(FOTO? De vlucht van West Vlamingen) Onmiddelijk ziet men de uitwerking.Neergemaaid, door het schroot aan stukken gereten, brokkelen de vijandelijke massas uiteen. Met schrik geslagen, maken al de overlevenden rechtsomkeer en ijlen terug naar de dekkingen,waaruit den aanval xerd gedaan.Een korte rustpoos volgt op de moorderij: men maakt er gebruik van om de gewonden naar Diksmuide te brengen. Een lange kerel, dien men weg draagt, het gelaat bevlekt met bloed , dat hem uit een verschrikkelijke wonde aan het hoofd vloeit, spartelt tegen als een wannzinnige en,den loop van ijn geweer nog dreigend vooruit gestoken, brult hij uit alle macht:"'k Ga e allemaal neerschieten?'k Ga ze neerschieten?" Om zich over de bloedige mislukking te wreken, keert den vijand zich weer hardnekkig tot de stad. Het schijnt dat in zijn oog het eenige redmiddel om weerstand te breken, welke welke hem met verstomming en met woede slaat, er in bestaat Diksmuide in een puinhoop te veranderen. En zijn artilleristen zetten zich aan het werk naar hartelust. Eindelijk wordt het stadhuis getroffen. Een eerste granaat slaat in de massieven toren een reusachtig gat; een tweede komt door het groot achterraam, in de voorhal terecht, slaat door den muur heen en ontploft in een zaal juist in die waar de staf werkzaam is.Alles is verbrijzeld, door de hevigheid van de ontploffing omvergeworpen. Wanneer een scherpe rook is opgetrokken, vertoont zich voor het oog der overlevenden het gruwelijkst schouwspel dat men droomen kan: De muren zijn bespat met bloed en overblijfsels van hersenen; men kan geen stap doen zonder een menschelijk overschot te raken; een twintigtal mannen afgevaardigd door Fransche en Belgische eenheden, welke zich in de zaal bevonden, zijn op verschrikkelijke wijze aan stukken gereten en hun onkenbare overblijfsels liggen verstrooid onder het puin, te midden van stukgeslagen meubelen,gebroken ruiten, baksteenen en bepleistering.Kolonel Jacques moet een ander bureel zoeken...Maar hij is tweemaal gewond en luitenant kolonel Sults, kommandant van het tweede jagers,neemt zijn taak over.Intusschen is men in 't getroffen stadhuis aan het reddingswerk begonnen.... Uit het bloed bespat puin, klinken nog noodkreten....Laten wij weer 't woord aan vertrouwbare ooggetuigen.Bij tusschenpoozen hoort men een vreeselijk gehuil,den kreet van een gefolterd wezen.Om dezen ongelukkigen lijder te vinden, kunnen de redders, die naar de plaats van waar deze wanhopige roep is gestegen,zich slechts richten op de bloedige sporen die op het kalkpuin zichtbaar zijn.(vervolg op 4)
|