ik ben er nog jij ook zie ik door mijn olijke kijkers en toch het voelt zo vreemd echt gemeend je bent een van die zeikers een vreemde eend in de bijt waarvoor niemand zich neervlijt
er bestaat geen nederigheid voor mensen als jij gevuld met rijstebrij plompverloren klei een pissebed ben jij, 'k heb een hekel aan jou druiloor in de kou slijmbal in korte mouw je bent aan lager wal geraakt
zo, ik begin de week met een schone lei zeven naakte dagen voor mij mijn zelfbeeld middels spuwend gal verkleurd heb mezelf lekker verscheurd dat lucht op. nu is axe aan de beurt. en ben weer apk goedgekeurd
ik ben er nog jij ook zie ik door mijn olijke kijkers en toch het voelt zo vreemd echt gemeend je bent een van die zeikers een vreemde eend in de bijt waarvoor niemand zich neervlijt
er bestaat geen nederigheid voor mensen als jij gevuld met rijstebrij plompverloren klei een pissebed ben jij, 'k heb een hekel aan jou druiloor in de kou slijmbal in korte mouw je bent aan lager wal geraakt
zo, ik begin de week met een schone lei zeven naakte dagen voor mij mijn zelfbeeld middels spuwend gal verkleurd heb mezelf lekker verscheurd dat lucht op. nu is axe aan de beurt. en ben weer apk goedgekeurd
telkens als ik een kleed afleg zie ik na de woestijn een herkenbare weg
als ik mijn schrift ooit niet meer aanleng zal er dan een beeld zijn waar mijn ziel zich weer opnieuw in grift
of zal het laatste mij eeuwig naken een nog verdere vulling van mijn testament wraken
soms, kijk ik willoos in het veranderlijke en ervaar de sfeer van het vergankelijke in hedendaags zijn
zal ik opnieuw opstaan in de ouderdom, maar als immer in aanvang kinderlijk klein
of is de lucht open mijn dracht verlopen en slijtage niet meer telt
natuurlijk is het zo dat allengs mijn rug naar dichterbij helt, waar het aangezicht eeuwig wordt verlicht, mijn tijd verlopen is en enkel de laatste liefde nog geldt
als ik zo in de nacht vertoef en even achterom wil zien ervaar ik het licht en tegenlicht de adem waar ik me van bedien vloeit over helder zicht maar ook de zwaarte waarvoor een mens haast zwicht
ik zou zo graag willen, ook door mijzelf te verstillen, jou bevrijden van zwijgende doch knagende last wat het hart doet verkillen en de zon doopt in smart
zie mijn glimlach door de nevel heen en mijn ziel u schouwen het legt de band als bij getrouwen in een veilig land: waarop men liefde mag verbouwen
oh, ik mens op houten botten hoe moeilijk is het buigen om vruchten te rapen, zacht gemoed op te zuigen, jouw sterven te beknotten
toch heb ik weet vraag niet hoe het is wat de hemel meet het schijnt aan overgave gepaard doelend op gemis die ieder ooit baart
met jou pluk ik bloemen aan het seizoen eigen het zal de tijden aan elkander rijgen waarna een morgen op zal doemen en ik je mag dragen om de stap naar de andere oever, teder en in alle rust te wagen
dan, mijn lief open de ogen en luister naar het zachte in het hart aanwezig
ruik dan de rode rozen die weet hebben van wachten
VERWEILEN
wenn ich so in der Nacht verweile und kurz umsehen möchte empfinde ich das Licht vor und hinter mir, der Atem, der mich betreut erlaubt eine klare Sicht aber auch die Schwere wovor ein Mensch fast weicht
ich möchte so gerne, auch durch michselbst verstummend, dich erlösen von schweigender, quälender Last die das Herz erkaltet und die Sonne in Schmerz
ich sehe mein Lächeln durch den Nebel und meine Seele ihnen erschauen es legt die Bindung wie bei Getreuern in einem geschütztem Land auf der man Liebe züchten darf
ach, ich, Mensch aus Fleisch und Blut schwierig ist das Beugen Früchte auf zu heben, sich mit sanftem Gemüt zu lutschen, auf’s Sterben zu beschränken
doch weiss ich genau, frage nicht wie es ist, was der Himmel meint; die Ergebung erweist gepaart mit Verlust der jedem zufällt
mit dir pflücke ich Blümen, der Jahreszeit eigen, es wird die Zeiten reihen worauf ein Morgen aufdämmern wird und ich dich tragen darf damit ich den Schritt nach anderem Uffer, zärtlich und in aller Ruhe wage
dann, meine Liebe öffne die Augen und höre das Sanfte im Herz getragen
rieche dann die roten Rosen welche immer von Warten wissen
de glazen waardoor ik zie spiegelen mijn ziel in de avond soms aangeslagen door het stof van de dag er wordt soms veel aangedragen waarvoor ik in gedachten kniel
ik ben dan klein de ander vaak sterk of groot kwetsbaar ben ik dan, neen, niet geheel uit het lood
ook zijn er dagen dat ik zonder vragen aan zoete druiven proef talrijk in getal, zoals men dat duidt nog in bloei en aan hemelse ranken warmte dampt dan uit mijn huid onzichtbaar voor de ander, soms trilt het zelfs uit mijn flanken
veel wat er is, echter ontkomt aan mijn ogen of doven zelfs mijn oren te groot zijn soms de regenbogen te ver, die ik wil bekoren
de glazen waardoor ik zie spiegelen het beeld die ik ben, en ja, rijkelijk gevuld met iemand die zichzelf duldt
in een memoire laat het leven je voorbij varen langs aanlegplaatsen van weleer
soms ver in de verte terug wil ik de weg van mijn geest verklaren keer op keer zoekend naar de sfeer en markante jaren verborgen als het ware of zijnde achter de rug
door de glazen van heden wordt nog steeds veel gemeden de ziel doorsneden opgeroepen in diffuus licht waar soms oude deuren zijn gedicht voor het opgestapeld gewicht
ik zie om me heen en telkens neem ik steeds beter waar herken ik in jou zonder dat ik nog in de verte staar dat dan ook niemand is ontkomen aan het onvolmaakte en de voldongen rouw
maar zeker ook bloemen heeft zien bloeien in liefde, in een glimlach of gebaar van die ander, jou waarvan de warmte het liefst blijvend naar ons innerlijk wil vloeien in eeuwige kwetsbare verwachting zo is de mens, immer op zoek naar ware achting
als je even meeloopt vertel ik over de weg de meeste stenen zijn omgedoopt, dat is wat ik zeg
nadat ik ze heb aangeraakt zijn ze niet meer als voorheen wat meer versleten, dieper naakt, het karakter hebben ze nog wel gemeen
zo zal de kim, in de verte nabij, geen echt wonder meer kennen daarheen liggen ook aangetasten, voorbij het moment van gewennen, tillen wat lichter aan aardse lasten
mijn pad loopt vooruit maar zoals je weet is dat schijn het buigt immers af en volgt de lijn die onbekend heet
ook vlakt het verder af, zo wordt gezegd en weerstand behoort dan steeds vaker tot het binnenland
mijn vader ziet naar mij voor het raam in de ogen een mengeling van verte en nabijheid zie hem daar nog staan voelbaar, nu diep in mij gewijd
de zwaarte was zijn lijf gewoon de ziel bezwaard door de jaren hoe verder af van het heden is zijn gang te verklaren?
de tijd geeft haar verhaal geef ik nu zijn stem als loon zal hij nog zo denken is dat wat het moet zijn de verleden en geleden wenken
het leven in de schaduwschijn om tenslotte het hart te drenken in wat, ja wat is nu de echte wijn
zijn stilte is zacht de woorden nog stiller de uitstraling zijn kracht het maakt mij allengs milder steeds verder in de verdichte verte wordt hij door mij geacht
ik zie u aan weet wat u denkt zeg het maar niet voelt zich niemand gekrenkt raden is leuk is knoeien met een vergiet ligt er iemand al in een deuk nee, het is al even ernst wat de klok slaat een zondagsgeluid waar iedereen praat een windje laat zich krap voelt in zijn huid knap vervelend als de stilte van een nog maagdelijke bruid ik kijk nog eens naar u en gaap mijn slaap weg ik weet wat u denkt grijze zondag is wat de heer ons schenkt verder wil ik niet gaan o ja, het is ook weer die maandag die wenkt
ruk de huid van jouw lijf en toon je geheel nakend aan mij opdat men gevoel kan zien waar ik in jouw hart verblijf
durf je de geest te strippen te ontdoen van denken, denken en zoveel doodse wenken je hebt natuurlijk angst dat ik of wie dan ook je ziel zal krenken
o. ik zie het al de winter bedekt het zicht warmte wordt buiten gesloten je bent bloot en toch zo dicht bekleed met haast verdorde loten van de boom, die jij heet die zich met andere stammen meet en de ijle tak in jou zonder voeding vergeet
o neen. laat maar je bent in de dood gekropen een oud gebaar alsmaar daar onberoerd in uiterlijk gebaar waar haast gestorven lippen niets meer hebben met hopen
blijf maar fijn in de schreeuwende schaduw het houdt je klein het houdt je pijn klein klein en schuw doch immer schurend ruw
ik zie een mooi mens diep van binnen met slechts een wens raak me niet wil me niet beminnen ik raak mezelf alleen ik ben het die schiet
bloot en zo dood rust in stilte de gekozen kilte uitgestoten door de moederschoot zo bloot, zo bloot en bloot, doods bloot
mijn blik, is breder dan de ogen het overtreft het gezicht lijkt uit mijn hele lijf te schijnen het kent geen zwaartegewicht het zou wel mogen maar in mist verdwijnen
zo ook speelt mijn hand een rol, die rolt zonder tekst en beweegt mijn verschijning in de vinger en de hand neen, niet behekst maar tevens boven zichtbaarheid met amper een omlijning van het begeesterd land
mijn blik is teder van aard zie maar, raak toch met gevoel er wordt aldoor genegenheid gebaard de adem wordt opgespaard menig hart weet wat ik bedoel
de dag erna is er de melancholie van overvloed als gevoelens zijn uitgeput door veelheid in nuance
lijkt de de ziel beboet door de aangereikte kansen van woorden die nu rusten in de geest of een enkel hart van vaak gesloten ogen
de dag erna roep je in de leegte van een woestijn met vergane glorie
terwijl in het bloed nog wat chocolade drijft die nu puur en soms ongewild bitter smaakt totdat het heden zich weer met morgen beklijft en hoop aan verwachting raakt