Een gedicht van Henriëtte Roland Holst-van der Schalk 1869-1952
De klank van mijn oude vleugel
De klank van mijn oude vleugel wordt zwak en schril: er is iets versleten in hem, diep van binnen. Er valt niets te herstellen, er valt niets te beginnen: tegen een doodlijk euvel kan men niets beginnen.
De arme zwakke klanken zullen ijler stijgen, (waar bleef de sterke, volle klank van hun jeugd?) tot ten leste komt het verlossende zwijgen, voor het kreunen der smart en de jubel der vreugd.
Tussen tijd en eeuwigheid (1934)
|