Joelende jeugd) bediend van de vocalise als stijlmiddel. De bijzonder zwierige, vreugdevol joelende koorstijl van deze studies werd in de Koorsymfonie De Vochts eerste (en enige) grootschalige compositie met woordloze stemmen nog een lengte doorgetrokken. Het gebrek aan een tekstuele insteek stond een onmiddellijk begrip van De Vochts kunstzin niet in de weg. Integendeel, commentatoren van het eerste uur hadden de mond vol over de verlossing van den rhetorischen rimram (De Telegraaf) of de aanwezigheid van une spontanéité, une simplicité, un mépris des artifices et de la facilité, qui est une haute leçon de musique à tous ceux dont le cerveau avide de formules et dintelligence na comme Dieu que les virtuoses de lAtonalité, de la Polytonalité, des rythmes extrêmes et de lécriture surchargée (Pro Musica). Hoewel een enkele criticus zich stoorde aan de tekstuele ontbering (De uitvoerders alleen op A doen zingen, maakt hen waarlijk al te erg tot instrumenten. Trouwens voor het zicht wordt zulk een massa gapers vervelend als t een beetje duurt. Dat de heer De Vocht voor zijn koor in dit werk een tekst doet schrijven, aldus August Monet in De Nieuwe Gazet), was de boodschap overduidelijk: net de woordloze opzet maakte deze (monothematische) Koorsymfonie tot, zoals de programmatoelichting vermeldde, een roep naar groote verten.
Het bucolische optimisme dat De Vocht met zijn Koorsymfonie bereikte, zou hij met veel smaak verder zetten in zijn religieuze koorwerken. In het Te Deum dat De Vocht in 1934 voltooide, legt de componist de jubelende atmosferiek van de Koorsymfonie op de rooster van de traditionele feestelijke lofzang. Maar, waar de Koorsymfonie zich nog wentelde in hymnische kronkelzangen, gaat De Vocht in zijn Te Deum veel plechtstatiger te werk. De Latijnse tekst dwingt de componist tot een gradueel aanzwellende koorzang, die herhaaldelijk verzinkt in homofoon gepeins. De smaakvolle manier waarop De Vocht devote introspectie koppelt aan extatische dramatiek, maakt dit Te Deum tot een uiterst boeiende, naar Francis Poulencs religieuze muziek lonkende compositie. Ook in het Alleluia de orkestrale herwerking die De Vocht maakte van Paschen, een van de liederen uit zijn Jaarkrans van geestelijke liederen rond den haard gaat de componist niet plat voor populistisch optimisme. Als vanzelfsprekend vangt De Vocht het heuglijk tekstmateriaal op met opgetogen melodieën, schetterende trompetten en paukenroffels, maar weet de harmonische ondertoon van deze lofzang voortdurend interessant te houden. Sereniteit is er dan weer in de Caeciliahymne, eveneens een orkestrale hercompositie van een van de liederen uit Jaarkrans, waarin een plukkende harp zorgt voor een wiegende begeleiding. Charmerend aan deze hymne is vooral de pastorale begeleiding, waarin De Vocht zich bedient van een idyllische hobo en een onaards zwevend klankentapijt.
Het is geen toeval dat in de oeuvrecatalogus van De Vocht de menselijke stem een prominente positie inneemt. De echte schoonheid is diegene die verheft, die blij en goed maakt. Om haar mee te delen hebt ge geen gespannenheid van doen maar het mededeelzame zingen (
). Verheffende schoonheid als doel, en zingen als de weg daarheen. Bijgevolg is De Vochts werk grotendeels vocaal van opzet: cantates, missen, massas koorliederen, tal van klavierliederen en een rits orkestliederen. De natuurlijke, menselijke stem als belangrijkste klankkleur: humaner of aardser kan het haast niet. De Vochts voorkeur voor een landelijke stilistiek vertoont opmerkelijke gelijkenissen met het vitalisme van zijn artistieke bloedverwant Stijn Streuvels. Net zoals zijn romanschrijvende collega uitte die belangstelling zich in een hymnische verering van moeder aarde. Primaire levensdriften, verbondenheid met de natuur, feminisering van de natuur, animistische beeldspraak, agonaliteit in de verhouding mens-natuur,
: we komen het niet alleen tegen bij Streuvels, ook De Vochts profane werken (al dan niet op teksten van Peleman, Rodenbach, Muls of Simons) dragen er de sporen van.
Een ankerwerk in De Vochts artistieke nalatenschap is dan ook Primavera, het landelijk klankspel dat hij in 1930 componeerde op tekst van Bert Peleman. Dit driedelige oratorium voert twee solisten op, die samen met koor en orkest Pelemans pantheïstische verzen leven inzingen. Openen doet De Vocht met een meesterlijke evocatie van de lentetijd. Op een sfeervol klankentapijt voert de componist met veel gevoel voor orkestrale nuances en melodische spitsvondigheden (zoals bijvoorbeeld de Stravinskiaanse, aan de Sacre du printemps herinnerende klarinet) de luisteraar naar de openingszin. Oijo! Oijo! Oijo! Zo brandt de lente gloeiend los! Zo wordt het hart tot bloeiend bos!: met deze suggestieve zinnen zet de tenor een heerlijk meeslepende aria in. Dit opera-achtige zegelied wordt uiteindelijk opgepikt door het koor, dat de melodische contouren van de tenoraria omzet in een triomfantelijke, op wisselende orkestkleuren voortmarcherende koorzang. Na deze uitbundige lentehymne opent De Vocht het tweede deel met aftastende celli, die vergezeld worden van een klagende Engelse hoorn. De zegepralende exaltatie van daarvoor kiept zo om in vertwijfelende ingetogenheid. Waar leer ik blij Gods wegen gaan, waar vindt mijn ziel haar diepst bestaan?, zo zingt de tenor uiteindelijk. De vreugde om de natuurlijke schoonheid krijgt hier een religieuze inslag, die De Vocht tegemoet komt met slepende strijkers, solistische interventies uit het koor en aanminnige fraseringen. Op zijn laatste vraag (Hoe heet het vuur dat het al doorlaait, waarin de bloesem wit verwaait, waarin de aarde brandend bloeit, waarin de ziel volmaakt volgroeit?) weet enkel de sopraan antwoord. Liefde, reinste morgenrood, liefde sterker dan de dood!, zo luidt de repliek op de existentialistische vertwijfeling. Masculiene radeloosheid versus feminiene lentezang: De Vocht geeft ruim baan aan een gepassioneerd liefdesduet dat allerlei (religieuze, amoureuze, bijbelse, seksuele) lezingen mogelijk maakt. Slotdeel van Primavera is niet geheel onverwacht een pastorale apotheose, waarin de tenor vrede vindt in de goddelijke levensbeschouwing. Hij die niets dan liefde is, Hij die alle leven leidt, looft Hem in Zijn heerlijkheid!, zo klinkt de onbezwaarde, vreugdevolle uitkomst van dit uitzinnige natuurepos.
De Vochts vitalistische muziekstijl is minstens eveneens herkenbaar in zijn orkestliederen. Net zoals in Primavera koppelt De Vocht zijn liefde voor de menselijke stem op een eigen wijze aan een specifieke, orkestrale schrijfstijl, die volledig afgestemd is op de behandelde thematiek. De Vochts orkestliederen ademen steevast een soort adamisch optimisme uit, dat ondubbelzinnig hoorbaar gemaakt wordt: orkestrale pre- en postludes worden gereduceerd tot enkele maten, instrumentale interludes of overgangspassages zijn zeldzaam en de orkestratie is meer dan uitbundig (typisch zijn de grillige houtblazersfiguren boven trillende strijkers, aanzwellende koperblazers, gebroken akkoorden, roffelende pauken,
). Werd er in de eerste orkestliederen nog gezocht naar een vorm van instrumentaal-orkestrale tekstuitbeelding, in zijn latere orkestliederen lijkt De Vocht het hele orkest rondom de stem te modeleren. Daardoor wordt de structuur van het lied volledig gedragen door de syntaxis van de zangpartij. Het gevolg daarvan is niet alleen een strofische (herhalings)structuur, maar vooral een uiterst zangerige partituur. Lang aangehouden noten op lettergrepen of betekenisloze klinkers, geruggensteund door een energiek stuwend orkest: dit zijn echte levensliederen, die niet anders dan uit volle borst gezongen kunnen worden. Joho! Joho! t Is zoo wondergoed zoo te kwinkeleeren, zo klinkt het in Merel in de morgen. We kunnen het niet beter samenvatten. Ook al pakt De Vocht het in zijn latere orkestliederen (zoals de voor zang en orkest bewerkte Ulenspiegelsuite) wat minder onbesuisd of opgeschroefd aan, zijn handdruk blijft steeds dezelfde: de zangstem primeert, het orkest zorgt niet voor verfijnde instrumentale uitbeeldingen, maar onderstreept met veel glitters en spetters het veelal uitbundige karakter van de jubelende solostem (zoals bijvoorbeeld mooi gedemonstreerd wordt in O Lieve, t is de Mei!, op tekst van Jozef Muls).
Muziek wil een brokje schoonheid zijn zoals in de natuur. Het moet uit het hart opwellen en zo getrouw en zo sterk mogelijk weergegeven worden, zodat het anderen tot bewondering kan opwekken. Verfijnd of ophefmakend kan je De Vochts muzikale vitalisme bepaald niet noemen: zijn orkestraties zijn vaak drukdoenerig, de sfeerschepping onderschrijft voortdurend de tekst, de geselecteerde verzen ontbreken het aan literaire diepgang en compositorisch kleurt hij voortdurend binnen de lijntjes van de functionele harmonie. Toch bezit deze muziek een unieke, uniforme stijl die verrassend tegemoetkomt aan het bezielende, onstelpbare elan van het literaire vitalisme. De primitieve instinctmens tegenover de natuur, de vocaliserende solostem(men) tegenover veellagig orkestgewoel: in een poging om het anti-romantische zelfbeeld van De Vocht te verzoenen met zijn als neoromantisch gebrandmerkte schrijfstijl is het van belang om deze immer innemende muziek te beoordelen naar de intrinsieke normen, waarden en strategieën.
|
|
|
|
|
20-01-2009 |
Goed nieuws vanuit de VRT |
Meer Nederlandstalige muziek op VRT-zenders
De VRT gaat meer Nederlandstalige muziek programmeren op Radio 1 en Radio 2. Daarnaast wil de openbare omroep de muziekprofielen van de radiozenders duidelijker aflijnen.
Afgelopen zomer voerde de VRT een kwalitatief onderzoek uit bij de luisteraars met als doel het muziekaanbod op de radio's nog beter af te stemmen op hun behoeftes.
(VRT)
"Alle radiozenders brengen muziek voor een breed publiek, maar het netprofiel van elke zender moet permanent afgestemd worden op de respectievelijke doelgroep", legt Isabelle Baele (foto), content directeur media, uit.
De muziekstroom van Radio 1 wordt classics, Radio 2 moet zich focussen op melodieuze muziek, Klara op jazz, Studio Brussel op alternatieve rock en MNM op hits.
"Nederlandstalig repertoire promoten"
Uit het onderzoek bleek niet expliciet dat de luisteraars meer Nederlandstalige muziek willen horen. "Om een duidelijk statement te maken dat de VRT absoluut het Nederlandstalig repertoire wil promoten, moet dat repertoire nog meer aandacht krijgen in de muziekprofielen van de openbare zenders", aldus Baele.
Radio 1 moet minstens 10% van zijn muziektijd besteden aan Nederlandstalige producties, bij Radio 2 moet dat stijgen tot 25%.
De openbare omroep pleit wel voor meer kwaliteitsvolle Vlaamse producties. In de week van 31 januari tot 6 februari organiseert de VRT de Vlaamse Muziekweek. Alle radio's besteden dan extra aandacht aan de Vlaamse muziek.
NVDR: Hopelijk komen ook volkse componisten zoals Hullebroeck, Preud'homme, ... en de ernstigere zoals Benoit, Tinel, Veremans, De Jong Van Hoof, ...... ook extra aan bod.
|
|
|
|
11-11-2008 |
Wannes Van de Velde |
Wannes Van de Velde overleden
Wannes Van de Velde, één van Vlaanderens grootste iconen uit de kleinkunst en volksmuziek, is op maandagochtend 10 november overleden aan een slepende ziekte.
Wannes (Wim) Van de Velde werd in 1937 geboren te Antwerpen. Hij was de zoon van de volkszanger Jaak van de Velde en groeide op in het Schipperskwartier en de Seefhoek in Antwerpen. Hij studeerde plastische kunsten, maar was al heel vroeg begeesterd door de muziek. Vooral Vlaamse volksliederen en flamenco boeiden hem, en op zijn eerste plaat in 1966 zong hij in het dialect.
Van de Velde werd in de jaren 70 ook deel van de Antwerpse toneelscène, maar de vaste stroom in zijn leven bleef de muziek. Hij bracht veertien albums uit, waarvan het laatste In de maat van de seizoenen in 2006 verscheen.
De zanger was al die jaren ook een aandachtig lezer en stelde zijn overpeinzingen meermaals te boek. Hij was ook vele jaren docent aan de toneelschool Studio Herman Teirlinck.
Volgens vele critici was Wannes Van de Velde een van de belangrijkste naoorlogse zangers geworden in het Vlaamse muzieklandschap. Zijn compromisloze aanpak en eclectische aanpak wezen tegelijk op het belang van erfgoed en de noodzaak aan persoonlijkheid.
|
|
|
|
09-11-2008 |
ANZ (uiteraard) tegen afbraak monument Willem De Meyer! |
ANZ tegen afbraak monument Willem De Meyer
Het begint een slechte gewoonte te worden. Andermaal is het ANZ in actie moeten treden om een monument te redden. In het Te Boelaerpark in Borgerhout staat een monument ter ere van Willem De Meyer, de man die via zijn uitgeverij, zijn platenfirma, zijn radio- en tv-uitzendingen, maar vooral via zijn ontelbare zangstonden het Vlaamse lied promootte. Na zijn dood in 1983 werd mede op initiatief van het ANZ en met giften van honderden Vlamingen een monument van de hand van beeldhouwster May Claerhout opgericht in zijn woonplaats. In het kader van de heraanleg van het park diende het kartel SP.A-Spirit-Groen in de districtsraad van Borgerhout onlangs een voorstel in om het monument af te breken. Hierop schreef het ANZ, in samenspraak met de familie De Meyer en de kunstenares, een open brief aan de districtsraad met de oproep het beeld te behouden. De lokale pers berichtte uitgebreid over de zaak en een storm van protest brak los. Met succes. Op de districtsraad van 20 oktober ll trok het kartel zijn voorstel in. De oppositie diende daarop een motie in om het monument te behouden, maar kreeg geen meerderheid. Uiteindelijk besliste de meerderheid geen uitspraak te doen over het beeld, maar de stedelijke commissie Beeld in de Stad te laten beslissen over een eventuele afbraak. Hiermee passeerde het district bewust zijn eigen Cultuurraad wetende dat die de oproep van het ANZ ondersteunt. Dit zal zeker nog een juridisch staartje krijgen. Voorlopig is het beeld van de afbraak gered, maar het kan slechts uitstel van executie zijn. Hoedanook volgt het ANZ de zaak verder op.
|
|
|
|
07-11-2008 |
Warm aanbevolen lectuur.... |
De Gentse conservatoriumbibliotheek - Tien componisten in profiel Jan Dewilde, Tom Janssens
Korte inhoud: Op vraag van het Festival van Vlaanderen-Mechelen doken musicologen Jan Dewilde en Tom Janssens de bibliotheek van het Gentse conservatorium in op zoek naar verborgen schatten uit ons Vlaams muzikaal erfgoed. Hun wetenschappelijk onderzoek resulteerde in een reeks concerten en dit boek + cd. Het boek (196 p.) begint met de geschiedenis van het conservatorium van 1835 tot nu en geeft dan een uitgebreide bespreking van 10 componisten die allen een bijzondere band met de instelling hadden: Martin-Joseph Mengal, Charles-Louis Hanssens, Armand Limnander van Nieuwenhove, Karel Miry, Adolphe Samuel, François-Auguste Gevaert, Jean Baptiste Van den Eeden, Hendrik Waelput, Emiel Hullebroeck en Robert Herberigs. Per componist is er een inventaris van de werken aanwezig in de bibliotheek opgenomen. In het boek zit tevens een cd waarop enkele van die verborgen schatten te beluisteren zijn.
Uitgeverij: Festival van Vlaanderen - Mechelen Referentie: ANZ 511
Prijs: 20 Euro
|
|
|
|
|
|
Beste bezoeker |
indien u een vraag of opmerking hebt, kan u die hier formuleren.
|
Interessante sites op het net |
|
|
|
|