Zij
Zij komt binnen gedwarreld, verkleed in een lichaam, meer dan een halve eeuw meisje, verborgen onder de huid van een vrouw, wettelijk lenig, langoureus ontrouw.
Zij glimlacht de zomer in huis, thuis in haar ogen, warm in haar armen. Zij legt zich te spreiden, wordt een wellustige weide.
Zij lacht en zij wacht. Op dat jonge geweld van 'n oude man, haar winter met bevende botten. Ik bloesem uitbundig. De lakens zijn schuldig.
Zij koestert de traagheid en kust teder m'n brekend blauw. Ik schrijf haar organisch tot trouw. In mijn verhaal van het leven.
Nog even. En zij plooit weer de lakens tot allenig vergeten.
|