Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
23-11-2005
De jacht
.
valavond in een winters weer, met een trage zon en de wind, de koude, de alfawolf huilt de nacht in voorbij de dag en de schemer wordt rumoerig bloedrood,
vlug vlucht haas haastig gil schril kreet schreeuw rauw grauw
en dan het gehuil dat triomf betekent de meute roept één voor één het koor dat dood en leven bezingt
tot de stilte verzadigd, klinkt nog gegrom en gekef van de jonge wolven
hij zingt langdurig een dwingend zachte toon met een stem die stillevens bezoekt om hun ingetogenheid en vervoering
in wezen wordt een lied immers dichter met tovertaal terwijl de klanken ondergedompeld worden in een tragische vijver, een bodemloze vlakte en een paarse schijn van een schemerwereld waar de zon reeds afstand van genomen heeft
men neme de stad aan een stroom een haven, een huizenboom groot die groeit tot haard vol ongenoegen waar zelfs oude vijvers te vol worden gestouwd met vreemde eenden en de regen die maakt alle wegen oeverloos
wat is vaag of moeilijk te onderscheiden een troebele lens maakt 't zicht onscherp mist dekt alles af met parelmoeren sluiers
vandaag zie ik alles door een waas hier heb ik geen heldere oogopslag maar wel weet ik dat op die plaats onder die boom een houten bank mij rust verschaffen kan, ik ga op stap en bijna blindelings dus
het weten maakt blijkbaar het zicht iets scherper ervaring is dus nooit nutteloos,
een pad wordt ook gaandeweg betreden uiteindelijk legt men het met stenen vast alleen de vleugels kennen 'n vogelvlucht
De stille vijver één zonder wind af en aan een zon die zich komt spiegelen en soms 'n wandelaar die stenen kringen maakt, en de diepte raakt, weer verdwijnt op zoek naar nieuwe kalme waters en een rotsige bodem, de keien
de vijver huivert na en de dagen duren al tijden om ter langst
mijn dagelijkse gebeden duren elke dag wat langer, zou het winters zijn? want meestal heb ik 's nachts soms last van heimwee om verloren zaken dan denk ik teveel bij mezelf en stopt de tijd een ogenblik om te herinneren
hoe ver kan ik terug gaan in de tijd?
is het belangrijk om te weten wanneer het 'ik' zich heeft gevormd men noemt het ook geweten, alsof de ziel een aanlooptijd gekregen heeft, zolang heeft onschuld dus geduurd
tot een jaar of drie, ik kon al lopen en ik had toen reeds woorden en een overvloed
een mooi seizoen die herfst zei de man mij, tussen haakjes iets meer omvangrijk, maar wat hij zei was niet belangrijk, ik werd het zelf gewaar, ik hoef ook geen beschrijving van een ander, want
een boom is altijd een aardig wezen, hij doet wel eens alsof, zijn takken de aarde verheffen tot hoog in de lucht, hij groeit breeduit zowel boven als ondergronds hij houdt blijkbaar, van aarde, lucht en het water vast
het heilig vuur dat heb ik, als mens ooit zelf bedacht, het mijne is onzichtbaar een vurig hart
er komen ook geen vlammen aan te pas
mijn horizon is wel meer begrensd, en de wolken bedrijven er telkens overspel
de zon duikt er ook weg verwaterd, licht ze bij, de ochtenden te verschuiven
en de nachten groeien alleen in het donker elke dag als ik het wil!
steeds dezelfde droom, het heelal ontspringt en beeft in mijn hoofd, de sterrennevels in de hemel geven enkel de verleden tijden weer en toekomst is onzekerheid, in mijn geval dan toch, want ik weet niet wat voor eeuwig zou betekenen.
overdaad aan onzinnig taalgebruik en woorden om op dreef te komen
mijn horizon is begrensd, de wolken bedrijven er telkens overspel en de zon duikt weg verwaterd licht ze bij, de ochtenden te verschuiven de nacht groeit alleen in het donker elke dag.
een mooi seizoen die herfst zei de man mij, tussen haakjes iets meer omvangrijk, maar wat hij zei was niet belangrijk, ik werd het zelf gewaar, ik hoef geen beschrijving van een ander
een boom is altijd een aardig wezen en hij doet wel eens alsof, zijn takken de aarde verheffen tot hoog in de lucht, hij groeit breeduit zowel boven als ondergronds hij houdt blijkbaar, van de aarde de lucht en het water vast
het vuur dat heb ik, als mens ooit zelf bedacht, het mijne is onzichtbaar vurig hart en er komen geen vlammen aan te pas
op het nog grasgroen plein vallen de meeuwen vandaag zo uit de lucht met het nieuws, hoor ze krijsen het uit maar de regens wisten het reeds ijskoud plukte de westenwind de bomen kaal ze huiveren en schudden nog gauw hun laatste bladeren af
om zich met wit te laten tooien
de duiven schuilen opeengepakt in het oude fort een reus staat er naast en naakt te pronken, hij houdt de wacht en strekt zijn armen in de lucht hij heeft er veel meer dan twee, en tracht alzo de wind te vangen en sneeuw misschien?
soms als grauw metaal aanslaat zijn doffe klank de lucht laat beven, aangeslagen als ware het 'n beest dat zijn doodsnood schreeuwt en vergeefs zijn laaste kreten slaakt, het bloed rood ophoest
omdat de keel werd opengescheurd en de hals slagader zich schokkend ledigt, dan verdwijnt het licht, en de ogen staren naar 't laatste beeld
van de hongerige blik van het roofdier, gulzig, gretig, razend en ook grauwend, grauw grijs met taal.die niet meer gewoon te spreken valt
dan wordt zelfs een bange hond bloeddorstig en is mijn mond als een afgrond vol afgrijzen
ik schrijf warmetaal met woorden uit 'n zondicht land waar landerijen als lappendekens drijven, een trage stroom afboorden, en diepe grachten dragen er het water weg, de regens zijn er overvloedig, ze komen uit het westen en smaken zoet, ze vullen plassen in de karresporen langs een waterweg
er zijn ook harde wegen, opgehoogd het razen van metalen of de stank van rubber en verkoolde lucht
ik hou toch meer van trage wegen en het water zelf en de wind, die vang ik liever in een zeildoek en de stroming verscheur ik stroomopwaarts met een boeg
Een gedicht (poëzie) is een stuk tekst waarvan, anders dan in proza, niet alleen de inhoud maar ook de vorm belangrijk is. Tot de vorm behoren klank, rijm en metrum.
Wat poëzie (ook wel dichtkunst genoemd) dan wel is blijft onduidelijk. Het is een persoonlijke beleving van een tekst. Gelaagdheid, dat wil zeggen het op meerdere manieren kunnen lezen en kunnen begrijpen van een tekst, speelt een belangrijke rol. Toch zijn veel geslaagde hedendaagse gedichten niet tot nauwelijks gelaagd.
Wat kan ik daar aan toevoegen?
Onlangs had ik een interessante discussie met betrekking tot een nieuwe vorm, gestuurd door de 'Mentametica'. In het kort is deze term een afgeleide van twee Griekse lettergrepen 'Menta', van mentaal of geestelijk; 'Metica', de kunst van het omzetten, je zou het bij benadering ook vertaling kunnen noemen. Samengevat dus 'vertaling van de geest'. Dus eigenlijk iets dat we al lang wisten, maar nog niet goed beseften. De taal wordt daarbij als middel gebruikt om uiting te geven aan innerlijke gedachten, gevoelens of beleving.
Het begrip 'Vertaling' in de Mentametica is niet zomaar het vervangen door woorden, omdat woorden nooit bij iedereen dezelfde betekenis hebben. Het zou hetzelfde zijn als iemand 'de liefde' als woord in de mond neemt, en een argeloze voorbijganger vraagt dan 'houden van?'. Het woord 'houden' duidt op bezit, de gradatie is niet dezelfde dus. 'Het verdriet' tja, wat wil dat zeggen, een gemis? Dergelijke woorden schreeuwen om verduidelijking, om oprechtheid. Ze zijn zo gemakkelijk in de mond genomen. Ze maken totaal geen indruk meer op mij.
Dichters schrijven hun 'waarachtigheid' neer. Het is niet zomaar uiten van je persoonlijke gevoelens, je mag ze concretiseren.
Nog een artikel uit ¨de wikipedia:
Met poëtica duidt men het waarom van het schrijven van poëzie aan.
Wat poëzie inhoudt hebben dichters vaak neergelegd in een geschrift. Het eerste en bekendste is de Ars Poetica (de kunst van de poëzie), van de Romeinse dichter Horatius. Horatius schreef zijn 476 regels lange brief ± 20 v. Chr., die eeuwen lang als standaard gold voor wat poëzie moest zijn.
Er zijn vier typen poëtica te onderscheiden:
pragmatisch
kenmerken: het effect is belangrijk, de lezer staat centraal (Rawie)
symbolistisch
kenmerken: het gedicht als ding, de taal staat centraal (Nijhoff)
expressief
kenmerken: de uitdrukking van het gevoel, de dichter staat staat centraal (Kloos)
menisis
kenmerken: de nabootsing van de werkelijkheid (het "plaatje"), de wereld staat centraal
Met de Mentametica zou ik dus een vijfde type kunnen toevoegen, waarbij de vier elementen tegelijk aan bod komen. Wat mij betreft moet een goed gedicht voldoen aan die 4 punten en niet enkel aan eentje.
een gloed hangt over een voorstad die deze avond vuurrood gloeit, er is waarschijnlijk rook maar de zon die onderging heeft het niet gezien, over de maan wordt helemaal niets verteld, misschien is ze nog te jong ook de schimmen, oproerkraaien die zijn zwart en losgeslagen, men heeft ook nooit naar hen omgezien nu zijn ze er te talrijk, smelten ze samen, zou het vuur hen louteren?
is dit wel onbegrijpelijk, onvatbaar voor de geest of een delirium zonder het beven
een lichtroze pantser op poten terwijl het zijwaarts schrijdt met ingehouden scharen en monddelen die knippen en pulken de ogen op stelten en een ingeklapte staart
als je nog nooit een krab gezien hebt, tenminste.
Al met al is dit te beschrijvend, er zit ook geen betekenis achter, het is louter een observatie, zoals een natuurliefhebben het doet. Het raakt me dus niet en een dergelijke verbeelding doet geen pijn.
Haar ogen haakten zich vast in de mijne, doordringend als een staalblauw mes, zo hard kon ze me aankijken.
de tinten van een kleurloos oog, zijn blauw gevat in wit met een zwarte iris puntgroot, want het ogenblik is vernauwend en gefocused.
Haar oogopslag is eng, en zelf ben ik nog puntgroot gevat.
hij is wat warrig, een wereldkenner hoofd en beschrijft het water zo bevallig met een verzonnen woord, het plonst soms in zijn plompe vijver, al blijft hij ogenschijnlijk onbewogen
de reigers hebben wat gehoord en roeren graag met hun gespleten hoofd op stelten ze spietsen er de gekooide vissen en hun kroost heel netjes, ze roepen met gekapte kreten als ze weer een modderspruit naar boven halen, of onderuit, ben ik verbeten?
---
want zelf sla ik liever, met een voorhamer hun hoofden plat, zodat ze uit mijn vaarwater
blijven
ik ben Doerga's broer en met wel zes tentakels heb ik al eerder een meute kakels over de kling gejaagd
hier braak ik enkel zelf mijn vurige zinnen, hier tier ik enkel als het smakeloos woord te branderig wordt, hier spuw ik het speeksel van de vuurdraak, het mythisch wezen
haar dagen duren enkel 's avonds lang en 's ochtends voor die dagjesmensen weer ontwaken, verlaat ze de halve leegte van een bed en een tafel voor twee gedekt, de ramen houden 't licht nog tegen