|
|
|
|
|
|
09-05-2009 |
Paul Beelaerts 60 |
Paul Beelaerts (1949) studeerde aan de Koninklijke Conservatoria van Gent en Brussel waar hij eerste prijzen voor notenleer, muziekgeschiedenis en Engelse hoorn behaalde, naast hogere diploma's voor hobo en kamermuziek. Daarna volgde hij nog meestercursussen bij Heinz Holliger en Maurice Bourgue en een aanvullende studie van de barokhobo in samenwerking met Paul Dombrecht en Helmut Hucke. Hij werd eerste laureaat en behaalde de Europa Prijs van de Pro Civitate wedstrijd in 1971 en in 1973 werd hij laureaat van de Tenuto 73 wedstijd voor hobo. Als componist is hij volledig autodidact. Hij was gastcomponist op het ISCM-festival 1983 te Aarhus (DK). In 1977 behaalde hij nogmaals de Tenuto Prijs maar deze maal voor compositie, met het werk Permutaties op een thema van Martinu. In 1980 werd hem de Nausika-compositieprijs uitgereikt voor zijn Oppervlakkige Charleston. Dikwijls componeert hij in opdracht van ensembles en koren. Tegenwoordig doceert hij hobo en literatuur voor houtblazers aan het Koninklijk Conservatorium van Gent en kamermuziek aan het Lemmensinstituut te Leuven. Daarnaast is hij ook medewerker aan het Aquarius-projekt (Conservatorium van Antwerpen).
|
|
|
|
|
Dirigent - componist wordt 70 ... |
Janpieter Biesemans werd geboren te Vilvoorde. Hij studeerde aan het Lemmensinstituut en het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen bij onder andere Marinus De Jong, Jef Schampaert, August Verbesselt, Marcel Slootmaeckers, Lode Dieltiens, Jos Van Looy, Jacqueline Fonteyn, Jan Decadt en Flor Peeters. In 1964 stichtte hij het ensemble Consortium Antiquum en sindsdien wijdde hij zich gedurende 23 jaar aan de interpretatie van oude muziek. Sinds 1980 zette hij zich aan het schrijven van muziek. Op dit moment heeft hij reeds een negentigtal opusnummers op zijn naam staan. Veel van zijn werken, waaronder zijn Deutsche Johannes-Passion die in 1987 gecreëerd werd door het Vokaal Ensemble van De Munt, werden uitgevoerd in onder andere de Sint-Martinuskerk te Meise en in de Singel te Antwerpen. Ook op verschillende wedstrijden, waaronder de Orpheuswedstijd, werden zijn werken gespeeld. Van onder andere Sonate Concertante, Discorso a cinque per trombono solo, Vijf Slovaakse stukken voor blokfluit en Why not, Hans, zijn CD-opnames voorhanden. Naast componist is Biesemans ook leraar notenleer aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen en directeur van de Akademie voor Muzische Kunsten te Meise. Hij gaf tevens de impuls tot het oprichten van de Werkgroep Kunstonderwijs, een werkgroep die ijvert voor de rechten van de leerlingen van het Vlaams deeltijds kunstonderwijs.
Ad multos annos !
|
|
|
|
02-04-2009 |
Paul Beelaerts 60 ! |
Paul Beelaerts werd in 1949 geboren te Oostende. Hij studeerde aan de Koninklijke Conservatoria van Gent en Brussel waar hij eerste prijzen voor notenleer, muziekgeschiedenis en Engelse hoorn behaalde, naast hogere diploma's voor hobo en kamermuziek. Daarna volgde hij nog meestercursussen bij Heinz Holliger en Maurice Bourgue en een aanvullende studie van de barokhobo in samenwerking met Paul Dombrecht en Helmut Hucke. Hij werd eerste laureaat en behaalde de Europa Prijs van de Pro Civitate wedstrijd in 1971 en in 1973 werd hij laureaat van de Tenuto 73 wedstijd voor hobo. Als componist is hij volledig autodidact. Hij was gastcomponist op het ISCM-festival 1983 te Aarhus (DK). In 1977 behaalde hij nogmaals de Tenuto Prijs maar deze maal voor compositie, met het werk Permutaties op een thema van Martinu. In 1980 werd hem de Nausika-compositieprijs uitgereikt voor zijn Oppervlakkige Charleston. Dikwijls componeert hij in opdracht van ensembles en koren. Tegenwoordig doceert hij hobo en literatuur voor houtblazers aan het Koninklijk Conservatorium van Gent en kamermuziek aan het Lemmensinstituut te Leuven. Daarnaast is hij ook medewerker aan het Aquarius-projekt (Conservatorium van Antwerpen).
|
|
|
|
08-03-2009 |
Nog meer Jef Van Hoof.... |
JEF VAN HOOF
Een paar weken geleden zongen we met enkele duizenden in de Lotto-Arenahal het krachtige strijdlied Groeninghe en de prachtige hymne Daar is maar één land. En we luisterden ingetogen naar Ann De Renais in twee kunstliederen van Jef Van Hoof.
Daarmee herdacht het ANZ de 50ste sterfdag van deze legendarische toondichter.
Het was een merkwaardig toeval dat tijdens hetzelfde zangfeest de 175ste geboortedag van die andere Vlaamse geniale componist Peter Benoit werd herdacht. Beide figuren zijn immers enorm volksverbonden musici geweest. Ze hadden allebei een enorme voorliefde voor het eigen volkslied. Ze dirigeerden met een bezielend enthousiasme de massa en schreven met een groot hart voor die zingende massa. Beiden engageerden zich met hun kunst in de ontvoogdingsstrijd van ons volk. Benoit streed voor de oprichting van een Vlaams Conservatorium in Antwerpen en Van Hoof was een tijdlang directeur van diezelfde muziekschool. Zowel Van Hoof als Benoit hebben strijdvaardige liederen en andere opzwepende muziekstukken geschreven. Benoit hanteerde daarvoor massakoren en grote orkesten. Van Hoof bespeelde ook de massa zangers maar dan graag begeleid door vurige kopers. Kopers waren voor van Hoof de ziel van het orkest. Van Hoof formuleerde het soms nog plastischer
.
Naast de uitbundige en opzwepende stukken schreven beide toondichters schitterende symfonische werken (Benoit: fluitconcerto, pianoconcerto, ouvertures; Van Hoof: 6 symfonieën, symfonische suites), strijkkwartetten, kamermuziekwerken, pianomuziek, missen, motetten, koorwerken en liederen.
Van Hoof heeft steeds met een grote bewondering en zelfs verering opgekeken naar Benoit, net zoals veel generatiegenoten en jongere componisten opkeken naar Van Hoof. Van Hoof baseerde zijn pedagogische principes op die van Benoit wat bijvoorbeeld de rol van het volkslied betrof. Beide componisten hadden hun werkterrein in Antwerpen aan de Schelde en allebei kregen ze een graf op het ereperk van het Schoonselhof.
Benoit én Van Hoof waren en zijn figuren die tot de verbeelding spreken: het waren artiesten met de uiterlijke kenmerken van een romantische artiest: baard, lange haren, kapmantel en hoed, boude uitspraken, vurige begeesterende uitstraling
.
In deze bijlage willen we graag iets dieper ingaan op de figuur van Jef Van Hoof.
Hij werd op 8 mei 1886 geboren in de Belegstraat 5 in Antwerpen. Als zoon van een koster speelde hij al zeer vroeg orgel en verving hij zijn vader aan het kerkorgel. In 1916 volgde hij zijn vader officieel op als koster.
Een groot collegestudent was hij niet. Daarvoor was hij te zeer gebeten door de muziekmicrobe.
Zo belandde hij aan het Antwerps Conservatorium bij Jozef Callaerts en Arthur De Hovre voor orgelstudie, bij Lodewijk Mortelmans voor harmonie en contrapunt en bij Paul Gilson voor compositie. Geef toe, je kan het slechter treffen!
Jef Van Hoof begon al vroeg te componeren. Zo ontstond zijn zeer bekend, innig en ontroerend t Is stille (op tekst van Gezelle) al in 1903.
In 1909 schreef het Algemeen Nederlands Verbond een wedstrijd uit voor een nieuw lied. Op tekst van (alweer) Gezelle schreef Van Hoof dan zijn immens populair geworden Groeninghe. Met deze Vlaamse Marseillaise was zijn naam meteen gemaakt. Van Hoof werd hét symbool van de Vlaamse weerbaarheid. Geen Guldensporenviering en later geen zangfeest of IJzerbedevaart waar dit lied niet met gloed en geestdrift werd en wordt gezongen. Tijdens zijn leven vaak onder leiding van de toondichter zelf.
In 1911 ontving hij de Prijs van Rome voor zijn cantate Tycho Brahé en een eerste prijs in een wedstrijd van de Koninklijke Maatschappij De Grote Harmonie van Brussel voor zijn Landelijke stemming.
Conservatoriumdirecteur Jan Blockx zwaaide uitbundig met lof en prees Van Hoof als waardige leerling van de muziekschool en volgeling van Benoit. Hij voorspelde hem een schitterende toekomst als nationaal componist. Profetische woorden, zoals later zou blijken.
Als musicus vocht Van Hoof tijdens de eerste wereldoorlog mee voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit. Hij componeerde daarvoor het strijdlied Oproep. Dit leverde hem in 1918 een celstraf van 7 maanden op.
Daarna ging hij gewoon verder met zijn muzikaal engagement. Hij richtte het koor Kunst en Vermaak (1920) op en werd leraar harmonie aan de Mechelse beiaardschool (1925) bij Jef Denijn. In 1933 stichtte hij samen met de Vlaamse bard Willem Demeyer de Vlaams-Nationale Zangfeesten waarvan we op 15 februari j.l. de 72ste editie mochten beleven. Aanvankelijk was Jef Van Hoof de enige dirigent en componist die aan bod mocht komen. Node moest Van Hoof aanvaarden dat ook andere componisten verschenen aan het firmament van de Vlaamse volksmuziek. Andere belangrijke Vlaamse toondichters verwierven immers ook een plaats als dirigent en componist op het zangfeestpodium. En dat het niet zomaar de minsten waren blijkt uit de opsomming van enkele namen van medewerkers aan de zangfeesten: Karel Candael, Lodewijk Mortelmans, Emiel Hullebroeck, Lieven Duvosel, Arthur Meulemans, Jef Tinel, Ivo Mortelmans, Renaat Veremans, Maurits Veremans, Armand Preudhomme, Gaston Feremans, Wies Pée, Jos Mertens, Hendrik Diels, Lode Dieltiens, Léonce Gras, Michaël Scheck, Juliaan Wilmots, Ludo Claesen,
.
Het belang van deze zangfeesten en van het daartoe opgerichte VNZ (nu ANZ) in de Vlaamse beweging en in de Vlaamse koor-, lied- en muziekgeschiedenis kan nauwelijks overschat worden. Van Hoof heeft daar dus een uiterst belangrijke mijlpaal gevestigd waarop vandaag nog steeds voortgebouwd wordt.
In 1936 werd Van Hoof aangesteld tot leraar harmonie in het Antwerps Conservatorium.
Hij werd in 1942 bevorderd tot directeur van het conservatorium als opvolger van Flor Alpaerts. Uit getuigenissen blijkt dat hij een echte bezorgde vader voor zijn leerlingen was en net zoals Benoit teruggreep naar het volkslied. Hij voerde weliswaar nieuwe leergangen in (slagwerk en euritmiek) en wijzigde hier en daar elementen in de leerstof maar steeds in de geest van de stichter van de muziekschool. Hij leverde in volle oorlogsperiode vaak valse getuigschriften af om jongeren te vrijwaren tegen verplichte tewerkstelling in Duitsland. Maar toch werd hij afgezet in 1944 en vloog hij weer de cel in. Na een jaar kwam hij vrij. Het conservatorium bleef dicht voor hem. De beiaardschool in Mechelen daarentegen werd zijn nieuwe thuis.
Op 24 april 1959 overleed hij in zijn Spokenhof met naast zich de onvoltooide zesde symfonie.
Naast zijn drukke bezigheden als leraar, directeur en dirigent componeerde hij een aanzienlijk aantal en zeer uiteenlopende werken.
Laten we beginnen met zijn werken voor de menselijke stem.
Zo zijn er eerst en vooral de kunst- en volksliederen (Ik wist niet; De vriezeman; Nanoen in huis; Lentestemming; Slaapliedje; Marialiedeken; Suja nu; Nachtdeun;
..), strijdliederen en geëngageerde liederen (Groeninghe; Daar is maar één Vlaanderen; Goedendag; Vaandellied; Trouw aan Vlaanderen; O kruis van den IJzer of Bedevaartlied;
.), kinderliederen (Mijn jeugd is als een tuil van rozen; Van den koekoek en den ezel;
) en godsdienstige liederen (Marieliedeken; Kerstlied;
).
Bij de liederen is het opmerkenswaard dat hij zelden de harde strijdlustige toon van Groeninghe aanslaat. Meestal spreekt er uit zijn liederen een diepe verinnerlijking en elegisch karakter. Zijn kinderliederen zijn prachtig afgestemd op de kinderen qua toon en sfeer. De muziek respecteert altijd de tekst. De muziek eerbiedigt de prosodie en metrum. Muziek en woord zijn één. Ze vormen een monoliet zou Robert Herberigs later zeggen. Lodewijk De Vocht formuleerde het bijbels als hij zei: Eerst was er het woord en dan pas de muziek. Op dat punt zat Van Hoof dus in goed gezelschap. Zijn liedkunst werd doorheen zijn carrière steeds rijper en meer geïnspireerd. Geen wonder dat hij in 1958 als eerste de Lodewijk Mortelmansprijs ontving.
Een merkwaardig genre dat Van Hoof ook beoefende is de lyrische voordracht. Dat zijn liederen voor spreekstem met begeleiding. Bijvoorbeeld Spinnelied; Idylle en Jacob van Artevelde.
Hij gebruikte teksten van o.m. G. Gezelle, P. De Mont, B. Peleman, A. Rodenbach, W. Gijssels, J. Van Nijlen; G. Ritschl, L. De Schutter R. De Clercq en E. Denhaene.
Daarnaast componeerde Van Hoof een hele reeks koorwerken. Hij schreef missen voor mannenkoor en orgel en voor gemengd koor, koorwerken voor gemengde stemmen (bv. Onder de linde zie Vlaams Romantisch koorboek; Drinkebroerslied; bewerkingen van 10 oude volksliederen; bewerkingen van 10 Geuzenliederen;
), motetten (Tota pulchra es, Maria; Klaar bloed en louter wonden; Marialiedeken;
) werken voor gelijkstemmige koren (Psalm; 6 Dietsce liederen; Strijdkreet; Hangt nen truisch;
).
Bij de koorwerken van Van Hoof is het opvallend hoe subtiel de grens is tussen eenstemmige liederen en koorliederen. Hij hanteerde vooral een verticale (homofone) schrijfwijze waardoor de verstaanbaarheid van de tekst zeer goed tot zijn recht komt. De klemtoon ligt op de melodiestem. De andere stemmen begeleiden.
Van Hoof op zijn best treffen we wellicht aan in zijn Missa De Deo uit 1937. Een indrukwekkende compositie voor gemengd koor en kopers die triomfen oogstte in Aken maar in eigen land pas in 1966 (7 jaren na de dood van de componist) voor het eerst werd uitgevoerd. In 1949 ontstond zijn Te Deum voor dezelfde bezetting. Een zeer expressief en afwisselende compositie.
En zo zijn we bij de muziek voor kopers beland, hét instrument van Van Hoof. In navolging van zijn leermeester Paul Gilson wilde hij de kopermuziek in Vlaanderen veredelen. Denken we maar aan de oproepen voor kopers en de ritmische symfonietta. Tot aan zijn dood leidde hij een eigen koperensemble bestaande uit 5 trompetten, 5 bazuinen en slagwerk. Hoorns gebruikte hij niet in zijn ensemble omdat die in zijn ogen te weinig viriel waren en meer aansloten bij de houtblazers.
Verder componeerde Van Hoof ook intieme strijkkwartetten, kamermuziek (vb. Suite voor 3 fagotten waarin het luimige volkslied van Pierlala verwerkt wordt), toneel- en filmmuziek (De vertraagde film; Jonker Lichthart;
), de opera Meivuur, orgelmuziek (Rist van 6 kleine stukken uit 1903). Over dit orgelwerk schreef Wies Pee dat het technisch zeer goed uitgewerkt is en een schoolvoorbeeld van harmonie en melodie kan zijn. Hij plaatste ze meteen op dezelfde hoogte als orgelwerkjes van Sweelinck, Frescobaldi, Pachelbel, Buxtehude en Bach.
Verder nog pianowerken (3 walsen, Morgenwandeling..) en beiaardcomposities,
Een bijzondere vermelding verdienen zeker nog de 5 symfonieën en een onvoltooide zesde symfonie. Deze werken zijn zeer klassiek van opbouw met de 4 delen (allegro, adagio, scherzo en allegro). De orkestratie is telkens zeer verfijnd en technisch perfect. Ze klinken lyrisch, romantisch en toch ook zeer fris. De componist van Groeninghe is hier ver te zoeken. Zijn latere symfonieën tonen een gelouterde en tot rust gekomen (?) toondichter. Van dezelfde kwaliteit zijn de 2 symfonische suites en ouvertures (Perseus; Willem De Zwijger; Herinneringsouverture met daarin allerlei nationale hymnen verwerkt;
) en een massa bewerkingen en begeleidingen bij liederen voor orkest, fanfare en koperensemble.
Musicologen prijzen Van Hoof als eminent leerling van Gilson. Hij combineerde het romantsiche volksverbonden idealisme van Benoit met de technische beheersing van Gilson. Hij kan ook als classicistisch componist gezien worden omdat hij de klassieke vormen (symfonie; strijkkwartet,
.) trouw respecteerde en in zijn orgelwerk refereerde aan de grote klassiekers. Hij was dus zeker geen vernieuwer (behalve misschien qua kopermuziek), maar hij verwerkte de traditie tot een persoonlijke klassieke stijl. Zijn werken zijn alle boeiend om te beluisteren, pittig en voornaam.
Dirigent Daniel Sternefeld die de symfonieën van Van Hoof dirigeerde voor de BRT getuigde dat de muziek en de mens Van Hoof één zijn: stoer, oprecht, eenvoudig en gezond. Hij verwees naar de invloed van Gilson qua kleur en kracht met een gezonde voorliefde voor kopers.
We eindigen deze bijdrage met de woorden van August Corbet: hij vulde oude vaten met nieuwe wijn; gaf blijk van eerbied voor de technische verworvenheden van het voorgeslacht en verrijkte ze volgens zijn eigen beleving van het tijdsgebeuren met een oorspronkelijke kleur en een soms gedurfde klank welke nochtans nooit afbreuk deed aan de gevestigde en algemeen geaccepteerde vormentaal.
|
|
|
|
03-03-2009 |
Jef Van Hoof (1886 - 1959) |
JEF VAN HOOF
50 jaar geleden stierf Jef Van Hoof. Deze markante figuur uit het Vlaams muziekleven zal voor altijd herinnerd worden als de grote dirigent van de massa op de zangfeesten en IJzerbedevaarten. Hij was bovendien één van de oprichters van het Vlaams Nationaal Zangfeest in 1933 (samen met Willem Demeyer). In Vlaamse kringen blijft hij populair als de toondichter van het schitterende strijdlied 'Groeninghe', ook wel de 'Vlaamse Marseillaise' genoemd. Dit krachtige strijdlied ontstond precies 100 jaar geleden in 1909 naar aanleiding van een compositiewedstrijd van het Algemeen Nederlands Verbond.
Ook het lied 'Daar is maar één Vlaanderen' blijft een topper in het repertoire. Daarnaast schreef hij motetten, missen, kamermuzuek, symfonieën, opera's, koorwerken en liederen. Hij was een laatromanticus met een grote achting voor Benoit. Zijn kopermuziek is echter uniek in zijn soort. Merkwaardig is ook zijn Te Deum en de Missa de Deo voor koor en kopers. En vergeten we zeker zijn belang niet als beiaardcomponist. Behalve als musicus genoot hij van een sterke reputatie van een volleerd vloeker die geen scheldwoord uit de weg ging. Ook zijn hoed en kapmantel werden legendarisch. Zijn vlaamsgezindheid kostte hem zijn vrijheid zowel na de eerste als na de tweede wereldoorlog. In 1944 verloor hij zelfs zijn functie als directeur van het Vlaams Conservatorium van Antwerpen.
Jef Van Hoof werd begraven op het Schoonselhof te Antwerpen. Het ontwerp van zijn graf is van de bekende zanger Renaat Verbruggen.
Jef Van Hoof werd volledig terecht herdacht en geëerd op het voorbije 72ste Vlaams Nationaal Zangfeest.
Hieronder krijgt u een ietwat uitgebreidere beschrijving van zijn leven en werk.
Componist en dirigent Jef Van Hoof studeerde aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Antwerpen, waar hij onder meer les genoot bij Jozef Huybrechts, Lodewijk Mortelmans en Paul Gilson. Als teken van rouw voor zijn, in 1903, overleden moeder bleef hij steeds zwarte kledij met witte boord dragen. Zijn strijdlied Groeninghe, op tekst van Guido Gezelle, werd in 1909 bekroond door het Algemeen Nederlands Verbond en met de cantate Tycho Brahe behaalde hij in 1911 de tweede Prijs van Rome. In 1916 volgde hij zijn vader op als organist van de Sint-Michielskerk te Antwerpen. Andere bekroningen volgden, zoals de Prijs van de Provincie Antwerpen voor zijn Eerste symfonie in A (1957) en de Compositieprijs Lodewijk Mortelmans (1958). In 1925 werd Van Hoof leraar harmonie aan de Beiaardschool te Mechelen en in 1936 aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen, waarvan hij van 1942 tot 1944 directeur was. In 1938 stichtte hij de Vlaamse Nationale Zangfeesten, wat hem, samen met de talrijke Vlaamsnationaal-geïnspireerde composities (veel strijdliederen) een extra-muzikale reputatie verleende die de algemene erkenning van zijn zuiver muzikale verdienste lange tijd in de weg heeft gestaan. Als componist was hij een (chronologisch late) postromanticus met een groot melodisch vermogen, een sterk chromatische neiging en een grote beheersing van de klassieke vormen - geen vernieuwer, wel een musicus met een voortreffelijk métier. Van Hoof componeerde naast een massa liederen, zoals het "Kerelslied" en "Daar is maar één Vlaanderen en het is Diets", zes symfonieën (de laatste onvoltooid), symfonische gedichten, religieuze muziek waaronder vier missen, koorwerk, drie opera's, toneelmuziek (o.m. voor het tweede bedrijf van "De vertraagde film van Teirlinck", kamermuziek, stukken voor beiaard en voor piano.
(Jef Van Hoof en beiaardier Staf Nees)
|
|
|
|
07-02-2009 |
Frits Celis 80 in 2009 ! |
FRITS CELIS 80 !
2009 wordt voor de Antwerpse componist dirigent Frits Celis een feestjaar.
Hij wordt immers dit jaar 80.
Celis studeerde aan de conservatoria van Antwerpen en Brussel en behaalde de diplomas notenleer, harmonie, contrapunt, fuga, muziekgeschiedenis, harp en orkestdirectie.
Hij begon zijn carrière als harpist van het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen.
De meeste muziekliefhebers kennen Frits Celis wellicht als dirigent van datzelfde operahuis. Celis vervolmaakte zich immers na zijn conservatoriumstudies aan het Mozarteum in Salzburg en aan de Staatliche Hochschule für Musik in Keulen als dirigent. In 1954 werd hij bovendien eerste laureaat van een wedstrijd voor dirigenten georganiseerd door de Brusselse Munt. Hij werd dan ook dirigent aan deze schouwburg. Van 1981 tot 1988 was hij eerste dirigent van de Vlaamse Opera in Antwerpen en Gent. Daarnaast trad hij herhaaldelijk op als gastdirigent in Nederland, Frankrijk, Tsjechië, de VS,
.
Als dirigent besteedde hij veel aandacht aan de muziek van eigen bodem. Daarvoor verleende SABAM hem in 1992 de Fuga-trofee.
Daarnaast was hij nog professor aan het Antwerpse conservatorium in notenleer en transpositie.
Wij willen in dit artikeltje echter vooral nadruk leggen op de componist Celis.
De man schreef (en schrijft) een gigantisch oeuvre bijeen. Orkestwerken, kamermuziek, liederen en koorwerken.
Zijn werk munt uit door een schilderend en beeldend karakter. Hij schrijft niet zomaar voor eigen plezier, hij wil dat zijn werk beluisterd wordt. Daarom wil hij toegankelijke muziek schrijven. Hij stelde vast dat cerebrale muziek als chaotisch en wanklank wordt ervaren door veel luisteraars. Daarom streeft Celis naar een vorm van toegankelijke muziek, zelfs al is ze vaak atonaal, met een lyrisch karakter en mooie samenklanken. Effecten en experimenten vermijdt hij omdat dit meestal maar tijdelijke verschijnselen zijn die geen boodschap hebben voor de luisteraars. Hij wil de kloof tussen toehoorder en hedendaagse componist overbruggen. Zonder echter naar commercialiteit te streven.
Het is dan wellicht ook niet toevallig dat Frits Celis voor zijn vocale werken kiest voor gevestigde waarden in de Vlaamse en buitenlandse literatuur. We zien in zijn opuslijst werken op teksten van zowel Shakespeare als Gezelle, Nahon, Van Ostayen, Timmermans, Van Wilderode, Durnez, Buckinkx, Thoen, A.M.G. Schmidt
.
Voor kinderkoor schreef hij o.a. Herfst (met piano- of orkestbegeleiding); Letterphantasy; Let us be happy; Three little men; Rijmelarijtje en Slaap, slaap kindje slaap (met pianobegeleiding).
Gelijkstemmige koren vinden in Celis werkenlijst o.a. Ballade en Mon ami.
Voor de dameskoren onder ons schreef hij o.a. De meneer van hiernaast en Three Shakespeare Poems I. De Shakespeare Poems II zijn geschreven voor mannenkoor en voor gemengd koor zijn er de Shakespeare Poems III.
Nog voor gemengd koor componeerde Frits Celis o.a. Als een bries; De averulle en de blomme; De Meinacht mint de Nachtergaal en Drie koorstudies.
We wensen Frits Celis nog vele gezonde en vruchtbare jaren toe!
|
|
|
|
21-01-2009 |
Lodewijk De Vocht |
Dubbelcd Lodewijk De Vocht
|
Recent bracht het Lodewijk De Vochtfonds een dubbelcd uit met historische opnamen van De Vochts koorwerken en -liederen.
|
Anderen tot bewondering opwekken Lodewijk De Vochts muzikale vitalisme
Muziek is een stroom en moet u overweldigen. Daarom kan ik sommige moderne werken niet volgen. Zij kunnen heel sterk zijn maar zij grijpen u niet aan. Soms ontdekt ge er iets treffends, maar dadelijk wordt het afgebroken en ge zijt teleurgesteld. Zo kan ik niet zingen. Leven is een stroom en een stroom houdt ge niet tegen. Nooit kan de echte muziek u onverschillig laten. Zij voert u mede en zij betrekt u in haar eigen leven, zo liet Lodewijk De Vocht in zijn Gedachten over eeuwige schoonheid optekenen. In de levensgevoelige Weltanschauung van deze Antwerpse koordirigent en componist was er maar weinig plaats voor intellectualistisch rationalisme. Ga maar na: zijn koorliederen worden meer dan eens bevolkt door dartele haeskens en vrome herderkens, in zijn cantates wordt er steevast gejubeld en gejuicht, zijn concerto voor blokfluit is uiteraard een landelijk concerto en als we alleen op de titels afgaan lijken zijn orkestwerken wel soundtracks voor zonsopgangen en avondschemeringen.
De Vochts anti-modernistisch emotionalisme lijkt wel haaks te staan op zijn reputatie als verdediger van de (oratorium)muziek van Arthur Honegger en Darius Milhaud. Toch kan je de componist moeilijk van charlatanisme beschuldigen. Tot op het einde van zijn leven bleef hij trouw aan eenzelfde soort élan vital: emotionele beleving is kostbaarder dan rationele kennis, het denken verwijdert het bewustzijn van de wereldse schoonheid. Een instelling die niet verward diende te worden met sentimentele neoromantiek, zoals De Vocht zelf opmerkte: Men zegt dat ik een romantieker ben. Ik heb een afschuw van romantisme. Maar als het hart, hoe dan ook, niet zingt en niet laat meezingen, is er dan nog muziek? Sommigen menen dat alles heilig is, wat ze ondergaan of gevoelen: hun muziek is dan geïmproviseerd, ongecontroleerd, onbeheerst. Dát is romantisme. Instinctmatig volgen zij alles en zij schrijven het neer. Ge weet toch tussen hoeveel temas ik soms een keuze moest maken: soms wel een twintigtal. Slechts één is goed. Hoelang bleef ik soms aarzelen en zoeken. Ook later bij de uitwerking moet men streng zijn voor zichzelf en alles weren wat overbodig is, wat effektmakerij, wat kunstmatig of al te gemakkelijk is. Kortom, in plaats van instinctmatige mooischrijverij streefde De Vocht in zijn werk naar een soort gecontroleerde natuurlijkheid, zonder daarbij te verzanden in een modernistische verstandscultus.
Een van de werken die deze esthetiek wellicht het treffendst illustreren, is De Vochts Symfonie voor groot orkest en koren, die hij in 1932 voltooide. In deze driedelige symfonie bedient de componist zich van een woordeloos koor dat zo vermeldde de programmabrochure van de première gevoelens uitdrukt die ingegeven werden door n zeer intens leven van vreugde en verrukking voor de schoonheid van het heelal. De keuze voor een woordeloos koor was niet helemaal nieuw: eerder reeds had De Vocht zich in enkele kleinere koorstudies (Lentevreugd, Waterspelen, Joelende jeugd) bediend van de vocalise als stijlmiddel. De bijzonder zwierige, vreugdevol joelende koorstijl van deze studies werd in de Koorsymfonie De Vochts eerste (en enige) grootschalige compositie met woordloze stemmen nog een lengte doorgetrokken. Het gebrek aan een tekstuele insteek stond een onmiddellijk begrip van De Vochts kunstzin niet in de weg. Integendeel, commentatoren van het eerste uur hadden de mond vol over de verlossing van den rhetorischen rimram (De Telegraaf) of de aanwezigheid van une spontanéité, une simplicité, un mépris des artifices et de la facilité, qui est une haute leçon de musique à tous ceux dont le cerveau avide de formules et dintelligence na comme Dieu que les virtuoses de lAtonalité, de la Polytonalité, des rythmes extrêmes et de lécriture surchargée (Pro Musica). Hoewel een enkele criticus zich stoorde aan de tekstuele ontbering (De uitvoerders alleen op A doen zingen, maakt hen waarlijk al te erg tot instrumenten. Trouwens voor het zicht wordt zulk een massa gapers vervelend als t een beetje duurt. Dat de heer De Vocht voor zijn koor in dit werk een tekst doet schrijven, aldus August Monet in De Nieuwe Gazet), was de boodschap overduidelijk: net de woordloze opzet maakte deze (monothematische) Koorsymfonie tot, zoals de programmatoelichting vermeldde, een roep naar groote verten.
Het bucolische optimisme dat De Vocht met zijn Koorsymfonie bereikte, zou hij met veel smaak verder zetten in zijn religieuze koorwerken. In het Te Deum dat De Vocht in 1934 voltooide, legt de componist de jubelende atmosferiek van de Koorsymfonie op de rooster van de traditionele feestelijke lofzang. Maar, waar de Koorsymfonie zich nog wentelde in hymnische kronkelzangen, gaat De Vocht in zijn Te Deum veel plechtstatiger te werk. De Latijnse tekst dwingt de componist tot een gradueel aanzwellende koorzang, die herhaaldelijk verzinkt in homofoon gepeins. De smaakvolle manier waarop De Vocht devote introspectie koppelt aan extatische dramatiek, maakt dit Te Deum tot een uiterst boeiende, naar Francis Poulencs religieuze muziek lonkende compositie. Ook in het Alleluia de orkestrale herwerking die De Vocht maakte van Paschen, een van de liederen uit zijn Jaarkrans van geestelijke liederen rond den haard gaat de componist niet plat voor populistisch optimisme. Als vanzelfsprekend vangt De Vocht het heuglijk tekstmateriaal op met opgetogen melodieën, schetterende trompetten en paukenroffels, maar weet de harmonische ondertoon van deze lofzang voortdurend interessant te houden. Sereniteit is er dan weer in de Caeciliahymne, eveneens een orkestrale hercompositie van een van de liederen uit Jaarkrans, waarin een plukkende harp zorgt voor een wiegende begeleiding. Charmerend aan deze hymne is vooral de pastorale begeleiding, waarin De Vocht zich bedient van een idyllische hobo en een onaards zwevend klankentapijt.
Het is geen toeval dat in de oeuvrecatalogus van De Vocht de menselijke stem een prominente positie inneemt. De echte schoonheid is diegene die verheft, die blij en goed maakt. Om haar mee te delen hebt ge geen gespannenheid van doen maar het mededeelzame zingen (
). Verheffende schoonheid als doel, en zingen als de weg daarheen. Bijgevolg is De Vochts werk grotendeels vocaal van opzet: cantates, missen, massas koorliederen, tal van klavierliederen en een rits orkestliederen. De natuurlijke, menselijke stem als belangrijkste klankkleur: humaner of aardser kan het haast niet. De Vochts voorkeur voor een landelijke stilistiek vertoont opmerkelijke gelijkenissen met het vitalisme van zijn artistieke bloedverwant Stijn Streuvels. Net zoals zijn romanschrijvende collega uitte die belangstelling zich in een hymnische verering van moeder aarde. Primaire levensdriften, verbondenheid met de natuur, feminisering van de natuur, animistische beeldspraak, agonaliteit in de verhouding mens-natuur,
: we komen het niet alleen tegen bij Streuvels, ook De Vochts profane werken (al dan niet op teksten van Peleman, Rodenbach, Muls of Simons) dragen er de sporen van.
Een ankerwerk in De Vochts artistieke nalatenschap is dan ook Primavera, het landelijk klankspel dat hij in 1930 componeerde op tekst van Bert Peleman. Dit driedelige oratorium voert twee solisten op, die samen met koor en orkest Pelemans pantheïstische verzen leven inzingen. Openen doet De Vocht met een meesterlijke evocatie van de lentetijd. Op een sfeervol klankentapijt voert de componist met veel gevoel voor orkestrale nuances en melodische spitsvondigheden (zoals bijvoorbeeld de Stravinskiaanse, aan de Sacre du printemps herinnerende klarinet) de luisteraar naar de openingszin. Oijo! Oijo! Oijo! Zo brandt de lente gloeiend los! Zo wordt het hart tot bloeiend bos!: met deze suggestieve zinnen zet de tenor een heerlijk meeslepende aria in. Dit opera-achtige zegelied wordt uiteindelijk opgepikt door het koor, dat de melodische contouren van de tenoraria omzet in een triomfantelijke, op wisselende orkestkleuren voortmarcherende koorzang. Na deze uitbundige lentehymne opent De Vocht het tweede deel met aftastende celli, die vergezeld worden van een klagende Engelse hoorn. De zegepralende exaltatie van daarvoor kiept zo om in vertwijfelende ingetogenheid. Waar leer ik blij Gods wegen gaan, waar vindt mijn ziel haar diepst bestaan?, zo zingt de tenor uiteindelijk. De vreugde om de natuurlijke schoonheid krijgt hier een religieuze inslag, die De Vocht tegemoet komt met slepende strijkers, solistische interventies uit het koor en aanminnige fraseringen. Op zijn laatste vraag (Hoe heet het vuur dat het al doorlaait, waarin de bloesem wit verwaait, waarin de aarde brandend bloeit, waarin de ziel volmaakt volgroeit?) weet enkel de sopraan antwoord. Liefde, reinste morgenrood, liefde sterker dan de dood!, zo luidt de repliek op de existentialistische vertwijfeling. Masculiene radeloosheid versus feminiene lentezang: De Vocht geeft ruim baan aan een gepassioneerd liefdesduet dat allerlei (religieuze, amoureuze, bijbelse, seksuele) lezingen mogelijk maakt. Slotdeel van Primavera is niet geheel onverwacht een pastorale apotheose, waarin de tenor vrede vindt in de goddelijke levensbeschouwing. Hij die niets dan liefde is, Hij die alle leven leidt, looft Hem in Zijn heerlijkheid!, zo klinkt de onbezwaarde, vreugdevolle uitkomst van dit uitzinnige natuurepos.
De Vochts vitalistische muziekstijl is minstens eveneens herkenbaar in zijn orkestliederen. Net zoals in Primavera koppelt De Vocht zijn liefde voor de menselijke stem op een eigen wijze aan een specifieke, orkestrale schrijfstijl, die volledig afgestemd is op de behandelde thematiek. De Vochts orkestliederen ademen steevast een soort adamisch optimisme uit, dat ondubbelzinnig hoorbaar gemaakt wordt: orkestrale pre- en postludes worden gereduceerd tot enkele maten, instrumentale interludes of overgangspassages zijn zeldzaam en de orkestratie is meer dan uitbundig (typisch zijn de grillige houtblazersfiguren boven trillende strijkers, aanzwellende koperblazers, gebroken akkoorden, roffelende pauken,
). Werd er in de eerste orkestliederen nog gezocht naar een vorm van instrumentaal-orkestrale tekstuitbeelding, in zijn latere orkestliederen lijkt De Vocht het hele orkest rondom de stem te modeleren. Daardoor wordt de structuur van het lied volledig gedragen door de syntaxis van de zangpartij. Het gevolg daarvan is niet alleen een strofische (herhalings)structuur, maar vooral een uiterst zangerige partituur. Lang aangehouden noten op lettergrepen of betekenisloze klinkers, geruggensteund door een energiek stuwend orkest: dit zijn echte levensliederen, die niet anders dan uit volle borst gezongen kunnen worden. Joho! Joho! t Is zoo wondergoed zoo te kwinkeleeren, zo klinkt het in Merel in de morgen. We kunnen het niet beter samenvatten. Ook al pakt De Vocht het in zijn latere orkestliederen (zoals de voor zang en orkest bewerkte Ulenspiegelsuite) wat minder onbesuisd of opgeschroefd aan, zijn handdruk blijft steeds dezelfde: de zangstem primeert, het orkest zorgt niet voor verfijnde instrumentale uitbeeldingen, maar onderstreept met veel glitters en spetters het veelal uitbundige karakter van de jubelende solostem (zoals bijvoorbeeld mooi gedemonstreerd wordt in O Lieve, t is de Mei!, op tekst van Jozef Muls).
Muziek wil een brokje schoonheid zijn zoals in de natuur. Het moet uit het hart opwellen en zo getrouw en zo sterk mogelijk weergegeven worden, zodat het anderen tot bewondering kan opwekken. Verfijnd of ophefmakend kan je De Vochts muzikale vitalisme bepaald niet noemen: zijn orkestraties zijn vaak drukdoenerig, de sfeerschepping onderschrijft voortdurend de tekst, de geselecteerde verzen ontbreken het aan literaire diepgang en compositorisch kleurt hij voortdurend binnen de lijntjes van de functionele harmonie. Toch bezit deze muziek een unieke, uniforme stijl die verrassend tegemoetkomt aan het bezielende, onstelpbare elan van het literaire vitalisme. De primitieve instinctmens tegenover de natuur, de vocaliserende solostem(men) tegenover veellagig orkestgewoel: in een poging om het anti-romantische zelfbeeld van De Vocht te verzoenen met zijn als neoromantisch gebrandmerkte schrijfstijl is het van belang om deze immer innemende muziek te beoordelen naar de intrinsieke normen, waarden en strategieën.
|
|
|
|
|
20-01-2009 |
Goed nieuws vanuit de VRT |
Meer Nederlandstalige muziek op VRT-zenders
De VRT gaat meer Nederlandstalige muziek programmeren op Radio 1 en Radio 2. Daarnaast wil de openbare omroep de muziekprofielen van de radiozenders duidelijker aflijnen.
Afgelopen zomer voerde de VRT een kwalitatief onderzoek uit bij de luisteraars met als doel het muziekaanbod op de radio's nog beter af te stemmen op hun behoeftes.
(VRT)
"Alle radiozenders brengen muziek voor een breed publiek, maar het netprofiel van elke zender moet permanent afgestemd worden op de respectievelijke doelgroep", legt Isabelle Baele (foto), content directeur media, uit.
De muziekstroom van Radio 1 wordt classics, Radio 2 moet zich focussen op melodieuze muziek, Klara op jazz, Studio Brussel op alternatieve rock en MNM op hits.
"Nederlandstalig repertoire promoten"
Uit het onderzoek bleek niet expliciet dat de luisteraars meer Nederlandstalige muziek willen horen. "Om een duidelijk statement te maken dat de VRT absoluut het Nederlandstalig repertoire wil promoten, moet dat repertoire nog meer aandacht krijgen in de muziekprofielen van de openbare zenders", aldus Baele.
Radio 1 moet minstens 10% van zijn muziektijd besteden aan Nederlandstalige producties, bij Radio 2 moet dat stijgen tot 25%.
De openbare omroep pleit wel voor meer kwaliteitsvolle Vlaamse producties. In de week van 31 januari tot 6 februari organiseert de VRT de Vlaamse Muziekweek. Alle radio's besteden dan extra aandacht aan de Vlaamse muziek.
NVDR: Hopelijk komen ook volkse componisten zoals Hullebroeck, Preud'homme, ... en de ernstigere zoals Benoit, Tinel, Veremans, De Jong Van Hoof, ...... ook extra aan bod.
|
|
|
|
11-11-2008 |
Wannes Van de Velde |
Wannes Van de Velde overleden
Wannes Van de Velde, één van Vlaanderens grootste iconen uit de kleinkunst en volksmuziek, is op maandagochtend 10 november overleden aan een slepende ziekte.
Wannes (Wim) Van de Velde werd in 1937 geboren te Antwerpen. Hij was de zoon van de volkszanger Jaak van de Velde en groeide op in het Schipperskwartier en de Seefhoek in Antwerpen. Hij studeerde plastische kunsten, maar was al heel vroeg begeesterd door de muziek. Vooral Vlaamse volksliederen en flamenco boeiden hem, en op zijn eerste plaat in 1966 zong hij in het dialect.
Van de Velde werd in de jaren 70 ook deel van de Antwerpse toneelscène, maar de vaste stroom in zijn leven bleef de muziek. Hij bracht veertien albums uit, waarvan het laatste In de maat van de seizoenen in 2006 verscheen.
De zanger was al die jaren ook een aandachtig lezer en stelde zijn overpeinzingen meermaals te boek. Hij was ook vele jaren docent aan de toneelschool Studio Herman Teirlinck.
Volgens vele critici was Wannes Van de Velde een van de belangrijkste naoorlogse zangers geworden in het Vlaamse muzieklandschap. Zijn compromisloze aanpak en eclectische aanpak wezen tegelijk op het belang van erfgoed en de noodzaak aan persoonlijkheid.
|
|
|
|
09-11-2008 |
ANZ (uiteraard) tegen afbraak monument Willem De Meyer! |
ANZ tegen afbraak monument Willem De Meyer
Het begint een slechte gewoonte te worden. Andermaal is het ANZ in actie moeten treden om een monument te redden. In het Te Boelaerpark in Borgerhout staat een monument ter ere van Willem De Meyer, de man die via zijn uitgeverij, zijn platenfirma, zijn radio- en tv-uitzendingen, maar vooral via zijn ontelbare zangstonden het Vlaamse lied promootte. Na zijn dood in 1983 werd mede op initiatief van het ANZ en met giften van honderden Vlamingen een monument van de hand van beeldhouwster May Claerhout opgericht in zijn woonplaats. In het kader van de heraanleg van het park diende het kartel SP.A-Spirit-Groen in de districtsraad van Borgerhout onlangs een voorstel in om het monument af te breken. Hierop schreef het ANZ, in samenspraak met de familie De Meyer en de kunstenares, een open brief aan de districtsraad met de oproep het beeld te behouden. De lokale pers berichtte uitgebreid over de zaak en een storm van protest brak los. Met succes. Op de districtsraad van 20 oktober ll trok het kartel zijn voorstel in. De oppositie diende daarop een motie in om het monument te behouden, maar kreeg geen meerderheid. Uiteindelijk besliste de meerderheid geen uitspraak te doen over het beeld, maar de stedelijke commissie Beeld in de Stad te laten beslissen over een eventuele afbraak. Hiermee passeerde het district bewust zijn eigen Cultuurraad wetende dat die de oproep van het ANZ ondersteunt. Dit zal zeker nog een juridisch staartje krijgen. Voorlopig is het beeld van de afbraak gered, maar het kan slechts uitstel van executie zijn. Hoedanook volgt het ANZ de zaak verder op.
|
|
|
|
07-11-2008 |
Warm aanbevolen lectuur.... |
De Gentse conservatoriumbibliotheek - Tien componisten in profiel Jan Dewilde, Tom Janssens
Korte inhoud: Op vraag van het Festival van Vlaanderen-Mechelen doken musicologen Jan Dewilde en Tom Janssens de bibliotheek van het Gentse conservatorium in op zoek naar verborgen schatten uit ons Vlaams muzikaal erfgoed. Hun wetenschappelijk onderzoek resulteerde in een reeks concerten en dit boek + cd. Het boek (196 p.) begint met de geschiedenis van het conservatorium van 1835 tot nu en geeft dan een uitgebreide bespreking van 10 componisten die allen een bijzondere band met de instelling hadden: Martin-Joseph Mengal, Charles-Louis Hanssens, Armand Limnander van Nieuwenhove, Karel Miry, Adolphe Samuel, François-Auguste Gevaert, Jean Baptiste Van den Eeden, Hendrik Waelput, Emiel Hullebroeck en Robert Herberigs. Per componist is er een inventaris van de werken aanwezig in de bibliotheek opgenomen. In het boek zit tevens een cd waarop enkele van die verborgen schatten te beluisteren zijn.
Uitgeverij: Festival van Vlaanderen - Mechelen Referentie: ANZ 511
Prijs: 20 Euro
|
|
|
|
03-11-2008 |
Naamsverandering Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen |
We vernamen dat het Vlaams Conservatorium van Antwerpen voortaan de titel 'Vlaams' laat vallen. De instelling heet voortaan 'Koninklijk Conservatorium'. Daarom stuurden we volgende brief aan de schooldirectie.
Geachte heer/mevrouw,
Met verbijstering las ik in de media dat uw instelling het predicaat Vlaams laat vallen.
Wat mag daar de reden voor zijn?
Uw stichter Peter Benoit heeft een zware en moedige strijd geleverd om de muziekschool van Antwerpen te verheffen tot een conservatorium en het instituut heette dan Vlaams Conservatorium. Een logische naam voor een school in Vlaanderen die Vlaamse musici wil(de) opleiden. En er is voorwaar een hele Vlaamse school uit dit conservatorium voortgekomen (of mogen we de term Vlaamse school die we in onze muziekgeschiedenislessen leerden, ook niet meer gebruiken?). U kent deze componisten en andere musici beter dan ik: Edward Keurvels, Emile Wambach, Jan Blockx, Flor Alpaerts, Lodewijk Mortelmans, Jef Van Hoof, Lodewijk De Vocht, Marinus De Jong, Renaat Veremans, Emmanuel Durlet, Flor Peeters, Willem Kersters, Vic Nees, Luc Van Hove, Luc Brewaeys, Robert Groslot,
.. Generaties grote musici.
De huidige schoolleiding heeft m.i. de zware verantwoordelijkheid om vandaag bekwame muzikanten te vormen. Maar ze heeft ook de taak om de traditie van het huis in ere te houden.
En zo kom ik terug bij mijn eerste vraag: waarom moet het predicaat Vlaams verdwijnen, net nu Vlaanderen meer en meer autonomie en internationale erkenning krijgt?
Zijn de eerder geciteerde musici minderwaardige vaklui geweest omdat hun school een Vlaamse school was?
Zullen de volgende generaties afgestudeerden betere musici zijn omdat het etiket Vlaams weg is?
Waar is in godsnaam uw fierheid en respect voor uw voorgangers heen? En het respect voor uzelf? Wat denken jullie op deze manier aan constructiefs bij te dragen aan de kwaliteit en identiteit van onze Vlaamse musici?
En kom niet af met het argument van misplaatst nationalisme want dan zou u ook beter het label Koninklijk laten vallen.
Met beleefde groeten
Peter Leys
|
|
|
|
30-10-2008 |
Willem De Meyer |
Dit jaar overleed Frans De Meyer, zoon van de legendarische Vlaamse bard Willem De Meyer.
Frans De Meyer was de enige zoon van Willem De Meyer, stichter van het Vlaams Nationaal Zangfeest. Hij was gekend als promotor van de Vlaamse cultuur. Samen met zijn vader richtte hij de platenfirma Roeland op. Frans De Meyer was eveneens betrokken bij de Europeade, een volksdansfeest.
25 jaar geleden stierf Willem De Meyer (1899-1983). Hij reisde doorheen heel Vlaanderen en ver daarbuiten om de Vlaamse componisten en hun liederen bekend en bemind te maken. Hij stichtte samen met Jef Van Hoof in 1933 het Vlaams Nationaal Zangfeest. Jarenlang was hij er een graaggezien dirigent. Hoeveel radio-uitzendingen (U mijn liefde, u mijn hart) stelde hij niet samen met een grote liefde en een groot hart voor Vlaanderen en de Vlaamse muziek? Een ontelbaar aantal LP's werd door hem volgezongen met Vlaamse traditionals. Nog talrijker zijn de zangbundels die hij samenstelde en de partituren die hij uitgaf met zijn Roelanduitgaven. Met de trekzak aan de zijde en het lied in ziel en mond doorkruiste hij de Vlaamse wegen en deed hij soldaten, moeders en vaders, zonen en dochters zingen over de Noordzee en de purperen hei.
Hopelijk is zijn inzet niet tevergeefs geweest en blijven er zangers en dirigenten opstaan om het Vlaamse lied, oud en nieuw, in ere te houden.
Graag drukken we hier een mooie hulde aan Willem bij zijn overlijden af:
Op achtjarige leeftijd belandde Willem de Meyer met zijn familie in Borgerhout, waar hij tot aan zijn dood bleef wonen. Hij kreeg er een opleiding als onderwijzer en zangleraar en werd vooral bekend als promotor van het Vlaamse lied. Willem de Meyer publiceerde onder meer onder de titel "Zingende jeugd, zingend volk", vier delen liederen: een reeks marsliederen genaamd "Jong Vlaanderen marcheert", liederen voor de lagere scholen, onder meer gebundeld in "O nachtegaaltjes zingt maar dapper voort" en, samen met Clem De Ridder, "Zingen wij ons eigen lied", met honderd liederen uit de "Vlaamse liederenschat". In 1933 organiseerde hij het éérste Vlaams Nationaal Zangfeest en werd de éérste secretaris van het Vlaams Nationaal Zangverbond (VNZ), in 1948 omgedoopt tot het Algemeen Nederlands Zangverbond (ANZ). Dit zangverbond heeft méér dan zijn taak vervuld in de geschiedenis van de Vlaamse bewustwording. Willem de Meyer werd echter vooral bekend door de ontelbare gecommentarieerde volkszangavonden die hij vanaf 1926 gedurende tientallen jaren in gans Vlaanderen en voor heel wat verschillende groepen organiseerde. Hij verspreidde het volkslied zowel bij de jeugd in de schoolklassen en jeugdbewegingen als bij de bejaarden en de militairen in het leger. Daarin ligt trouwens zijn grootste verdienste: dat hij ons volk weer zijn liederen leerde kennen én zingen. De rol die hij vervulde in het bewustwordingsproces van vele Vlamingen kan nauwelijks overschat worden. Om de activiteiten van Willem de Meyer en zijn betekenis te schetsen, citeren we Emiel Hullebroeck, de componist die ook bekend was door zijn vele liederavonden in Vlaanderen én in het buitenland, zelfs tot in Zuid-Afrika. Wij mogen hem zeker als de voorganger van Willem de Meyer vernoemen. Naar aanleiding van Willems zestigste verjaardag schreef Hullebroeck een bijdrage in "De Toerist" van 16 december 1959: Wat het werk van de Meyer heeft betekend al die opeenvolgende jaren is moeilijk te overzien. Toch willen wij beproeven er de lezer een blik in te gunnen. We nemen als voorbeeld het jaar 1959. de Meyer trad zowat 250 maal op (zangmiddagen en -avonden). Daarin zijn betrokken een zestigtal in vakantiekampen van de Kr. Mutualiteiten, voor ruim 12.000 kinderen tussen de 10 en 14 jaar. Verder een groot aantal zangmiddagen in de scholen, de resterende zangavonden in allerlei kringen. de Meyer handelt daarbij a-politiek, zoals ik destijds zelf deed. Wie hem vraagt, ziet hem verschijnen. (
) Niet minder dan 250 Vlaamse liederen heeft de Meyer voorgezongen en verspreid, natuurlijk een overwegend aantal volksliederen, aangezien hij zich hoofdzakelijk tot het volk richt. (
) Het lied moet bezingen alles wat de rijkdom en het geluk, het wel en het wee van het volk uitmaakt: zijn weiden als wiegende zeeën, zijn beierende klokketorens, zijn kunststeden, zijn Noordzee, zijn arbeiders en geleerden, zijn jeugd, zijn familieleven, zijn strijd voor eigen bestaan en taal. Ons volkslied is, goddank, Vlaams gebleven. En Hullebroeck besluit: Zo heeft dan de Meyer in grote mate de weer-bewustwording van ons volk bewerkt en ieder van ons, die het Vlaamse hart op de rechte plaats draagt, moet zich dankbaar over dat reuzewerk verheugen. Het werk dat hier werd beschreven, heeft Willem de Meyer nog vele jaren voortgezet. Hij bleef zingen, maar verlegde wel stilaan zijn werkterrein van de jeugd, de scholen en het leger naar de ouderen waartoe hij stilaan zelf ging behoren. Het gaf hem zeker voldoening dat het Vlaamse lied bij deze groep bekend en geliefd was gebleven. In een huldebrochure naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag werd dit zo samengevat: Wie hij in zijn jonge jaren had leren zingen en begrijpen wat men zong, kende, begreep en doorvoelde nog steeds bij ondergaande levensavond welke waarden hij had bijgebracht. Dat moet voor hem een troost, een kracht geweest zijn zo sterk, dat hij niet op kon geven ook al naderde hij de tachtig die hij thans heeft bereikt.
|
|
|
|
29-10-2008 |
Willem Kersters 20 jaar overleden |
Willem Kersters (1929-1988) studeerde aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Antwerpen en Brussel. In 1961 ontving Willem Kersters de tweede prijs in de Koningin Elisabethwedstrijd voor de compositie van het ballet "Triomf van de Geest". In 1962 werd hij leraar harmonie aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Antwerpen en docent aan het Conservatorium te Maastricht. Zijn werk omvat symfonieën, kamermuziek, orgelwerken, balletten, cantates en een opera.
|
|
|
|
25-10-2008 |
Vlaamse toondichters begraven op het Gentse Campo Santo |
Florimond Van Duyse Jef Tinel Gabriël Verschraegen Jan Douliez Omer Van Puyvelde Isidoor De Vos Franz De Vos Franz Uyttenhove Joseph Mengael
|
|
|
|
21-10-2008 |
Filip Rathé |
Kremerata Baltica brengt Das Utopias van Filip Rathé
De Litouwse componistenvereniging, de festivals van Vilnius en de Litouwse afdeling van ISCM kondigen samen de ISCM World Music Days aan, die plaatsvinden van 24 oktober tot 8 november in de Litouwse hoofdstad Vilnius.
Het gaat om de eerste internationale bijeenkomst voor hedendaagse muziek in de Baltische regio, en de eerste ISCM World Music Days in dat gedeelte van Europa.
Om de internationale ambities van het festival te onderstrepen, werd de Vlaming Lieven Bertels (Holland Festival) uitgenodigd als curator. Hij zal betrokken zijn bij de realisatie van verschillende projecten in het kader van het festival.
Het festival nodigde componisten uit van heel de wereld om werk in te dienen voor deze gelegenheid. Een internationale jury, met o.a. componisten Jonathan Harvey (GB) en Peter Eötvös (HON), maakte een selectie van werken die het gekozen festivalthema 'InBetween' belichten.
ISCM-Vlaanderen mocht als 'associate member'6 partituren indienen. 'Das Utopias', een compositie voor strijkinstrumenten van Filip Rathé werd geselecteerd en zal uitgevoerd worden op 5 november door de Kremerata Baltica, het kamerorkest dat werd opgericht door de gerenommeerde violist Gidon Kremer.
Filip Rathé studeerde piano en directie aan het Koninklijk Conservatorium van Gent. Hij vervolmaakte zich verder als dirigent bij Laszlo Heltay en Pierre Cao en studeerde compositie bij Lucien Goethals. Aan de Universiteit van Gent behaalde hij een Meestergraad Musicologie bij Professor Herman Sabbe.
Sinds 1993 is Filip Rathé artistiek directeur en dirigent van het SPECTRA Ensemble waarmee hij concerteerde doorheen heel Europa en Zuid-Amerika en meer dan 60 nieuwe werken creëerde. Hij was gastdirigent van o.m. het Symfonieorkest van Vlaanderen, het Vlaams Radio Koor en verschillende ensembles (o.a. I Solisti del Vento, Hermes Ensemble, Aquarius Ensemble (N))
Filip Rathé 's werken werden gecreëerd door o.m. het Vlaams Radio Koor, ASKO (N), SPECTRA Ensemble en Collegium Instrumentale Brugense, en bekroond door ISCM-Vlaanderen.
Filip Rathé is leraar analyse en hedendaagse kamermuziek aan de Conservatoria van Gent en Antwerpen, en werkt aan onderzoeksproject rond de Duitse componist Nicolaus A. Huber.
|
|
|
|
07-10-2008 |
Koorcomponist Raymond Schroyens, 75 ! |
Componist Raymond Schroyens 75 ! Een portret.
Op 14 maart werd de Vlaamse componist Raymond Schroyens 75. Hij is vandaag nog steeds springlevend en actief als componist. Een portret van de jarige.
Op 14 maart 1933 werd Raymond Schroyens in Mechelen geboren. Zijn eerste contacten met de muziekwereld dateren van in 1942. Als negenjarige knaap zong hij in het befaamde St.-Romboutskoor en kwam hij al meteen in contact met twee reuzen uit die tijd: dirigent Mgr. Jules Van Nuffel en organist Flor Peeters. Die ervaringen bij Van Nuffel waren voor Raymond Schroyens bepalend voor zijn verdere muzikale loopbaan. In 1950 startte Schroyens zijn studies aan het Lemmensinstituut in Mechelen. Daar kwam hij weer terecht bij Van Nuffel, maar ook bij Staf Nees en Marinus de Jong. Vanaf 1954 zocht hij in het Antwerpse conservatorium Flor Peeters op voor zijn orgelstudies.
Schroyens startte zijn professionele carrière in Dearborn (Michigan, VS) als kapelmester aan de St.-Alfonsuskerk. Hij verbleef daar van 1958 tot 1960. Van 1963 tot 1993 was hij verbonden aan de klassieke muziekzender van de BRT (Radio 3). Als klavecinist was hij van 1962 tot 1972 verbonden aan het Concertino J.B. Loeillet te Mechelen. Aan het Brusselse conservatorium doceerde hij klavecimbel (1970-1993) en in Mechelen onderwees hij van 1975 tot 1988 klavecimbel aan het Stedelijk Conservatorium. Hij zetelde in verschillende besturen en organisaties als muzikaal adviseur. We vermelden als voorbeelden het Festival van Vlaanderen Mechelen, Ars Organi Mechelen en de Vlaamse Federatie van Jonge Koren in Gent. En zo zijn we bij de koorwereld terechtgekomen.
Behalve werken voor orgel, piano en klavecimbel componeert Schroyens hoofdzakelijk voor de menselijke stem, al dan niet met instrumentale begeleiding. De vroegste composities van Raymond Schroyens zijn een resultaat van een grote bewondering voor Van Nuffel, Peeters en de barokmuziek. We treffen uit die periode liedbewerkingen, koorcomposities en basso-continuo-uitwerkingen aan. Die muziek is gekenmerkt door modaliteit en dat kenmerk zal blijvend zijn. Hij tracht bij het componeren voor koor zo te schrijven dat de zingende muziek evengoed het hart als de ziel van de uitvoerders kan beroeren, wars van ingewikkelde of voor hen niet te vatten technieken. Simpeler gezegd: geen aartsmoeilijk of lelijk dissonant werk afleveren.
Net zoals zijn iets jongere vriend en stadsgenoot Vic Nees kwam hij onder de invloed van de vernieuwende Duitse koorstijl van Hugo Distler, Willi Träder, Karl Marx en Ernst Pepping. Bij hen leerde hij vooral lineair schrijven. Zoals bij de grote polyfonisten was er bij hen de drang om iedere stem een gelijkwaardig en boeiend melodisch verloop mee te geven. Zijn eerste fase van compositorisch koordenken vertrok dus vanuit een Rooms-katholieke kathedraaltraditie (voornamelijk de Mechelse) en evolueerde vervolgens naar een Luthers-protestantse cantorij-esthetiek. De dimensies werden kleiner, de innerlijke drift minder exuberant en apologetisch, het spel van motieven en imitaties belangrijker. Naarmate de jaren verstreken kwam er een sensualisme van klankkleuren te voorschijn en werd het beeld tegelijkertijd meer homofoon. Andere invloeden kwamen erbij, bijvoorbeeld Engelse. Namen opsommen van componisten die zijn wegwijzers en hoefsmeden kunnen geweest zijn is moeilijk, maar de lijst gaat van Perotinus tot Penderecki, schat ik.
Kenmerkend in zijn koormuziek is eveneens de correcte behandeling van het woordaccent. Een beklemtoonde lettergreep wordt ook muzikaal onderstreept. Metrum en prosodie van de tekst bepalen het ritme van de muziek. In dit verband vroegen we hem naar zijn visie op volksmuziek en Vlaamse volksliederen in het bijzonder. Vergeten we niet dat hij talrijke volksliederen bewerkte. We verwijzen hier naar de bundel (uitgeverij De Monte) Als de kerels te gare zijn met 10 liedzettingen voor gemengd koor. Hij componeerde zelf ook nieuwe volksliederen zoals Ik ben door de sneeuw, Tel uw herinneringen, Voorbij de zon en de wind, Toen God de dingen maakte en Treurige kerstleis. In dit verband citeren we graag de jarige toondichter: Het goede volkslied geniet mijn absoluut respect, het Vlaamse maakt daar allerminst uitzondering op. Voor elk volk betekent het eigen volkslied een weerspiegeling van zijn aard en geschiedenis. Bij ons is die aard veelal mystiek gericht, religieus gebonden, vaak contemplatief. De geschiedenis heeft de Vlaming met onderdrukking, berusting en cynisme gebrandmerkt. Dat weerkaatst zich in zijn gezelschapsliederen. Onze oudste volksliederen zijn voortgekomen uit de kerkzang, het latere Gregoriaans. Ze zijn niet zelden beschouwend en wat nostalgisch van aard, wat echter de nonsensachtige vrolijkheid bij sommige onder hen uitsluit noch misprijst. Door mijn opleiding in o.m. de religieuze muziek ben ik steeds nauw verbonden geweest met de lyriek en de uitstralingskracht van het volkslied, zowel van inheemse als van buitenlandse. Daardoor heb ik niet weinig volksliederen bewerkt of verwerkt in eigen composities. Ik deed dat gewoon omdat ik er zin in had, ofwel omdat men er mij om vroeg. Meestal het eerste, bijvoorbeeld in Winterwijding.
Met enige terechte fierheid verwijst Raymond Schroyens naar de groep jonge toondichters die een 40-tal jaren geleden in navolging van eerbiedwaardige voorbeelden en onder toezicht van geëerde specialisten nieuwe eigentijdse volksliederen trachtten te schrijven. Er ontstonden toen enkele zeer verdienstelijke nieuwe volksliederen die helaas té weinig- in het repertoire van nationale volksliederen terechtkwamen. We denken hier naast Schroyens ook aan componisten als Vic Nees, Paul Schollaert, Hans Dirken, Stan Van Vaerenbergh, Ward De Beer
.. van wie enkele liederen prijken in de bekende rode bundel Lied om Lied. Wat zijn de kenmerken van een goed volkslied, vroegen we hem dan. Een goed volkslied bestrijkt volgens mij een beperkte melodische uitgestrektheid, het liefst binnen het octaaf en in het medium van de stem. Het gebruikt zelden grote, laat staan buitenissige toonafstanden en zeker geen intellectuele toonveranderingen of modulaties. Niets in een zuiver volkslied is tegennatuurlijk, de modulatie niet, de uitgestrektheid niet, de toonaard niet en de tekst niet. Het metrum en het ritme passen zich spontaan aan de woorden aan, zonder tegendraadse ingrepen. En een koorbewerking van een volkslied? Een passende koorbewerking van zo een lied volgt dezelfde premissen: de toonaard (modaal/tonaal) zij met respect en goede smaak toegepast. De stembewegingen wezen sierlijk en natuurlijk. Een zachte harmonische dissonant hier en daar kan pit geven aan het toonbeeld. Het strikt volgen van het woord- en zinsaccent leidt soms tot heel wat maatwisselingen.
Harmonisch schrijft Raymond Schroyens in een vrije tonaliteit. Hij baseert zich enerzijds op de oude kerkmodi maar verrijkt die met welgekozen dissonanten. In Nunc dimittis wordt het geheel doorweven met gregoriaanse citaten. We moeten toegeven dat de koormuziek van Schroyens niet altijd gemakkelijk uit te voeren is voor een doorsnee koor. Hij richt zich naar eigen zeggen tot de getrainde amateurs of de toegeeflijke professionals. Vaak hoor je beweren dat het Nederlands in vergelijking met andere talen een uiterst moeilijk zingbare taal is. Raymond Schroyens kan als geen ander vergelijken en nuanceert deze visie. Volgens hem is het Nederlands even zingbaar als het Italiaans, Frans, Duits of Engels. Je moet als componist uiteraard rekening houden met het klankvermogen van de taal, maar dat geldt voor alle talen. Weg dus met die ongerijmde vooroordelen. Raymond Schroyens verblijft vaak in de States. Volgens hem is er ginder zeker interesse voor de Vlaamse muziek maar de promotie ervoor vanwege de officiële Belgische kanalen is te beperkt of onbestaande.
Ondanks de 75 jaren zijn de dagen van Raymond Schroyens nog zeer gevuld. Hij speelt nog geregeld Bach, Händel, Scarlatti,
., componeert met korte tussenpozen, schrijft gedichten, teksten, e-mails. Hij leest graag, ergert zich aan sport, windt zich op aan politiek, verkneukelt zich in lichte handarbeid en kijkt dagelijks DVDs uit eigen ruime collectie. Hij is bezig aan de compositie van een liedcyclus, aan een kamermuziekwerk en straks aan een koorcompositie. Het moge hem nog vele jaren voor de wind gaan!
|
|
|
|
05-10-2008 |
Naast de film, de musical ook een cantate: DAENS |
Octaaf Boone - Daenscantate
De Aalsterse componist Octaaf Boone (1923-2002), leerling van Gaston Feremans, was vooral actief in de lichte muziek, maar in 1993 schreef hij zijn klassiek meesterwerk: de Daenscantate. Julien Librecht schreef het libretto als een Grieks drama. Niet het hele levensverhaal, maar de gemoedstoestand van Daens tijdens 5 cruciale momenten in zijn leven staat centraal. Deze dubbel-cd is een live-opname van een uitvoering op 3 juli 2007 in de Sint-Cordulakerk in Schoten. |
|
Uitvoerders: Kamerorkest Divertimento, Harmonie Amicitia, Gemengd Koor Alamire, Mannenkoor De Welgezinden, Koor Cantate, Wilfried Haesen en Hugo Janssens (spreekstem), Johan Uytterschaut (basbariton) o.l.v. William Spittael
Uitgave: FVV
Referentie: ANZ 099
Prijs: 16 Euro
|
|
Titel |
Componist |
1 |
Ouverture (8:40)
|
Octaaf Boone |
2 |
Deel 1 Rerum Novarum - Het duel (19:43)
|
Julien Librecht / Octaaf Boone |
3 |
Intermezzo (1:46)
|
Octaaf Boone |
4 |
Deel 2 De confrontatie (21:56)
|
Julien Librecht / Octaaf Boone |
5 |
Deel 3 Rome (11:58)
|
Julien Librecht / Octaaf Boone |
6 |
Intermezzo (1:47)
|
Octaaf Boone |
7 |
Deel 4 Degradatie (16:56)
|
Julien Librecht / Octaaf Boone |
8 |
Intermezzo (1:40)
|
Octaaf Boone |
9 |
Deel 5 De laatste ronde (24:41)
|
Julien Librecht / Octaaf Boone |
|
|
|
|
29-09-2008 |
Proficiat en bedankt ANZ ! |
ANZ redt graf Emile Wambach
Het Schoonselhof is zowat de Père Lachaise van Antwerpen. Op het ereperk liggen heel wat prominenten begraven, waaronder politici, schrijvers en componisten. Maar dood is iedereen gelijk voor de wet en dus worden ieder jaar graven, waarvan niemand de concessie verlengt, verwijderd om plaats te maken voor nieuwe. Een jaar op voorhand wordt naast het graf een plakkaat geplaatst om familie en toevallige passanten te informeren dat de concessie vervallen is en binnen het jaar verlengd moet worden, zoniet verdwijnt het graf. Sinds bijna een jaar staat zo een bord bij het graf van Emile Wambach (1854-1924), componist, leerling van Peter Benoit, dirigent van de opera, kapelmeester van de kathedraal, directeur van het conservatorium,
Wambach componeerde o.a. een prachtig oratorium Blanchefloor, het schitterende koorwerk 'Salve Regina' (opgenomen in het Vlaams Romantisch Koorboek), orkestwerken, .... Emile Wambach speelde zondermeer een vooraanstaande rol in het Antwerpse muziekleven en hoewel van Waalse afkomst, was hij een groot verdediger van de Vlaamse School. Hij kreeg dan ook een stadsbegrafenis en een prominente plaats op het Schoonselhof. 85 jaar later weet niemand aan de Stad nog wie Emile Wambach is en ondanks oproepen van onder meer Prof. Guido Persoons heeft tot nog toe geen enkele instantie iets ondernomen. Aangezien de hernieuwingstermijn binnenkort verstrijkt, heeft het ANZ de koe bij de hoorns gevat en de concessie overgenomen zodat het graf ook de 50 volgende jaren te bewonderen zal zijn op het Schoonselhof.
|
|
|
|
|
Frans De Meyer |
Wij vernemen het overlijden van Frans DE MEYER (18 augustus 1922 - 26 september 2008).
Frans was zoon van de Vlaamse bard Willem De Meyer, beheerder van de uitgeverij Roeland en deelgenoot van het ANZ.
De afscheidsliturgie heeft plaats op zaterdag 4 oktober 2008 om 11 uur in de Xaveriuskerk, Collegelaan 32 te Borgerhout.
Rouwadres: William Woodstraat 12, 2140 Borgerhout
|
|
|
|
|
|
Beste bezoeker |
indien u een vraag of opmerking hebt, kan u die hier formuleren.
|
Interessante sites op het net |
|
|
|
|