don't judge me by my outside, try to understand my inside....
24-09-2005
Open ogen
Rechts, links, links, rechts, rechts, rechts; het ritme van de perrons tussen begin- en eindpunt. Hasselt-Oostende, Oostende-Hasselt. Ruim zeven jaar inmiddels trek ik aan het landschap van dit traject voorbij. Zowel op heen- als terugweg rijd ik bij voorkeur vooruit aan de rechterraamkant. Beide zijden van het spoor heb ik ongeveer even vaak bekeken door deze - in eerste instantie onbewuste en later bewuste - reiswijze. Ik ken dan ook elke bocht en schommeling, elke akker en elektriciteitsmast, elke fabriek en boerderij, elke rivier en spoorwegovergang. Ik weet wanneer de trein overhelt, hoeveel minuten er tussen Schulen en Aarschot liggen, waar haver naast bieten wordt verbouwd en meer.
Ik zit weer in de trein, we zijn net uit Diest vertrokken. Mijn ogen volgen de lijn die de lucht van het weiland scheidt. Deze rechte lijn kromt of stokt af en toe doordat mijn blik naar iets anders schiet of blijft hangen. Deze keer stokt hij ook, zo erg dat ik mij half omdraai om te zien of het klopt wat ik dacht te zien. Een fabriek? Een evenementenhal? In de verte aan de horizon zie ik voor het eerst in zeven jaar een gebouw, lomp, rechthoekig. Staat het er pas of heb ik al die keren net weggekeken terwijl de trein passeerde? Het valt toch zeker op in dit landschap van weilanden, landweggetjes en slootjes.
Het gebouw op zich is niets bijzonders, maar het effect van een ontdekking als deze wel. Af en toe gebeurt het dat ik in een overbekende omgeving wordt verwonderd door iets wat daar een seconde geleden lijkt te zijn toegevoegd. Alsof ik me in een decor begeef waar plotseling iets wordt verzet. De wereld verandert met mijn blik. Alsof ik voor het eerst kijk. Nee, alsof ik voor het eerst zie. Blijkbaar heb ik al die andere keren gekeken in plaats van gezien. In ieder geval wat betreft dat ene object; de fabriek, dat ornamentje op het huis tegenover de tramhalte, het standbeeld middenin de stad.
Kijken en zien, synoniemen van elkaar volgens de Van Dale. Toch zijn hun betekenissen volgens dezelfde Van Dale veelzeggend verschillend. Kijken denoteert onder andere 'de ogen geopend hebben', zien kan worden uitgelegd met 'opmerken', 'aantreffen', 'leren kennen', 'beleven' en 'beschouwen'. Vandaar dat mijn sporadische ontdekkingen zo'n bijzondere uitwerking hebben. Mijn geopende ogen zijn voor even veranderd in belevende ogen.
Er was eens een man die stenen hakte uit een rots. Hij vond zijn werk veel te zwaar en droomde dat hij rijk was, en plotseling was hij rijk.
Op een dag stond hij langs de weg toen er een koning voorbij kwam in een prachtige koets. Was ik maar koning dacht hij ontevreden, dat zou nog mooier zijn, en plotseling was hij koning.
Met veel ruiters en paarden reed hij in een gouden koets door zijn rijk. Maar de koning begon te klagen over de hete zon, die in zijn gezicht schroeide. Ontevreden als hij was zuchtte hij en dacht, was ik maar de zon. En zie onmiddellijk was hij de zon en strooide hij zijn gouden stralen over de aarde. Totdat er een wolk kwam die zijn stralen tegenhield.
Ik wou dat ik zo machtig was als die wolk, dacht hij ontevreden. En zo werd hij een wolk en kon hij de stralen van de zon tegenhouden.
De wolk viel in grote druppels naar de aarde en het water stroomde woest over het land, alleen een rots bleek machtiger dan het water.
Toen werd hij kwaad omdat de rots nog sterker was en wilde hij liever een rots zijn, en ook dit gebeurde.
Toen kwam er een man met een scherpe beitel en grote hamer en hakte in de rots om er stenen van te maken.
Toen dacht de rots, was ik maar weer die steenhouwer. Het gebeurde en vanaf dat moment deed de man elke dag zijn zware werk en was tevreden.
Traag gaan de ideeën door mijn hoofd
doeleinde verschillend en doorgetrokken lijnen trek ik met penceel
kleuren fungeren als ruimtelijke vlekken worden objecten
realiseren de dieptes van het perspectief met lijnen te veel
Traag gaan de ideeën door mijn hoofd
uren aan een stuk verander ik in mijn hoofd en op papier
de lijnen dik en dun bepalend voor kwaliteit de illusie
de weg ingeslagen die mij dunkt, er is geen één manier
Nog trager gaan de ideeën door mijn hoofd
vastpakken doe ik en laat ze poseren in de donkerte van mijn geest
dood maar toch levend terwijl niet eens bestaand
het is fijn nu te weten dat je kunt zien dat ik weer bezig ben geweest
Ze hangen weer met tientallen aan de struiken in de tuin. De ene is al wat dikker dan de andere, maar allemaal hebben ze hun web geweven tussen de takken. Als je er geen erg in hebt, wandel je zo in de kleverige draden die ze gebruiken om te reizen: hun vliegroutes.
Vliegdraden, gesponnen van de ene kant van de tuin naar de andere, met een tussenstop ergens op een blad. Als het mistig weer is, kan je ze zien hangen, maar later krijg je zeker zo'n kleverige spinsel tegen je gezicht, armen, benen....En dan die goed gevulde webben. Vliegjes ingesponnen, langpootmuggen spartelend voor hun leven terwijl een spin in een sprintje er op af komt. Soms kan je niet anders dan een web vernietigen omdat het net voor de opening naar een ander deel van de tuin hangt, maar de volgende dag hangt het er weer. Ze geven niet op die spinnen in onze tuin. Hardnekkig blijven ze aan het werk : spinnen, spinnen, spinnen... en dan ga ik het nog niet hebben over die enorme hoogpotige zwart harige exemplaren die in sneltempo over de vloeren en muren van onze huiskamers lopen...
De reis was al lang geweest. De jongen had inmiddels al vele landschappen gezien. Hij had gedwaald door bossen en woestijnen, hij was over bergketens en door oceanen gegaan, hij had zelfs een keertje geprobeerd een vulkaan in te gaan, maar dat was niet zo gelukt. En altijd maar weer bleef hij zitten met de zoektocht naar zichzelf.
Al zolang hij zich kon herinneren was hij al op zoek. Vroeger, toen hij nog thuis woonde, was hij daar op zoek gegaan naar zichzelf. Hij was begonnen te zoeken naar zijn ouders. Misschien dat die wisten wie hij was. Zijn vader had een beetje mompelend naar het plafond gestaard, en zijn moeder vertelde de jongen dat zij het eigenlijk ook niet goed wist.
Vervolgens had hij het voorzichtig bij een paar vrienden geprobeerd, maar die wisten het ook al niet. De één zei dat hij zichzelf wel in boeken kon vinden. Een ander wist te vertellen over een jongen die zichzelf gevonden had in India, maar niemand kon de jongen vertellen waar hij zichzelf kon vinden.
De jongen besloot om het dan ook maar eens in India te proberen. Onderweg kwam hij vele streken tegen, met ieder zijn eigen volk. Aan ieder volk vroeg hij of zij wisten waar hij zichzelf kon vinden, maar niemand kon het hem vertellen.
Ook in India aangekomen kon hij niemand vinden die hem kon helpen zichzelf te vinden. Sommige meenden dat hij in het bos moest zoeken. Sommige opperden dat hij zichzelf wel in het klooster kon vinden.
Alle adviezen die de jongen kreeg probeerde hij, maar geen enkele hielp hem om zichzelf te vinden, en dus ging hij weer op pad. Hij doorkruiste vele gebieden en streken en aan ieder die hij tegenkwam vroeg hij om hulp, maar niemand kon hem helpen.
Op een dag kwam hij in een bos aan bij een klein huisje. Het leek of het huisje al eeuwen in het bos stond. Het mos was over het hele huisje gegroeid, en de houten muren, waren met bloesem aan het uitlopen. Als er geen rook uit het schoorsteentje was gekomen, was de jongen er zo aan voorbij gelopen, maar, zoals het was, besloot de jongen om het ook maar bij het huisje eens te proberen.
Na een zacht geklop op het deurtje, werd er open gedaan door een eigenaardig mannetje. Hij kwam slechts tot het middel van de jongen en had een lange grijze baard. Zijn kleding was gemaakt van gras en schors. Het was duidelijk dat dit mannetje aan het bos behoorde.
ehm, meneer begon de jongen voorzichtig. ehm, mag ik wat vragen? hmm, reageerde het mannetje, hmm, vooruit dan en de jongen stelde zijn vraag. hmm, antwoordde het mannetje. hmm, allereigenaardigst op zoek naar zichzelf hé?
en hoe ziet zichzelf er dan uit? nou, begon de jongen, ik denk net zoals ik.
En hoelang ben je zichzelf dan al kwijt? nou, vroeger dacht ik dat ik hem nog wel kende, maar toen werd ik ouder, en was ik daar niet meer zeker van. Ik dacht dat hij misschien wel was weggegaan, en dat ik hem moest gaan zoeken. Ik heb heel veel geprobeerd en heel veel gedaan om hem te vinden. Ik ben bij al mijn vrienden en vriendinnen geweest, ik ben op de vreemdste plekken geweest, ik heb zelfs in kloosters gezocht, maar ik kon hem nog steeds niet vinden.
hmm. hmm. vreemd. Vreemd. Heb je geprobeerd in de grotten te kijken? In de grotten? antwoordde de jongen nee. Had dat gemoeten dan? had dat gemoeten?! Had dat gemoeten?! Natuurlijk had dat gemoeten! Hoe verwacht je ooit zichzelf te vinden zonder in de grotten te zoeken! En nu vort met jou. Als je dit paadje volgt, kom je vanzelf bij de grotten uit.
En zo ging de jongen weer op pad. Op weg naar de grotten om zichzelf te vinden. Na een korte wandeling door het bos, kwam hij aan bij de grotten. Een beetje aarzelend, maar erg hoopvol ging hij naar binnen. Langzaam drong hij steeds dieper naar binnen. Hoe dieper hij ging, hoe donkerder het werd. Toen hij helemaal omringt was door de duisternis bleef hij even staan. Hoe moest hij nou zichzelf vinden als hij niets kon zien? misschien als ik roep? zei hij zacht. Laat ik het maar eens proberen. Is daar iemand? iemand iemand iemand Zijn hart sprong over. Er was hier iemand. Wie bent u? u u u . U bent mij? Kan dat echt? echt echt echt
De jongen was vol met vreugde. Na alle lange zoektochten en alle plaatsen waar hij was geweest, had hij toch eindelijk zichzelf gevonden. Hier in deze grot waar hij helemaal alleen was.
Er waren eens drie broers die samen door de wereld trokken. Het waren vrijheid, gelijkheid en broederschap. De vrijheid was het rijkst en op een dag merkte gelijkheid dit op. Hij zei "omdat jij rijk bent en ik niet zijn we niet meer gelijk". De vrijheid vond dat gelijkheid zich maar aan hem moest aanpassen. Maar gelijkheid zei "ik wil niet zijn zoals jij, als we niet gelijk kunnen zijn dan liever niet meer vrij". De broers kregen grote ruzie en besloten om uit elkaar te gaan. De vrijheid trok naar het westen en werd een wereldmacht. De gelijkheid koos het oosten en heeft het ook ver gebracht.
Maar wie heeft er nog ooit iets gehoord van die broederschap
Er was eens een klusje te doen en allen waren ervan overtuigd dat iemand het zou doen. Iedereen kon het doen maar niemand wilde het doen. Iemand werd kwaad omdat het iedereen zijn taak was. Allen dachten dat iemand het kon doen, maar iedereen realiseerde zich dat niemand het wilde doen.
Tenslotte beschuldigde iedereen iemand terwijl niemand deed wat ze met zijn allen konden doen.
Jezelf tegenkomen, in welke vorm dan ook, kan best angstwekkend zijn. Laten wij eens beginnen met het geluid dat je produceert, je stem. Ik weet niet of jullie er ook zo over denken, maar als ik mijn eigen stem hoor, toevallig ergens opgenomen, schrik ik mij een hoedje. Ik kan nooit geloven dat ik zo klink. Afschuwelijk vind ik dit.
Vervolgens het fenomeen spiegelbeeld. Hoeveel onder ons zijn echt tevreden met wat zij in hun evenbeeld mogen aanschouwen. Vooral in de morgen heb ik daar problemen mee, net na het opstaan. Ofwel is mijn blik nog niet helder genoeg, of zie ik er gewoon niet uit. Ik opteer wijselijk voor het eerste, in het tweede geval is er toch niet veel aan te verhelpen. Die confrontatie is er één die je met feiten om de oren slaat. Namelijk, het ouder worden. Elk beeld is een projectie van het moment. Een moment dat niets verhult. Hoe vaak je er ook in staart, het beeld blijft verassend. Soms vernieuwend maar meestal gewoontjes. Zo gewoon als je eigen Ik. Voor spiegels zijn al héél wat zuchten gelaten. (zucht)
Wat hebben wij nog? O ja, onze kinderen! Om het eerst aan de overkant, pa, om ter snelst! Ettelijke minuten later kan je proestend, volop naar adem happend, het gejuich van je schamelijke nederlaag aanhoren. Je zou de klok twintig jaar terug willen draaien naar een tijd waar je nog kracht uitstraalde. Fysiek kom je steeds vaker voor die muur te staan.
Waar je hem vroeger sloopte om grenzen te verleggen, probeer je die nu stiekem te omzeilen. Slimmer zijn we dus geworden, en dat is dan wel weer een leuke vaststelling.
Onze moeilijkste confrontaties zijn ongetwijfeld die van ziekte of pijn. Meestal onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat zijn momenten, waar je jezelf pas echt tegenkomt. Dan komt het besef, hoe fragiel wij in het leven zijn.
Elke ziekte zorgt voor beperkingen in je doen en laten. Het legt je aan banden. Sommigen moeten daardoor de confrontatie aangaan met hun eigen trots. Hulp aanvaarden van derden, zich laten verzorgen, zaken uit handen geven. Wees maar zeker, dit is aartsmoeilijk! De hulpeloosheid vreet aan je. Sommige momenten is het zo erg dat je jezelf overbodig beschouwd. Enkel maar ballast. Gewoon een probleem naar anderen toe.
Liefde, kinderen en gezin. In veel gevallen een samengaan van lange duur. Deze confrontatie heet dan ook .geluk. Alomtegenwoordig laat het de rest in niets vervagen! Vrij van zorgen is het nooit. Je kent immers wel het gezegde, kleine kinderen kleine zorgen, grote .juist, soms catastrofes.
Eén van de verschrikkelijkste confrontaties in een mensenleven is het ten grave dragen van één van je kinderen. Die onrechtvaardigheid voelt ongemeen hard aan. Het is immers niet logisch dat jij ook maar één van je kinderen overleeft. Doch, de gevaren loeren om elke hoek en de kansen dat het ergens misloopt zijn legio. Ook daar slaat de machteloosheid onverbiddelijk toe, je kan niet anders dan incasseren, ondergaan en er het beste van hopen.
Mijn kind zal het nooit overkomen, is een veelgesproken zinnetje, tot op een dag een telefoontje komt of de deurbel die rinkelt met de beangstigende mededeling. Ik vrees dat we slecht nieuws hebben.
Zo kan ik nog wel even voortdoen. Ruzie met vrienden, echtscheidingsperikelen, problemen op het werk, thuis, in de familie. Stuk voor stuk momenten waar je jezelf tegenkomt. Net dan wordt alles in en rond jou tot het uiterste gedreven. Je wilskracht is dan het sterkste wapen. Het helpt je terugslaan in de meest confronterende momenten van het leven. Zolang die buigzaam genoeg is, kan je de wereld aan. En met de wereld ook de momenten die je laten beseffen, dat elke gebeurtenis om je heen .. een afspraak met jezelf blijkt te zijn.
Haren van zilver, tanden van goud en een penis van lood.
(Willy Pasini, zwitsers seksuoloog)
Mannen in de midlife beweren altijd van de innerlijke schoonheid van een
vrouw te houden, het is alleen merkwaardig dat ze steeds naar iets
anders kijken.
Als een man in de midlife er zonder aantoonbare redenen meerdere autos
op nahoudt, is dat een gevoelsmatige vervanging voor een harem.
De man in de midlife is een man die zijn zoon tot een flinke kerel wil
zien opgroeien, die hij zelf graag geworden was.
Als een man in de midlife het portier van zijn auto voor zijn vrouw
open maakt, heeft hij een nieuwe vrouw of een nieuwe auto.
Voor een man in de midlife is de mooiste vrouw degene bij wie
hij in de smaak valt.
Een man in de midlife ervaart het als bijzonder verontrustend als hij
rustgevend op vrouwen begint over te komen.
Een man in de midlife die denkt dat nu zijn beste jaren zijn aangebroken,
heeft de goede al achter zich.
De beginnende kaalheid van de man wijst op een verhoogde geslachtsdrift,
maar de mogelijkheden om dat te bewijzen, worden er niet groter door.
Als een man in de midlife genoeg ervaringen heeft opgedaan, is hij
te oud om ze nog te gebruiken.
Op ieder man in de midlife die uit ervaring spreekt,
zijn er ook tien die uit ervaring zwijgen.
Als een man in de midlife komt, is hem te adviseren om
alle opwindingen te vermijden en voortaan alleen nog maar met zijn eigen vrouw
geslachtsgemeenschap te hebben.
Margriet, gij loeit mij aan.
Ik zie u in de weide staan
Van liefde rood te blozen.
Gij staart mistroostig in het rond
En traag beweegt uw moedermond.
Er is nu melk in dozen.
De boter wijkt voor margarine.
Gij hangt niet meer in de vitrine.
Men maalt u tot conserven.
Gedaan met alle tederheid.
Men melkt met elektriciteit.
Uw koedom ligt aan scherven.
Daarom zijd gij zo droef van zin
En blinkt er bleke weemoed in
De toendras van uw ogen.
O kijkt, een gouden tranendreef.
Kom, dat ik u mijn zakdoek geef
Om ze wat af te drogen.
Ze was één en al levenslust. Jong, en ja, ook dat tikkeltje losbandig. Maar, zijn we dat allen niet geweest in een ver verleden.
Haar glimlach was zo ontwapenend, dat elke fout haar onmiddellijk werd vergeven. Die onschuldige blik wist iedereen in te palmen, elkeen te bekoren. Het was dan ook niet zo verwonderlijk dat er heel wat jongens gek op haar waren. Ze was mooi, en die gasten wisten het.
Zeventien lentes, en het leven lag aan haar voeten. Alles moest gewoon nog beginnen, want een echt doel had zij zich nog niet vooropgesteld. De toekomst liet zij gewoon op zich af komen. Onzekerheid was bij haar dan wel weer troef.
Elke tegenslag was genoeg om een andere wending aan haar levenswandel te geven, die ondanks haar jeugdige leeftijd, verre van rechtlijnig geweest was.
Haar ouders waren gescheiden terwijl zij nog een baby was, en na een hele reeks omzwervingen leek het er nu toch op dat zij eindelijk thuisgekomen waren. Haar moeder had het geluk gevonden, ze bewoonden een nieuw huis en alles straalde een rustgevend gevoel uit. Het leek allemaal, achteraf bekeken, te mooi om waar te zijn, wisten zij veel.
Meermaals tijdens de week belde zij bij ons aan om haar verhalen kwijt te kunnen. Haar hartje luchten als het ware, met mijn zus. Telkens weer een vrouwen-onderonsje, waar ze honderduit over vriendjes praatte, of, als ze een minder goede dag op het werk achter de rug had, even verpozing kwam zoeken.
Ja, want werken deed ze al, via leercontract, schoolgaan was niet echt aan haar besteedt zodat ze al vrij vlug de arbeidsmarkt opzocht.
Ook daar liep niet alles van een leien dakje, maar toch, na enkele pogingen, waaronder kassierster, dacht zij uiteindelijk wel de ware job gevonden te hebben. Al iets meer dan een jaar werkte zij in een kapsalon, en ze deed het met volle overgave.
De toekomst leek dus zonnig. Haar vooruitzichten rooskleurig, maar dan kwam opnieuw de kentering in haar jonge bestaan. Op een gegeven avond kwam zij uithuilen bij mijn zus. Het boterde niet meer met haar vriend en ze zouden met elkaar breken. Hij besteedde nooit echt veel aandacht aan haar, en zij voelde zich achteruitgeschoven.
Wij hadden het wel zien aankomen, want zij verdiende beter, en die jongen bleek in onze ogen toch niet de ware voor haar. Maar liefde is tot op de dag van vandaag, nog altijd blind, dus gaf ze hem niet zo heel vlug op. Het zou wel beteren, was haar stelling.
Ze gaf in vele dingen toe, maar een maand of wat later was het dan toch definitief, ze waren uiteen.
Het verdriet was er, zoals bij iedereen die net met elkaar gebroken heeft. Maar ze had vrienden rondom haar, om troost te schenken waar nodig, een schouder om uit te huilen, en ook één iemand die echt wel van haar hield, maar die zij gewoon als iemand zag waaraan ze alles kwijt kon. Waar ze lief en leed mee kon delen.
Die jongen zou gewoon alles voor haar gedaan hebben, maar ik denk niet dat hij haar ooit zijn liefde verteld heeft, gewoon uit schrik om haar te verliezen. Uit vrees misschien omdat hij dan haar gezelschap kwijt gespeeld zou hebben.
Of ze ooit gevoelens voor hem had zullen wij uiteindelijk nooit meer weten. Want het noodlot sloeg onverwachts toe, hard en o zo genadeloos
Die nacht, toen zij haar lach verloor, zullen wij nooit weten waar zij aan dacht, of ze echt het geluk in de ogen heeft kunnen kijken
Die nacht had zij een afspraak, waar ze niet aan ontkwam
Sterrenpracht.
Ik weet nog goed; op een avond vertelde jij me iets, het was een geweldig moment.
We zaten op een bankje en keken naar de sterren, iets wat we regelmatig deden.
Sindsdien doe ik het nog steeds het geeft me een vertrouwd gevoel, ik word er warm van.
Bij het kijken naar de sterren krijg ik weer herinneringen toen jij dat had gezegd.
Niemand is het ooit gelukt om me echt met woorden te raken.
Wat jij deed, overrompelde mij.
Maar ik zal dat moment nooit vergeten.
Toen jij zei: Kijk naar de sterren.
De ster die het meest straalt voor jou, dat is een dierbaar iemand.
Ik weet nog steeds niet waarom je me dat vertelde en ik wist ook niet wat ik er van moest denken.
Later begreep ik pas dat het echt zo was. Die ene heldere ster, of de woorden hoe jij het zei, daar ben ik nog steeds niet met mezelf uit.
Ik moest toen huilen en deze krachtige woorden raken mij nog steeds.
Elke keer als je dat buiten tegen mij zei, dan komen mijn tranen weer .
Vraag me niet waarom, want ik weet het echt niet.
Ik ben blij dat ik houvast heb aan die heldere ster en dat ik via die weg nog tegen iemand kan praten.
Praten tegen een dierbaar iemand doet me veel.
Al weet ik, dat ik geen antwoord terug zal krijgen.
Ik hoop dat diegene mij zal kunnen zien of horen, want het praten tegen die bewuste ster, doet me zo goed.
Als ik aan iemand anders vraag: welke ster straalt voor jou het meest, is dat meestal nog een andere ster.
Anders zou dat niet zo zijn, als ze dezelfde ster zou aanwijzen, dan geloofde ik er niet in, maar nu wel.
Als ik er behoefte aan heb, klim ik even uit mijn raam en kijk ik naar de sterren.
Dan zoek ik de meest heldere ster.
Ik blijf er naar kijken en ik praat er even tegen.
Dát moment word meestal verstoord, dan kruip ik weer snel mijn bedje in.
Ik doe dat op dagen, wanneer ik het wat moeilijk heb of als alles tegen zit.
Sterren doen mij altijd goed, omdat ik weet dat ze mij nooit zullen verlaten.
Dat zijn de enige dingen waar je zeker van bent.
Ze zullen altijd terugkomen, want als ze er één avond niet zijn, komen ze toch de volgende avond weer terug.
Ze verlichten plaatsen voor mensen, die ook behoefte aan deze liefde hebben.
Voor alle mensen die naar deze liefde smachten en die er steun aan kunnen hebben.
Daardoor blijven ze bestaan.
Sommige mensen zullen er minder snel naar kijken, omdat zij niet
het gevoel zullen hebben dat er achter een heldere ster een persoon zit.
Onthoud één ding: Kijk naar de sterren en zoek de meest heldere ster op voor jezelf.
Dát is een dierbaar iemand voor jou, praat er gerust tegen en doe wat je niet laten kunt, maar weet dat je het kan vertrouwen.
Die ene ster is een belangrijke persoon voor jou.
Dat is het enige wat jou nooit zal verlaten.
Bedankt oma dat ik dat nog steeds mag ervaren.
Dat ben ik...
Ze maken al eens het verwijt (of compliment), dat ik te zachtaardig ben. Niet hard genoeg om in agressieve bewoordingen, degelijk gefundeerde bevindingen neer te pennen. Laat staan columns.
Raakt mij zoiets? Helemaal niet. Misschien is het wel de kunst om zo te schrijven. Weet ik veel.
Net hard genoeg om netelige zaken onder het oog van de betrokkenen te brengen.
Juist tot de grens, voor het kwetsende. Om te raken, choqueren. Subtiel, als een boodschap. Maar ook niet méér dan dat.
Een tekst moet blijven hangen, een tijdje dan toch. Eventjes nazinderen, inwerken. Dit evenzeer in het schrijven van kritieken naar elkaar toe.
Dat ik daar geen uitblinker in ben, hoeft geen betoog. Volgens mij ben ik een gevoelscriticus! (Lees: met héél weinig woorden.)
Ik kan een gedicht of verhaal prachtig vinden, maar moet ik het daarom volledig ontleden, stukje voor stukje analyseren en voorzien van kritische bemerkingen allerhande?
Een mooie bloem haal je ook niet uit elkaar om te kijken hoe ze aan haar pracht gekomen is. Diamanten worden nooit gebroken om te ontdekken hoe ze schitteren.
Talent komt vroeg of laat, maar zeker ooit bovendrijven, net zoals sterren voor zich spreken wanneer ze fonkelen in diepdonkere nachten. De meest heldere springen altijd in het oog. Dit is net zo met geschreven teksten.
Kritiek geven laat ik wel aan de zogenaamde kenners over. Zij weten het immers zo mooi te brengen. Tot je aandurft hen tegen te spreken! Ze houden er niet van dat je hun alwetendheid in twijfel trekt. Al meermaals ondervonden!
Ga ik daar in de fout? Misschien!
Ik besef ten volle, dat door mijn weinig reageren naar anderen toe, het mij in de kijker schrijven zijn beperkingen oplegt. Maar zo ben ik. Reageren om reacties van anderen terug te krijgen is niet aan mij besteed. Goed en wel beschouwd ben ik een éénzaat. Veilig verborgen achter een scherm, tokkelend naar de buitenwereld toe. In mijn verhalen en gedichten kan ik immers alles kwijt. Gedachten, gevoelens, zelfs een licht verborgen verwijt. Kan allemaal!
Lezen doe ik ze wel, en héél af en toe zal ik er ook een commentaartje bijplaatsen. Zelden negatief, nooit vingerwijzend en nog minder richtlijnen gevend. Deze tekst is dan ook méér een steunbetuiging naar mijzelf, en de ontelbare Schrijvertjes die er zich in herkennen.
En daar neemt mijn zachtaardigheid het dan weer over, is de cirkel helemaal rond. Het bewijs dat ik nooit hard zal worden in mijn schrijven is een feit. Mocht ik om die reden minder aandacht krijgen en de Schrijverstop (wie of wat die ook mogen zijn) nooit bereiken, niet getreurd. Liever de middelmaat, dan het verwijt slikken dat je een verwaande, alwetende criticus bent die nooit tegenspraak duld. Hoe hoger het voetstuk, des te dieper de val is een welbekend gezegde. Laat mij dan maar op de lagere treden vertoeven. Het is goed zo.
Kan ik nog klimmen, mooi! Laat het dan langzaam, voetje voor voetje zijn. Een stapje terugzetten is hoegenaamd geen ramp. Blijf ik ter plaatse, dan weet ik waar mijn top zich bevind. Voer ik de trots van mijn kunnen even hoog in het vaandel als eender wie, in de wetenschap dat ik het op mijn onnavolgbare manier bewerkstelligd heb. Zacht als het moet, nog zachter als het kan. Daar kan ik best mee leven!