De geest rijpt aan de stof, zoals een bloem Die zich voelt, door de hemelstof begoten, En hoort het kloppen aan haar donkre doem, En springt de kelk uit, die haar hield besloten.
Stof is het Al, de geest is hare roem En alderfijnst sieraad, uit licht gegoten En zwevend erts dat ik te zamen noem Muziek, der aarde zee en lucht ontvloten,
Hoort hoe omwaart haar blinkende tempeest Dat nog in stilte laat een adem horen In golving op en aan en nimmer moe.
Wij doen van klanken dronken d'ogen toe En worden lichtende als nooit te voren En zweven weg naar een onzichtbaar feest.
Toen elke zonde tot het eind vervuld was, Toen er geen teer geheim te schennen bleef, Toen elke schaamte schaamteloos onthuld was, Dacht ik: 'Is dit alles, wat ik beleef.'
Ziet men aan de dorenstruiken ’t Geurig roosje niet ontluiken, Lentes uitgezochte roem? Ook de distel, ook de netel, Heeft haar plaats om Flora's zetel, Ieder braamsteng draagt haar bloem.
Ach, in alles is genieten; Slechts het misbruik schept verdrieten. Waarom grijpt ge woest in ’t rond? Laat uw ogen dankbaar weiden Waar de schoonheên zich verspreiden; ’t Is niet al voor hand of mond.
Ieder zintuig heeft zijn waarde; Ieder heeft zijn deel op aarde: Riek het bloempje; smaak de vrucht; Zie Natuur haar kleed schakeren; Hoor het boskoor kwinkeleren; Voel de zoele kus der lucht!
Waan niet, als een God der Goden! Alles onder uw geboden; Dienstbaar aan uw grilligheden! Stervling, stel uw zwelgzucht palen; Waar Gods weldaân op u dalen, Wees met wat Hij schenkt tevreden.
---------------------------------------------- Flora: romeinse godin van de bloemen
Heeft toekomst een gezicht? balancerend tussen wit en zwart wenst zij de wereld licht in het hart van haar gedachten bloeien witte rozen de mooiste is gekozen gedragen over de drempel van een grijs verleden waar meeuwen krijsen in het stille sneeuwen van pijn.. waar woorden wachten en weer zacht kunnen zijn
Daar buigt de maan de nachten om tot dagen die dansen rond de zon...
De lucht was geel als gele chrysanthemen - weien goudgroen in fonklende atmosferen - van misten - goudgesmolten horizonnen - door goudzongloedend miststrooigoud verduisterd.
Een gouden licht ter wereld, gouden twijfel, overal, overal, koninklijk twijfel, twijfelend goud, gouden vertwijfeling.
Troonden onz' harten in het gouden duister, in 't goud onz' ogen als kristallen kronen.
Een gedicht naar aanleiding van het een en ander. Een mens heeft in het leven soms een verkeerde handel en wandel...maar wanneer men openstaat voor wat er in het Woord staat dan ziet men waarom het soms zo gaat als het gaat!
Zon
De zon gaat op over goede en kwade
De goede mensen moeten soms onder het kwade lijden
Dood en verderf wordt veroorzaakt
Door de meest kwaden
De goede moeten de weg naar huis vinden
En men moet zichzelf op het hart binden
Dat er maar één weg is naar de vrijheid en troost
Dat is de weg die Hij heeft afgelegd
Hij heeft nimmer in zijn lijden iets teruggezegd
Als een Lam werd Hij ter slachting geleid
Wie heeft nu nog wat te mekkeren in deze verschrikkelijke tijd
Toen blies uw adem, en de zee sloeg stijf, En open stond de donkre muil der aarde En slikte het alom gepantserd lijf, Des jagers die uw adem achtervaarde.
O Heer wie blonk als gij in strijdbaarheid, O Heer wie ging als gij door de aonen Gij zwevende, die voor ons heeft bereid De uittocht door het land der Faraonen.
De volkeren hoorden 't aan, en vielen stom, Beving besloeg de stam der Moabieten, En der Pelasgen, en die van Eden, Ontsteltenis en schrik de Kanaieten.
Voortaan o Heer, uw volk zal zijn gewijd En ingeplant en door U aangewezen De hoge Erve uwer heerlijkheid Waarin gij troont en hen nabij zult wezen.
Waren mijn gedachten keien ik smeet ze door de ruiten waren mijn gevoelens van hout ik stak ze in brand waren mijn daden van kurk ik liet ze wegdrijven op het water waren mijn wensen van ijzer ik liet ze verbuigen waren mijn bezittingen van lucht ik blies ze weg waren mijn liefhebberijen van was ik liet ze smelten was deze omwenteling ten goede ik zou het zo laten
Gekomen met een zoete mond waar kindsheid heen ons zingen zond als blijde bedelaren, was onze honger goed als brood, en zagen we in tergloze nood een makker onzer jaren.
Maar 't leven sloeg, met stille speer, in ieders zijde een eigen zeer. Wij hebben 't bloed gezógen; een lách heeft onze smart gekoeld; - maar w' hebben in de wond gevoeld 't geraamte van ons logen...
Aldus, van 't zinken wél bewust in 't drab van onze' onzaal'ge lust, met jammrig-nutloze armen, gaan we door 't misten onzer jeugd, - barmhartig om ons koele vreugd en lieflijk-wrang erbarmen.
De dag stond stralende, gesponnen klank, De hemel lag, schedel van God, vol wonderen, De zee zette zich om, en goot zich uit, En joeg zich op, en stond, en bolderde.
Het was al vreugd', een mild geraas ging uit Van golven, die de castagnetten sloegen, Van wolken, die het zijd gewaad verschoven, Van onzichtbare strijkers door het Ruim.
De aarde lag, een weggedokene, En luisterde, en ademde verstild, In overgave naar het warende, Niet eindigende klankenwonder Gods.
Dit was dus God, het in elkander over- Schuiven der verschijnselen, tot ene Rustigheid en onbedwingbaar Iets, Dat kolkte en kastijdde zoet en fel.
En boog zich dalende tot de zeer kleine Verschijnselen, die het met hand aan stiet, En fluisterde, noem mij, met veêl en stem En zing mijn duizendvoudig wezen, duizendvoudig.
Och hoe droevig sleept de dag. Betrokken ligt de lucht met wolken grijs en grauw, 't stuifreînt, en die hoge bomen schokken hunne kruinen, en vol vreemde rouw ruisen zij, ontblaadrend, droeve zangen. Lijk des avonds in het woud een dolend kind, daar beneden door de donkre gangen aaklig schreeuwt en huilt de wilde wind. Sombre wolken door mijn ziel ook zweven, nevelig betrekt mijn zonneglans. Houd u sterk, o jongling, dat is 't leven. Weze uw droefheid lijk uw vreugd - eens mans.
Een hartenkreet van Hand Uding. Dit sprak mij wel aan omdat ik ook fotografeer en je kunt dat op tweeërlei manieren uitleggen. Wie het vatte kan die vatte het!
DE FOTOGRAAF
Hij was geeerd hij was beroemd zijn naam werd fluisterend genoemd zijn weergave van feiten was ongeevenaard de kleurstelling en vakmanschap onvervaard maar toch er was een groot gebrek hij zag alles door de lens dat was zijn lek bekrompen in karakter leeg in gesprek vervolg van deze tragedie in kort bestek hij kreeg het door hij vond geen oor God zei: Neem me niet kwalijk, dat ik stoor ook voor jou gaat dit bekrompen leven niet door bekijk nog eenmaal deze wereld met je groothoeklens dit heb je gemist je was een armzalig mens
Mensen vragen zich voortdurend af waarom God alle kwaad en ellende laat komen zonder het te bestrijden
de allerruimste denker staat verlegen om een duidelijk en treffend antwoord welke geheimen zouden schuilgaan achter dat eeuwig durende vraagstuk?
de wereld wil dit al te graag weten schept hierover haar eigen denkbeelden overal rijzen nevels spiedend op noden tot stilstaan of steeds dwalen
moge de oude boodschap van Job telkens weer over ons heen waaien
de ware gelovige kan wellicht getroffen zijn door leed of verlies ziet daarbij ook zijn eigen kleinheid naast de wonderen der aarde de wijdte van hemel en sterrenrijk zal nog als hij verzinkt _ ten onder gaat de Almachtige God eren.
Een gedicht van Hans Uding. Dit gedicht doet denken aan een mensenleven. Een mens moet door vele stormen en als je er doorheen kunt komen...dan heb je al veel gewonnen!
DE WIND
Eenzaam komt de wind klaar groot geweld veegde schoon in het groot en het klein schade aangericht
weer was er die wind rukkend en trekkend loslatend en omvattend ieder zijn deel
wat is toch het toch met die wind? waarom grijpt hij velen aan? gieren om de huizen beangstigt zo zinloos in ons bestaan
laat de wind zijn gang maar gaan omdat we hem toch niet kunnen weerstaan alles heeft een doel de rust, die daarna overheerst is dan het compromis