Met snijdende accuratesse pelt hij de rokken van een ui, kweekt hij, bijna achteloos, een adder onder het nobele gras.
Enkel voor wie de semantiek ontsluiert, de AI van zijn geproclameerde eruditie, summa cum laude boven de kast, dr. Etalagist, in de vitrine van de wetenschap.
En op de straat paradeert de parodie, de heraldiek van de kritiek, het carnaval van dure zinnen, hermetisch, bijna krenterig, gesloten voor het poëtisch proletariaat.
Met het dedain van een varkenshoeder strooit hij nooit parlemoeren verzen voor de luie lezer, slechts een bekroond boeketje voor de fine fleur. Ni dieu, ni maître, maar wel Narcissus zet zich op de troon.
Mijn cursor rijdt over haar verzen zonder m'n ziel open te rijten, ik ben een snelheidsovertreder, scheur over de zinnen van haar hart.
Hoe weerloos worden haar woorden over het virtuele vel getrokken, zonder de witte warmte van papier, zonder de omgeslagen traagheid van blad na blad.
Deze lezer is een seniele sniper, een seriewoordenaar, hij schiet kritiek, hij mist, goddank, hij mist ook de geschiedenis, gedachten en gevoelens van een schrijver.
Mijn huis heeft geen muren. En ook geen dak. M'n dorp ligt niet op de landkaart. Het wandelt in de wolken. Een stem is m'n vergezicht. Een lied, m'n heelal.
Een vrouw is m'n vluchtheuvel. Misschien zelfs een vakantieoord waar ik op adem kom. In de baai van haar borsten deinen m'n gevoelens. In haar armen rusten m'n gedachten.
Wellicht, waarschijnlijk begrijp je niet wat ik je vertel. Hoe een mens niet leeft van stenen en stoelen. Maar overleeft in het timbre en de zachtheid van een stem. En de gedachte die eruit wegfladdert als was het een vlinder.
Ik ben nog diep onder de indruk. Van een theatermaker. Hij die mensen ontkleedt tot op gebaren. En gevoelens aankleedt met acteurs.
Ik noem geen naam. Ik wil hem niet vangen in de cel van een paar woorden. Hij kent geen tralies. Maar wel de hel. Van het leven. Op weg naar de hemel.
En de contouren van het lijk van eenzaamheid. Mensen rondom je. Geliefden zelfs. En je staat in de woestijn. Met je existentie. Alleen.
Misschien begrijp je niet wat ik je vertel. Of, toch wel ...
Zij komt binnen gedwarreld, verkleed in een lichaam, meer dan een halve eeuw meisje, verborgen onder de huid van een vrouw, wettelijk lenig, langoureus ontrouw.
Zij glimlacht de zomer in huis, thuis in haar ogen, warm in haar armen. Zij legt zich te spreiden, wordt een wellustige weide.
Zij lacht en zij wacht. Op dat jonge geweld van 'n oude man, haar winter met bevende botten. Ik bloesem uitbundig. De lakens zijn schuldig.
Zij koestert de traagheid en kust teder m'n brekend blauw. Ik schrijf haar organisch tot trouw. In mijn verhaal van het leven.
Nog even. En zij plooit weer de lakens tot allenig vergeten.