De adem van haar huizen en de rimpels van haar luiken. De gedichten van haar gevels gemetseld in gestorven eeuwen.
De stappen in vermoeide straten verhalen vreemde talen. Geloken ogen kijken langs me heen en onbekende monden praten heel alleen. Afwezige handen en verlaten gebaren. Zo alleen, maar altijd met zo veel.
Haar parken en haar poorten leggen zich plomp verloren langs geborduurde stenen.
Vreemd maar zo vertrouwd. Altijd anders en toch weer steeds hetzelfde. Je kan in haar verdwijnen en verdwalen.
Terrasjes en toeristen, met pleintjes als begijntjes, kralen van kapelletjes en kerken als kathedralen.
Beroemde beelden en duiven om hun eenvoud te bewaren. Brede boulevards en bourgoisie als luxe sjalen om haar hals geslagen.
Plaveitjes van verdriet en hier en daar een lied van een stadsmus en andere gevederte clochards.
Het bakkeleien langs de togen van aangeschoten filosofen en profeten dronken van denken en van woorden.
Mijn stad, mijn stad ... mijn lief, mijn leven en mijn graf.