Hoe kan een ochtend ontwaken zonder de glimlach van een gedicht. Ik houd een schrijver onder 't licht, hij ligt blauwziek in m'n iele handen.
Te verdampen. Als de regen op een hete zomerdag. Zijn zinnen nevelen in m'n ogen, krinkelen als een druivelaar naar boven. In mijn hoofd hangen ze de vlag
boven de kantelen van de bellettrie. En zie, de woorden wapperen aan de waslijn, witter dan de lentebloesem in een aanbeden schrijn. Ik klap de ochtend dicht. Als een heilig relikwie.
Alsof het exacte wetenschap was dissecteer ik haar gebroken lach de spiegel van haar stem de barst in een craquelé verdriet.
Zij vlucht proefondervindelijk gesloten de huig van haar geheugen dichtgeklapt in het huis van haar getraande ogen bogen gespannen over onvervulde dromen.
En op de tafel van ons leven legt zij de boeken neer de kinderen die wij samen niet kregen, trokken een streep
Met snijdende accuratesse pelt hij de rokken van een ui, kweekt hij, bijna achteloos, een adder onder het nobele gras.
Enkel voor wie de semantiek ontsluiert, de AI van zijn geproclameerde eruditie, summa cum laude boven de kast, dr. Etalagist, in de vitrine van de wetenschap.
En op de straat paradeert de parodie, de heraldiek van de kritiek, het carnaval van dure zinnen, hermetisch, bijna krenterig, gesloten voor het poëtisch proletariaat.
Met het dedain van een varkenshoeder strooit hij nooit parlemoeren verzen voor de luie lezer, slechts een bekroond boeketje voor de fine fleur. Ni dieu, ni maître, maar wel Narcissus zet zich op de troon.
Mijn cursor rijdt over haar verzen zonder m'n ziel open te rijten, ik ben een snelheidsovertreder, scheur over de zinnen van haar hart.
Hoe weerloos worden haar woorden over het virtuele vel getrokken, zonder de witte warmte van papier, zonder de omgeslagen traagheid van blad na blad.
Deze lezer is een seniele sniper, een seriewoordenaar, hij schiet kritiek, hij mist, goddank, hij mist ook de geschiedenis, gedachten en gevoelens van een schrijver.