BENNEMAN, M., In het heetst van de strijd. Moord en doodslag in het dierenrijk. (Vert. Im Fadenkreuz des Schützenfischs. Die raffiniertesten Morde im Tierreich, 2008) Adam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 286 pp. ISBN 978 90 351 3426 3
Weet u hoe onze schattige eekhoorn afwisseling brengt in zijn nootjesdieet? Hebt u enig idee van de geraffineerde manier waarop de sympathieke dolfijn een school haringen verschalkt of de koddige zeeotter zijn kostje bijeenscharrelt? We laten ons graag vertederen door de natuur en haar beeldige bewoners, maar de realiteit is vaak heel wat minder aandoenlijk. Dieren hebben er geen moeite mee om andere dieren op sluwe en wrede manier om zeep te helpen. Het codewoord in de natuur is overleven, eten of gegeten worden.
Om buit te maken of te winnen in de strijd om sekspartners hebben sommige diersoorten ingenieuze methodes ontwikkeld. Ze verrassen de prooi in zijn eigen onderkomen, doen zich voor als een begeerlijke sekspartner, schieten met scherp of vormen regelrechte doodseskaders. Zij gaan zo weloverwogen en met zon koel berekende opzet te werk, dat men onwillekeurig aan moord met voorbedachten rade denkt. De geslepen manieren waarop ze hun prooien lokken, aanvallen en doden vertonen een verrassende gelijkenis met de wereld van de menselijke criminaliteit.
Bioloog, duiker, natuurfotograaf en journalist Markus Benneman leidt ons rond in de wondere wereld van de vreemdste dieren en hun jachtmethodes. Het listige raffinement waarmee vertrouwde en minder bekende diersoorten erin slagen andere dieren een kopje kleiner te maken, wordt zó levensecht beschreven dat het lijkt alsof je er zelf bij bent. Dit boek bevat niet alleen een boeiende en leerzame verzameling kortverhalen over leven en overleven in de natuur, het laat zich bovendien lezen als een thriller.
LEONARD, A.,The story of stuff.(Vert.The Story of Stuff, 2010) Utrecht, A.W.
Bruna Uitgevers, 2010, 376 pp. 978 90 229 9604 1
In 1972 verscheenGrenzen
aan de groei, het eerste rapport van deClub van Rome. Door
critici werden de wetenschappers voor doemdenkers versleten en het rapport is
in de vergetelheid geraakt. De mantra van onze politici, economen en de media
is nu economische groei. Het is bijna een seculier geloof geworden dat dit de
beste strategie is om tot een betere wereld te komen. En economische groei kan
alleen worden ondersteund door consumptie.
Annie Leonard ziet het
helemaal anders. Twee decennia lang reisde ze de wereld rond om de
internationale handel in afval te volgen en te onderzoeken. In 2007 werd haar
kortfilmThe Story of Stuff, een samenvatting
van haar bevindingen, een internationale hit. Dit boek biedt een uitgewerkte en
meer diepgaande studie van het verhaal van afval.
Afval is het laatste
stadium van de spullen die we iedere dag onnadenkend gebruiken. Vóór het
eenvoudige T-shirt, de zitbank, het koffiezetapparaat en de geavanceerde
computer of tablet afval worden, hebben ze een ingewikkeld proces doorlopen
waarvan wij meestal geen flauw benul hebben.
In dit boek toont Leonard
ons wat er gebeurt met de materialen waarvan onze spullen gemaakt zijn. Ze legt
de vinger op de talloze problemen die aan onze manier van omgaan met de spullen
kleven, voor het milieu, voor de maatschappij en de toekomst. Het fundamentele
probleem is niet in de eerste plaats het individuele gedrag van mensen of een
slechte manier van leven, maar het rammelende systeem dat zij de dodelijke
neem-maak-weggooi-machine noemt.
Het begint bij de
ontginning van grondstoffen. Voor de spullen die we kopen, gebruiken en
vervolgens weggooien wordt een onrustwekkend grote aanslag gepleegd op de
beperkte hoeveelheid waardevolle grondstoffen die onze aarde rijk is. Het
massaal kappen van bossen, de verspilling en vervuiling van water en de
invasieve methodes waarmee delfstoffen worden gewonnen hebben een verwoestende
uitwerking op ons klimaat en het leefmilieu van miljarden mensen.
Met de productie van onze
meest simpele spullen is vervolgens een nauwelijks te bevatten hoeveelheid
materialen, machines en gevaarlijke chemicaliën gemoeid. Die leggen een
loodzware hypotheek op het milieu en onze gezondheid, maar nog veel meer op die
van de arbeiders in de productie en hun gezinnen.
Veel van onze spullen
hebben bovendien al de halve wereld afgereisd voor ze in de winkelschappen
liggen. De milieuvervuilende effecten van het mondiaal en internationaal
transport, dat voortdurend met allerhande goederen zeult op zoek naar een
plaats waar de productie het goedkoopst is, veroorzaakt enorme
milieuvervuiling. De gevolgen voor de mensen in de derdewereldlanden zijn
bovendien ronduit mensonterend.
En de spullen moeten
natuurlijk gekocht worden. Daartoe worden geraffineerde methodes gebruikt, en
met ongehoord succes. In de geïndustrialiseerde wereld worden hallucinante
bedragen uitgegeven in de jacht op spullen. Dat exuberante consumptiepatroon
heeft uiterst nare gevolgen. Overconsumptie is een ernstige bedreiging van de
nog resterende natuurlijke hulpbronnen van de aarde. En wat het betekent als de
burger herleid wordt tot consument heeftSamuel
Barberuitvoerig betoogd.
Tenslotte worden spullen
in no time rommel en rommel wordt afval. Tonnen spullen worden er weggegooid,
zelfs als ze nog prima werken of niet eens gebruikt werden. Wist u dat u per
jaar gemiddeld een halve ton afval produceert? Deze immense verspilling van materialen,
energie en vernuft vormt een levensgrote bedreiging voor het leefmilieu en de
gezondheid van mensen, vooral in de derdewereldlanden.
Haarfijn wordt het niets
en niemand ontziende systeem achter onze kleding, boeken, speelgoed, meubelen,
autos, computers, tablets en nog veel meer ontleed. Het onthutsende verhaal
achter onze spullen is een schrijnende illustratie hoe het milieu en de sociale
rechtvaardigheid moeten inbinden ten gunste van de economische groei.
Het groeimodel van het
kapitalisme zoals het nu functioneert, is niet duurzaam. Economische groei moet
in dienst staan van de mens en mag geen doel op zich zijn. Ongebreidelde groei
kent weinig voordelen en zeer veel nadelen. Er is een overvloed aan bewijzen
dat we afstevenen op een ernstige milieucrisis, die in grote mate veroorzaakt
wordt door ons consumptiepatroon.
Maar wat kunnen we doen?
Moeten we terug naar de paardentram of misschien een leven als holbewoner?
Helemaal niet. We kunnen wel bewuster omgaan met onze spullen. Waarom nieuwe
kopen als de oude het nog prima doen? Maar de belangrijke veranderingen moeten
gebeuren in het systeem zelf. De huidige ondoordachte methoden om grondstoffen
te winnen en spullen te produceren en te verdelen, moeten radicaal heringericht
worden met het oog op duurzaamheid.
De ontstellende waarheid
achter je nieuwe T-shirt, het blikje frisdrank of bier naast je, het nieuwe
speelgoed van je jarige kind en het goedkope tablet van de aanbieding in de
supermarkt is huiveringwekkend. Maar er is hoop. De weg naar duurzame
consumptie is nog bezaaid met diepe putten en loodzware rotsblokken, maar hier
en daar liggen er stapstenen en zijn de obstakels geruimd. Er zijn
alternatieven voorhanden en ze worden steeds vaker toegepast.
Met haar boek wilde Annie
Leonard de ingewikkelde gang van de materialen door de economie op een zo
eenvoudig mogelijke manier te ontrafelen. In dat opzet is ze met glans
geslaagd. De tekst is vlot leesbaar en wordt duidelijk geïllustreerd met
verhelderende tekeningen en grafieken. Ook in haar tweede doel is ze geslaagd. De
lectuur van dit boek spoorde mij aan om nog veel bewuster en zorgvuldiger om te
gaan met de voorwerpen die mijn leven vergemakkelijken.
Wie liever kijkt dan
leest, een dik boek niet ziet zitten of een voorsmaakje wil hebben kan ook defilmbekijken. Voor Nederlandse
ondertiteling klikt u op CC en kiest Dutch.
ANNAN, K., Interventies. Een leven met oorlog en vrede. (Vert. Interventions, 2012) Adam/Apen, Uitg. Atlas Contact, 2012, 448 pp. ISBN 978 90 254 3291 1
Op 31 december 2006 eindigde de tweede ambtstermijn van Kofi Annan als secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Op dat moment had hij in totaal vier decennia voor de Verenigde Naties gewerkt, waaronder 10 jaar als secretaris-generaal. Voor zijn bijdrage aan de wereldvrede werd hem in 2001, samen met de Verenigde Naties, de Nobelprijs voor de vrede toegekend.
In dit boek kijkt hij terug op zijn missie aan de hand van enkele van de ernstigste crisissituaties en vraagstukken waarmee hij als secretaris-generaal te maken had. Als bemiddelaar heeft hij ontelbare branden moeten blussen. Zijn hoofddoel was echter het bewerkstelligen van een daadwerkelijk wereldomvattende vrede. Daarover had hij reeds duidelijke opvattingen ontwikkeld in de periode voor hij secretaris-generaal was.
Als functionaris was hij getuige hoe de Verenigde Naties niet in staat waren om te verhinderen dat in Rwanda en Bosnië de bevolking op een uiterst gruwelijke manier werd uitgemoord. Een interventie werd toen door veel landen beschouwd als een ongeoorloofde inmenging in de aangelegenheden van een soevereine staat. Kofi Annan heeft de Verenigde Naties resoluut op een ander spoor gezet. Ze mochten niet meer lijdzaam toekijken hoe de regering van een land zich keerde tegen de eigen burgers.
De echte grenzen van tegenwoordig liggen immers niet meer tussen landen. Ze bevinden zich tussen de machtigen en de machtelozen, de vrijen en de onderdrukten, de bevoorrechten en degenen die in vernederende omstandigheden moeten leven. In die nieuwe wereldorde zijn de uitdagingen voor de internationale gemeenschap ingrijpend veranderd. De dominante conflictvorm speelt zich niet meer tussen maar binnen staten af, in de vorm van uitermate complexe burgeroorlogen. Daarin worden vaak op grote schaal gruwelijke schendingen van de meest elementaire mensenrechten begaan.
Onder de inspirerende leiding van Kofi Annan zijn de Verenigde Naties geëvolueerd tot een forum waar regeringen ter verantwoording geroepen kunnen worden voor hun gedrag tegenover de eigen burgers. Ze zijn de waakhond geworden over de naleving van mensenrechten over de hele wereld. En het besef is gegroeid dat interventie in de politiek van een land in geval van grove mensenrechtenschendingen niet alleen noodzakelijk maar ook gewettigd is.
Daarmee heeft Kofi Annan een morele dimensie gegeven aan de betrokkenheid van de VN bij de conflicten in de wereld. De internationale gemeenschap heeft een zorgplicht tegenover alle mensen om levens te redden en de mensenrechten te verdedigen. Zo staat de oprichting van het Internationaal Strafhof op zijn conto. Dat kan plegers van grove mensenrechtenschendingen te allen tijde ter verantwoording roepen. Het dient tevens als afschrikmiddel voor hen die overwegen om zich eraan te buiten te gaan.
De strijd voor de wereldvrede omvat volgens Kofi Annan eveneens de strijd tegen armoede en voor het halen van de millenniumdoelen en de strijd tegen aids. Als secretaris-generaal heeft hij de basis gelegd voor een sterke internationale rechtsorde, waarmee ontplooiing en welvaart binnen het bereik van meer mensen komen. Er zijn instituten opgericht die moeten waken over de bescherming van mensen die lijden of worden uitgebuit zonder dat ze daar zelf iets aan kunnen doen.
De memoires van een befaamde wereldleider geven een unieke en genuanceerde inkijk in de interne keuken van de internationale politiek. Ze geven meer bepaald een beeld uit de eerste hand van het reilen en zeilen en van de logge besluitvorming in de VN. Men kan alleen maar ontzag hebben voor de behoedzame en zorgvuldige, maar tevens doortastende diplomatie van Kofi Annan, een internationale politicus met een fundamenteel democratische grondhouding en uitgangspunten.
Dit uitermate boeiende werk laat zich zeer vlot lezen en is zodoende een onversneden aanrader voor iedereen met interesse voor de moderne internationale politiek.
VAN DEN WIJNGAERT, M. (Ed.), België tijdens de Tweede Wereldoorlog. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2004, 317 pp. ISBN 90 02 21440 5
Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger België binnen. Het was het begin van een bezetting die vier bange en lange jaren zou duren. Pas in september 1944 werd het Belgische grondgebied door geallieerde troepen bevrijd. De bezetting ligt inmiddels meer dan zestig jaar achter ons, maar de discussies en conflicten erover zijn nog lang niet verstild.
Vooral de aard, omvang en achtergronden van collaboratie en verzet en van de repressie na de oorlog doen de passies op gezette tijden oplaaien. Mythes die tijdens of onmiddellijk na de bezetting waren gevormd houden taai stand. De werkelijkheid is echter veel genuanceerder. In dit boek plaatsen de auteurs, allen geschiedkundigen en gespecialiseerd in één van de aspecten van de bezettingsgeschiedenis van België, de feiten in hun context.
Ze maken duidelijk dat de inval van de Duitsers, alhoewel overrompelend, voor de regering en bevolking geen echte verrassing was. Reeds in de late jaren dertig was men volop bezig met de bouw of versterking van verdedigingsbolwerken. Die was echter op maat gesneden van de Eerste Wereldoorlog en dat bleek een misrekening.
De Duitse overwinning zaaide verdeeldheid bij de leiding van het land. Er ontstond een conflict tussen de koning en de regering, die in ballingschap vertrok naar Groot-Brittannië. Tijdens de bezetting werd het land geregeerd door een Belgisch bestuur dat steeds compromissen moest maken met het Duitse militaire bestuur. Vanuit eigen motieven kozen ze beiden voor de weg van het minste kwaad.
De bezetting veranderde de maatschappelijke verhoudingen in België op uiteenlopende manieren. De oorlogssituatie zorgde bovendien voor een zeer specifieke economische context. Ook de economische elite wilde deze periode zonder al teveel kleerscheuren doorkomen. Daardoor groeiden er heel nieuwe verhoudingen tussen werkgevers en werknemers. Ze zouden de basis leggen voor de sociale zekerheid die wij nu zo vanzelfsprekend vinden.
Intussen probeerde de bevolking zich zo goed en zo kwaad als het ging aan de nieuwe situatie aan te passen. De mensen wilden de oorlog, met de rantsoenering, het voedselgebrek en de opeising van arbeidskrachten door de Duitse bezetter, vooral overleven. Organisaties van verschillende pluimage namen initiatieven om mensen te helpen onderduiken en bijstand te verlenen aan gezinnen.
Daarbij speelde de katholieke kerk een vooraanstaande rol. Om haar positie veilig te stellen tegenover een bezetter die uitgesproken antireligieus was, koos ook zij voor de minste weerstand. Dat stelde haar in staat voor de gewone man te blijven opkomen. Ze heeft er tevens voor gezorgd dat een aanzienlijk aantal joodse burgers, vooral kinderen, de dodendans kon ontspringen. Ook talloze Belgen hebben op gevaar voor eigen leven mensen helpen onderduiken.
Voor een minderheid bracht de bezetting immers extra ellende mee. De helft van de Belgische joden kwam om in Duitse concentratiekampen en een aanzienlijk aantal mensen maakte kennis met een nietsontziend repressief regime dat zich uiterst onverdraagzaam opstelde tegenover iedereen die zich niet bij de situatie neerlegde.
Een andere minderheid maakte duidelijke politieke keuzes. Aan de ene kant was er een groep die om uiteenlopende redenen met de Duitsers ging samenwerken. Aan de andere kant bevonden zich verschillende groeperingen die de bezettingsmacht op vaak heroïsche manieren probeerden te bestrijden. De collaboratie en het verzet vormen nog altijd splijtzwammen in het huidige België, temeer omdat zij van meet af aan communautair gekleurd waren. Toch blijkt de situatie veel minder zwart-wit dan soms graag wordt voorgesteld. Niettemin was de repressie na de bevrijding ongemeen hard.
Wie deze periode zelf heeft meegemaakt zal veel zaken zeker herkennen. Andere zullen wellicht nieuw zijn. Voor mij, uit de naoorlogse generatie, was het een zeer leerrijke kennismaking met de complexe politieke en maatschappelijke verhoudingen in een periode die ik gelukkig niet heb moeten meemaken. Ik heb bovendien een scherper inzicht gekregen in de achtergrond van strijdpunten die nog steeds brandend actueel zijn in het land.
Het boek voldoet aan alle voorwaarden voor een wetenschappelijk verantwoorde publieksuitgave. Er is een lijst met afkortingen, een uitgebreide bibliografie, een namen- en zakenregister en een biografie van de auteurs. De verschillende bijdragen zijn in doorsnee vlot te lezen, alhoewel het vaak niet eenvoudig is om tussen de bomen het bos nog te zien. Dat betekent echter dat de auteurs in hun opzet geslaagd zijn. Hun overzicht van de situatie in België tijdens de Tweede Wereldoorlog kenmerkt zich door nuance en veelzijdigheid.
LAUVRIJS, B., Een wereld vol bijgeloof. Van abracadabra tot de zwarte kat. Apen, Standaard Uitgeverij, 2007, 429 pp. ISBN978 90 02 22274 0
Waarom houden we onze hand voor de mond als we geeuwen? Waarom kloppen we hout af als we ons verheugen over geluk of een overmoedige uitspraak doen? Waarom moet je opletten om geen zout te morsen, niet onder een ladder door te lopen en geen spiegel te breken? Waarom brengen zwarte katten ongeluk en ontbreekt in veel hotels kamer 13? En waarom worden er kikkerbeeldjes verkocht in Aziatische toeristenshops?
Ondanks de razendsnelle technologische vooruitgang en eeuwenlange pogingen om het in te dijken, blijft ons dagelijkse leven doorspekt met bijgelovige praktijken. Ze werden vermengd met moderne gewoonten en gebruiken en worden toegepast zonder dat we weten wat hun oorspronkelijke betekenis is. De glazen tegen elkaar klinken en toosten, gezondheid roepen na een niesbui, de wittebroodsweken, elkaar een gelukkige verjaardag wensen hebben allemaal te maken met bijgeloof.
Bart Lauvrijs doceert Volksdevotie aan de Faculteit voor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen te Antwerpen. Al lang is hij gefascineerd door de wondere wereld van het bijgeloof. In dit boek wil hij de lezer op een zowel wetenschappelijk onderbouwde als begrijpelijke manier vertrouwd maken met een ruime waaier van bijgelovige rituelen en praktijken.
Maar wat heet bijgeloof? Daarover bestaat geen eensgezindheid. Het domein van het bijgeloof is immers bij uitstek gekleurd door subjectieve waardeoordelen. Wat de ene als bijgeloof bestempelt is voor de andere bittere ernst. In het eerste hoofdstuk onderneemt Lauvrijs een poging om het begrip bijgeloof te definiëren en het te onderscheiden van geloof, folklore, magie, religie en esoterie.
Vervolgens worden we ingewijd in de betekenis van uiteenlopende bijgelovige praktijken waarmee mensen van oudsher probeerden de geestenwereld gunstig te stemmen en hun vruchtbaarheid veilig te stellen. Het wordt duidelijk waarom het klavertjevier, hoefijzers en vallende sterren geluk brengen en we op onze hoede moeten zijn voor vrijdag de 13de, zwarte katten, met het linkerbeen uit bed stappen, zons- en maansverduistering en vallende sterren. Weerwolven, vampiers, draken, spoken, kabouters, heksen, duivels, elfen en kobolden passeren de revue. De betekenis van amuletten en talismannen, kleur- en getallensymboliek en horoscopen wordt onthuld. Ook uitdrukkingen zoals wittebroodsweken en als een zombie door het leven gaan blijken te wortelen in het bijgeloof.
In het laatste hoofdstuk krijgen we tenslotte een interessante inkijk in het bijgeloof achter de rituelen bij belangrijke levensmomenten. We krijgen een antwoord op de vraag waarom toekomstige ouders de naam van de baby angstvallig geheim houden en waarom het gebruikelijk is dat de bruid haar bruidsboeket weggooit. Zelfs een schijnbaar onschuldig gebruik als kaarsjes op de verjaardagstaart uitblazen heeft een bijgelovige achtergrond.
De auteur heeft zich grondig gedocumenteerd. Toch heeft dit werk mij wat teleurgesteld. Ik had meer uitleg verwacht over de oorsprong van bijgeloof en de functie ervan. Heel wat bijgelovige praktijken zijn immers terug te brengen tot dezelfde menselijke bekommernissen. De beloofde wetenschappelijke onderbouwing moet het nu echter afleggen tegen de ambitie om zoveel mogelijk weetjes en anekdotes te presenteren.
In zijn tweede opzet is de auteur echter wel geslaagd. Alhoewel in een soms slordige taal, is het boek zeer toegankelijk geschreven. Elk hoofdstuk kan afzonderlijk gelezen worden, zodat de lezer naar believen kan grasduinen.
DE GROEF, B. & P. ROELS, De wetenschap van het leven. Over eenheid in biologische diversiteit. Leuven, Uitg. Acco, 2011, 255 pp. ISBN 978 90 334 8476 6
Zeven onderzoekers, verbonden aan het Departement Biologie van de Katholieke Universiteit Leuven, ondernamen een ambitieus project. Hun doel: alle belangrijke inzichten uit de biologie in één boek gepresenteerd. Ze richten zich tot iedereen met een stevige interesse in de biologische wetenschap.
Hun verhaal start bij het prille begin van het leven, zon 3,8 miljard jaar geleden. Toen ontstonden moleculen en cellen, het laagste organisatieniveau van het leven. Dat weten wij omdat sporen van leven met zekerheid werden teruggevonden in gesteenten die 3,5 miljard jaar oud zijn. Ze vormen de gemeenschappelijke oorsprong van alle levensvormen. Dit verklaart waarom alle leven op aarde, hoe verscheiden ook, fundamenteel zo veel gelijkenissen vertoont.
Eerst geven de auteurs een inkijk in de gemeenschappelijke kenmerken van alle levende wezens op de aarde. We leren over de bouw van de cel en over het celmetabolisme. Daarmee nemen cellen energie op die ze verwerken om te leven en te overleven. We lezen hoe de eerste eencellige organismen zich organiseerden tot meercellige organismen. En we krijgen uitleg over hun genetische uitrusting. Alle levende wezens gebruiken dezelfde genetische code, het DNA, om hun eigenschappen aan de volgende generatie door te geven.
De primitieve oercellen legden de basis voor de gigantische verscheidenheid van het huidige leven op aarde. De evolutietheorie verklaart afdoend hoe dit proces verliep. Doordat organismen zich aan hun omgeving aanpasten kwam een verbluffende biodiversiteit tot stand. Al deze soorten van de meest verscheidene pluimage leven bovendien in nauwe interactie met elkaar. Zo vormen ze ingenieuze, complexe en daardoor kwetsbare ecosystemen.
Tenslotte verdiepen ze zich in de impact van een bijzondere soort, de mens. Eigenlijk is de mens slechts een jong twijgje aan de Stamboom van het Leven, maar als succesvolle soort heeft hij zeer veel invloed op zijn omgeving. Als enige soort is hij in staat om de evolutie van levende wezens gericht te sturen. Hij grijpt in via de biotechnologie en wijzigt kwetsbare ecosystemen. Bijzonder interessant vond ik het hoofdstuk over de verschillende manieren waarop de mens zijn leefomgeving belast en waarom we ons daarover zorgen moeten maken.
In dit boek willen de auteurs de fascinerende complexiteit en schijnbare perfectie van het leven onder de aandacht brengen. In dat opzet zijn ze zeer zeker geslaagd. Wie meer inzicht krijgt in de verfijnde processen die het leven regelen, kan niet anders dan een groot ontzag en eerbied opbrengen voor de natuur.
Minder geslaagd zijn ze in hun belofte dat je geen bioloog hoeft te zijn of een andere wetenschappelijke opleiding te hebben genoten om de inhoud te begrijpen. Zelfs voor wie de basisnoties in de biologie heeft verworven is het toch een taaie dobber. De auteurs hebben hun best gedaan om een aantal basisbegrippen uit te leggen, maar zijn daar slechts ten dele in geslaagd.
De uitgave door Acco is, zoals altijd, weer zeer verzorgd en aantrekkelijk. De tekst wordt geïllustreerd met aansprekende fotos en duidelijke tekeningen. Ieder hoofdstuk bevat, naast de hoofdtekst, ook tekst in kaders of boxen. Daarin worden onderwerpen uit de hoofdtekst verder toegelicht of themas behandeld die aansluiten bij de hoofdtekst, maar die niet noodzakelijk zijn om de gedachtegang van het boek te volgen.
Mocht u nog twijfelen over een geschikt eindejaarsgeschenk voor een jongere die gebeten is door biologie, dan is dit studieboek een prima kandidaat.
McGONIGAL,
K., Wilskracht. Hoe zelfbeheersing werkt en wat je eraan kunt doen. (Vert. The Willpower Instinct How Self-Control Works, Why it
Matters, and What You Can Do to Get More of It, 2012) Adam, Uitg. Nieuwezijds, 2012, 295 pp.
ISBN 978 90 5712 365 8
Sprong
u deze ochtend bij het eerste wekkersignaal uit bed of hebt u zich nog even
omgedraaid? Pakte u op uw werk meteen die lastige taak aan of nam u eerst een
uitgebreide koffiepauze? Kon u laatst weerstand bieden aan dat aantrekkelijke
koopje dat u eigenlijk niet nodig had?
Te veel
geld uitgeven, je tijd verlummelen, je geduld verliezen, het zoveelste
calorierijke toetje. Veel mensen zouden graag nee kunnen zeggen wanneer ze
beter nee zouden zeggen en ja wanneer ze ja moeten zeggen. Ze weten
wat ze werkelijk willen - een slanke lijn, een vollere portemonnee, een
afgewerkte agenda - maar slagen er niet in dit te bereiken. Ze stellen zichzelf
en anderen teleur en voelen zich schuldig over hun gebrek aan wilskracht.
Een
wilskrachtuitdaging is een conflict tussen twee tegenstrijdige doelen. Wie te
vaak kiest voor de korte termijn komt in de problemen. Zelfbeheersing blijkt
een goede graadmeter voor onze gezondheid, voor ons succes in relaties en op
het werk en voor onze financiële zekerheid. Maar valt daar iets aan doen en
hoe?
Kelly
McGonigal is gezondheidspsycholoog en docent bij het programma
gezondheidsverbetering van de Stanford School of Medicine. Ze leert mensen hoe
verleidingen te weerstaan en beter met stress om te gaan. In dit boek brengt ze
de beste wetenschappelijke inzichten en praktische oefeningen uit haar cursus
samen. Ze ontkracht gangbare misvattingen over zelfbeheersing en reikt
strategieën aan om wilskrachtuitdagingen succesvol aan te gaan.
Wilskracht
is een persoonlijkheidskenmerk, een goede eigenschap, iets wat je nu eenmaal
hebt of niet en waar je weinig kunt aan doen. Dit wijdverbreide misverstand
gaat als eerste voor de bijl. Uit wetenschappelijk onderzoek komt een heel
ander beeld naar voor. Iedere mens is van nature tot zelfbeheersing in staat.
Het is een eigenschap die ons door de evolutie werd toebedeeld. Doordat we in
de groep moesten passen, samenwerken en langdurige banden onderhouden, werd ons
vroegmenselijke brein immers gedwongen strategieën voor zelfbeheersing te
ontwikkelen.
Zelfbeheersing
is diepgeworteld in de hersenen. Die oefenen invloed uit op een hele reeks
lichamelijke processen. Inzicht in de biologie achter zelfbeheersing verheldert
hoe belangrijk de invloed van stress is voor je wilskracht en waarom de moderne
wereld deze vaak dwarsboomt. Beter met stress leren omgaan is dan ook een van
de beste manieren om je wilskracht te vergroten.
Behalve
stress hebben ook angst en schuldgevoel een nefaste uitwerking op
zelfbeheersing. We zijn meer geneigd te zwichten voor verleiding als we ons rot
voelen. We kunnen echter dingen doen waarbij we ons goed voelen zonder toe te geven
aan verleidingen die op termijn nog meer stress, angst en schuldgevoel geven.
We kunnen ook te moe zijn om weerstand te bieden. Wilskracht is immers beperkt
en kan uitgeput geraken. Maar ook dit inzicht kunnen we gebruiken om onze
wilskracht weer aan te vullen en onze zelfbeheersing te trainen en te
versterken.
Ook
onze hang naar beloning kan ons in de tang nemen. Het beloningssysteem in ons
brein draait ons een rad voor de ogen en zet ons aan om steeds meer en opnieuw
te willen. Van die wetenschap maakt de neuromarketing handig gebruik om ons
koopgedrag te beïnvloeden en ons verslaafd te maken aan sociale media en
computerspelletjes. Maar als we die trucjes doorzien zijn we beter gewapend om
echte beloningen te onderscheiden van schijnbeloningen, die alleen afleiding en
verslaving brengen.
En we
leren nog veel meer. Over hoe het gevoel het goed gedaan te hebben ons ertoe
kan brengen om daarna een beetje slecht te zijn. Over hoe we geneigd zijn ons
geld eerder nu uit te geven dan te sparen voor later, omdat we ons de toekomst moeilijk
kunnen voorstellen. Over sociale besmetting en hoe we die kunnen aanwenden om
slechte gewoontes op te geven en goede aan te nemen. Dat we gemakkelijker van
verboden voedsel kunnen afblijven als we de gedachte eraan aanvaarden en niet
onderdrukken. En over het nut van de tienminutenregel.
Wij
hebben niet één ik, maar meerdere. Er is het ik dat onmiddellijke bevrediging
wenst en het ik dat naar een hoger doel leeft. Zelfbeheersing is een kwestie
van inzicht in deze verschillende aspecten van onszelf, niet van een
fundamentele verandering van onze persoonlijkheid. De mensen met de meeste
zelfbeheersing zijn dan ook niet voortdurend tegen zichzelf aan het vechten,
zij hebben juist geleerd deze strijdige ikken te accepten en een plaats te
geven.
Ook al
gaat ons irrationele zelf maar al te vaak met ons op de loop, toch kan inzicht
in de processen achter wilskracht en wilszwakte helpen om jezelf in handen te
nemen. En je hoeft niet eens alles echt te onthouden of toe te passen. De
basisregel die overal geldt is bewuste aandacht. Door bewuste aandacht leer je
keuzemomenten herkennen in plaats van op de automatische piloot te kiezen en
houd je voor ogen wat je werkelijk wilt en waar je je werkelijk beter van gaat
voelen.
Dit
boek richt zich niet tot asceten in de dop, maar tot gewone mensen zoals u en
ik, die in een wereld vol verleidingen leven en daar niet zomaar willen aan
toegeven. Het is een van die zeldzame werken die een hoog wetenschappelijk
gehalte paren aan praktische bruikbaarheid. Ik kreeg een inkijk in recent
onderzoek over zelfbeheersing en wilskracht in de psychologie, economie,
neurowetenschappen en geneeskunde. Ik leerde mijn eigen uitdagingen beter
begrijpen en kreeg bruikbare tips om mijn uitstelgedrag aan te pakken.
Voor
een absolute leek in de wetenschap is dit werk bovendien zeer toegankelijk. De
tekst is onderhoudend geschreven en geïllustreerd met sprekende voorbeelden, en
begrippen worden duidelijk en eenvoudig uitgelegd. De hoofdstukken zijn
afzonderlijk te lezen, zodat je de tijd krijgt om de inhoud ervan goed te
kunnen opnemen en in de praktijk te brengen.
MAKRIDAKIS,
S, HOGARTH, R & A. GABA, Dans met
kans. Meer zekerheid door minder controle. (Vert. Dance with Chance: Making Luck Work for You, 2009)Adam, Maven Publishing B.V.,
2010, 325 pp. ISBN 978 94 9057 904 3
Uit een
onderzoek van de filosoof Julian Baggini blijkt dat mensen het meest klagen
over pech, het lot. Mensen hebben het moeilijk met toeval. Het lezen van
handlijnen, tarotkaarten, Lenormandkaarten, orakelkaarten en andere waarzeggerij
is dan ook een lucratieve bezigheid. De waarheid is echter dat niemand de toekomst
kan voorspellen, ook niet Madame Soleil. Er zijn nu eenmaal gebeurtenissen waar
je geen controle over hebt, shit happens. Het is een kwestie van puur geluk.
Toch gedragen
we ons vaak alsof de toekomst voorspelbaar is en we geloven graag dat we
toevallige gebeurtenissen kunnen beïnvloeden door ons eigen handelen. Zo behouden
we het gevoel dat we ons leven in handen hebben. Die geruststellende illusie van
controle kan ons echter blind maken voor risicos en ons beletten om doordachte
beslissingen te nemen.
Drie gedegen
wetenschappers uit verschillende disciplines betogen dat we juist meer grip
krijgen op ons leven als we de illusie van controle loslaten. Accurate
voorspellingen zijn op veel gebieden gewoon niet mogelijk. Zelfs de beste
experts hebben geen kristallen bol. We kunnen dus maar beter de grenzen van
voorspelbaarheid kennen en aanvaarden dat sommige zaken buiten onze macht
liggen.
Voor wie
daaraan twijfelt tonen zij eerst uitgebreid aan hoe het toeval ons bij de neus
kan nemen, zelfs waar zich een keur van deskundigen beweegt. In de eerste
plaats waarschuwen ze ons niet blindelings te vertrouwen op het oordeel van
artsen. De medische wetenschap zit vol onzekerheden. Een kritische en meer wetenschappelijke
houding stelt ons in staat betere beslissingen te nemen over onze gezondheid.
In financiële
zaken kan je je beter niet laten leiden door de valse hoop op gemakkelijk geld.
Het kan een hele tijd meezitten, maar het kan evengoed plots en dramatisch tegenvallen.
Misschien is het minder spannend, maar je kunt beter niet bezwijken voor hebzucht
maar realistische investeringsdoelen nastreven. Voor de geïnteresseerden geven
de auteurs een paar efficiëntere beleggingsstrategieën.
Ze doorprikken ook de managementpeptalk van alwetende goeroes, die beweren ons leven of
bedrijf in een handomdraai succesvol te maken. En ze doen ons een paar
strategieën aan de hand om met meer kans op succes een onderneming in goede
banen te leiden, zonder coaches en hoogdravende managementtheorieën.
In de
tweede helft van het boek verklaren de auteurs waarom we ons zo gemakkelijk
door voorspellingen laten beïnvloeden. Ze maken ons wegwijs in de elementaire waarschijnlijkheidsleer,
verschillende soorten onzekerheden en waarom we ons erdoor bij de neus laten
nemen. En ze tonen aan waarom het zo gemakkelijk is om het verleden te
verklaren en zo moeilijk om de toekomst te voorspellen.
Maar de
boodschap is niet dat je slechts kunt afwachten wat het toeval je brengt. Je
krijgt een aantal strategieën aangereikt om die inzichten effectief te benutten.
Die kunnen helpen om de onzekerheden op je pad beter in te schatten en beslissingen
te nemen die meer kans hebben op succes. Zo vond ik onder andere een handig
lijstje met vragen die je kunt stellen aan de arts om de wenselijkheid van een
behandeling beter te kunnen inschatten.
Dit boek
is een aansporing om nuchter en realistisch te blijven in nagenoeg alle
beslissingen die je neemt. Wie Misleid
door toeval of De Zwarte Zwaan
van Nassim Taleb gelezen heeft zal misschien niet veel echt nieuwe inzichten opdoen.
Dit werk is echter toegankelijker geschreven en minstens even goed onderbouwd.
De vele herkenbare voorbeelden en anekdotes maken het geheel licht verteerbaar.
Ik heb dit werk met veel plezier gelezen en kan het iedereen van harte
aanbevelen.
DE
GRAAFF, B, Op weg naar Armageddon. De
evolutie van fanatisme. Adam, Uitg. Boom, 2012, 755 p. ISBN 978 94 6105
463 0
Op 10 oktober schoten talibanstrijders de Pakistaanse Malala Yousafzai op de schoolbus koelbloedig tweemaal in
het hoofd. De reden: ze was een onvermoeibare pleitbezorgster voor het recht op
onderwijs en opleiding voor vrouwen. Ons verstand staat erbij stil. Onderwijs
voor vrouwen past niet in het wereldbeeld van de Taliban, die er een hoogst
selectieve en enge interpretatie van de Koran op nahouden. Wat bezielt deze
mannen? Waar halen ze die fanatieke ideeën vandaan?
Radicale
gelovigen van allerlei schakering zijn er stellig van overtuigd dat een
onvolmaakte samenleving nu of in de toekomst moet vervangen worden door een
volmaakte wereld. Deze revolutionaire utopisten voeren een obsessieve, compromisloze
strijd om hun ideeën op te leggen aan de werkelijkheid en hebben er geen moeite
mee om daarvoor geweld te gebruiken en ook mensen op te offeren. Ze hebben in
alle tijdperken meer onheil veroorzaakt dan alle schurken en psychopaten
tezamen.
Het
verhaal van Bob de Graaff, hoogleraar Geschiedenis van de Internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht, start met het Bijbelboek Openbaring dat op het einde
van de eerste eeuw werd geschreven door Johannes van Patmos. Tot en met de 17e
eeuw was dit de belangrijkste inspiratiebron voor een bonte reeks
eindtijdverkondigers. Vooral vanaf het einde van de Middeleeuwen manifesteerden
zich in Europa verschillende groeperingen met een gewelddadig verlangen het
rijk van God op aarde te vestigen. Deze sekten werden door de autoriteiten fel
bestreden omdat ze een bedreiging vormden voor de openbare orde.
Dit
religieuze fanatisme werd in de 18e eeuw door de Verlichting verdrongen.
Het idee van de maakbaarheid van de samenleving leidde echter tot het ontstaan van
een nieuw soort fanatisme. De Franse Revolutie was de eerste gewelddadige omwenteling
die geïnspireerd was door een seculiere ideologie. De terreur van Robespierre en Saint-Just, de coryfeeën van de Franse Revolutie, was gebaseerd op de ideeën
van Jean-Jacques Rousseau. Die blijken veel minder onschuldig dan doorgaans wordt
voorgesteld.
Ze legden
immers de basis voor de denkbeelden van filosofen, die de brandstof leverden
voor de totalitaire ideologieën van de 20e eeuw. Het ideologisch
fanatisme van de Russische intelligentsia baseerde zich op de ideeën van Hegel
en Marx en ontwikkelde zich tot het communisme. Het anarchisme en de filosofie
van Nietzsche inspireerden dan weer het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaalsocialisme.
Staat met
het einde van de tweede wereldoorlog de ideologische variant voorlopig op een
laag pitje, het religieuze fanatisme is weer helemaal terug van weggeweest. Aan
het einde van de 20e eeuw kenden de Verenigde Staten, het
toevluchtsoord van een onoverzichtelijke
wirwar van christelijke milities met apocalyptische ideeën. Sommige van die
stromingen liepen rampzalig af.
Maar het
zwaartepunt van het religieus fanatisme bevindt zich op het ogenblik in de
islamitische wereld. De moslimbroederschap, het wahhabisme, de groep rond Osama
Bin Laden en het theocratische regime in Iran zetten abstracte politieke
ideologieën en doelstellingen om in een religieus gebod. In dat opzicht is er
geen verschil tussen de christelijke milities in de VS en de islamitische in
het Midden-Oosten.
Dit boek
laat zien hoezeer, ondanks alle verschillen, de verschillende fanatieke stromingen
uit hetzelfde vaatje putten. Ideeën komen immers niet tot stand in een vacuüm.
Mensen leven in een geestelijke traditie en bouwen voort op een gedachtegoed
dat door eerdere denkers is geformuleerd. Dit wil echter niet zeggen dat een
gelovige, filosoof of ideoloog verantwoordelijk gehouden kan worden voor het
gedachtegoed dat op het zijne voortbouwt, aldus de Graaff.
Dit boek
beperkt zich tot de succesnummers onder de fanatieke ideeën. Wat met een sisser
afliep haalt meestal de annalen van de geschiedenis niet. Misschien is het ook
maar goed dat niet nog méér fanatieke apocalyptici in hun levensproject
slaagden. Het is immers erg verontrustend te beseffen welke desastreuze
gevolgen een fanatieke utopie kan hebben voor de bevolking en de toekomst van
hele landen en zelfs de hele wereld. Het is een waarschuwing tegen iedere
bevlogen beweging die aan personencultus doet, met opgeblazen en meeslepende
retoriek irrealistische heilsverwachtingen propageert en daarvoor ingrijpende
maatschappelijke veranderingen nodig acht. Het is zeker opletten geblazen
wanneer die veranderingen ten koste moeten gaan van bepaalde mensengroepen.
Hoe
wenselijk ook, het fanatieke ideeëngoed zal in de toekomst niet verdwijnen. Fanatici
mogen door nuchtere mensen als geschift beschouwd worden of op de lachlust
werken, voor de gewelddadige utopist is het letterlijk bloedige ernst. Fanatisme
gaat uit van hooggestemde idealen, een gevoel van onbehagen met de bestaande
orde. De verkondigers van fanatisme zijn dromers die zich niet kunnen verzoenen
met een onvolmaakt bestaan. Ze zoeken gerechtigheid voor de verdrukking van het
aardse bestaan en menen die te zullen vinden in een radicale omwenteling.
Misschien is dit meteen ook een antwoord op de vraag waarom zoveel mensen zich kritiekloos
op sleeptouw laten nemen door volksmenners die drastische verandering beloven. Dit
is beangstigend, omdat denken vroeg of laat tot handelen leidt.
En meteen
is dit boek een pleidooi voor de twijfel, of de overtuiging dat andere
gedachten en opvattingen misschien even geldig en waardevol kunnen zijn als de
eigen ideeën. Ze vormt de basis voor twee zaken die ik noodzakelijk vind voor
een menswaardig bestaan: democratie en wetenschap, aldus Bob de Graaff. Een uitspraak
die ik helemaal onderschrijf.
Voor zijn
onderzoek heeft de Graaff heeft zich diepgaand gedocumenteerd, getuige de
uitgebreide notenlijst en literatuuropgave. De tekst is zeer inzichtelijk en
onderhoudend geschreven. Dit monumentale werk heeft me van begin tot eind
kunnen boeien. Het was een openbaring, maar dan met een kleine letter.
THEVISSEN, F.,Het is maar een peiling.
Opiniepeilingen in de media: van wetenschap tot wichelarij?Kalmthout, Uitg. Pelckmans, 2011, 337
pp. ISBN 978 90 289 5104 4
Werd u in de aanloop
naar de komende gemeenteraadsverkiezingen uitgenodigd om mee te delen voor wie
u van plan bent te stemmen? Kreeg u een inkijk in de keuken van dat onderzoek?
Vraagt u zich ook af hoe men aan de resultaten komt? En wat moet u ervan denken
als de resultaten van de ene peiling een paar dagen later helemaal anders zijn
in een andere? Aan dit boek begon ik dus met hooggespannen verwachtingen. Als
docent Strategische Communicatie aan de Vrije Universiteit Brussel had de
auteur immers zelf een omvangrijke opiniepeiling ontwikkeld.
Peilingen naar
politieke voorkeur geven de politici behoorlijk wat kopzorgen. Politici zijn
dus steeds op hun hoede voor de beeldvorming die electorale peilingen kunnen
veroorzaken. De resultaten worden immers lang en breed in de media uitgesmeerd.
Maar is dat terecht? Is een peiling beter dan het lezen van horoscopen of het
voorspellen van de toekomst uit de lever van een schaap?
Wat is de waarde van
een peiling naar de politieke voorkeur van mensen? Wie peilt wat en welke
obstakels lonken daarbij om de hoek? Waarom voorspellen peilingen de
verkiezingsuitslagen zelden correct en nooit nauwkeurig? En beïnvloeden ze
daadwerkelijk onze politieke voorkeur? Hoe betrouwbaar zijn de resultaten, hoe
vakbekwaam zijn de opiniepeilers en hoe onafhankelijk de media die over
peilingen berichten? En welke mogelijkheden bestaan er om beter te peilen naar
onze politieke houdingen en electorale voorkeuren?
Het is maar een
peilingbundelt voor het eerst
de antwoorden op deze en veel andere netelige vragen, zo kondigt Frank
Thevissen met veel aplomb aan. We krijgen een rondleiding in de achterkamers
van onze opiniepeilingenindustrie en de onthulling van de machinaties achter
politieke peilingen. Hij belooft populaire en diepgewortelde clichés te
doorprikken, die over peilingen de ronde doen en de wetenschappelijke pretentie
van academici te demystificeren. Hij zal de gebrekkige methodologische en
deontologische hygiëne blootleggen die bij opiniepeilingen aan de dag wordt
gelegd. En dat alles zal hij doen op een manier die toegankelijk is voor de
statistische leek.
Behalve de laatste
worden die beloften uitgebreid waargemaakt. Thevissen ontkracht een aantal
wijdverbreide misvattingen over opiniepeilingonderzoek. Hij legt uit hoe het
komt dat de resultaten van peilingen zo sterk van elkaar kunnen verschillen.
Hij onthult de problemen en valkuilen die een electorale peiling kunnen
teisteren en doet aanbevelingen voor oplossingen. Hij dompelt ons vooral onder
in de onverkwikkelijke en verbeten strijd tussen politici, de pers en
wetenschappers achter de schermen van electorale peilingen. Voor wie er nog aan
twijfelde wordt het duidelijk waarom de meeste peilingen geen enkele
voorspellende waarde hebben.
Niettemin heeft dit
boek mij zeer teleurgesteld. Waar de eerste hoofdstukken nog redelijk
informatief zijn, verzandt het betoog gaandeweg steeds meer in een persoonlijke
afrekening met de pers en met een hele reeks politici en
collega-wetenschappers. Thevissen laat geen gelegenheid voorbij gaan om
bepaalde mensen, vooral proffen en journalisten, een veeg uit de pan te geven.
Al heel snel vroeg ik me af of hij soms ergens naar buiten gebonjourd was. Dat
vermoeden bleek te kloppen.
De titel suggereert
een objectief boek over het reilen en zeilen van een peiling. De helft is echter een smeuïg roddelverhaal vol ressentiment en
persoonlijke ruzies dat niet zou misstaan in Story of Panorama, maar dat weinig
bijdraagt aan het onderwerp zelf. Wat heeft de lezer die meer wil weten over
peilingen eraan om tot in de kleinste details deelgenoot gemaakt te worden van de vetes
en het onderling gepest bij De
Stemmenkampioen, het eigen peilingproject van de auteur?
Natuurlijk is
Thevissen als insider goed geplaatst om de lezer wegwijs te maken in de
netwerken, de intriges en de cijferzwendel die de media ons niet vertellen.
Maar kon dit niet op een andere manier? Thevissen zou toch moeten weten dat
wie, al dan niet terecht, met zoveel ijver het vizier op anderen richt, zelf
argwaan oproept? Sommige passages in het boek blijken met peilingen zelfs niets
van doen te hebben. Wat komt de affaire De Gucht bijvoorbeeld doen in dit boek?
De beloofde
toegankelijkheid blijkt bovendien een brij van ondoorzichtige vaktaal, die op
de duur alleen nog te volgen is voor wie behoorlijk wat kaas gegeten heeft van
statistiek. Dat kan de begrippenlijst achteraan in het boek nauwelijks
verhelpen. En de tekst wordt ontsierd door een onaanvaardbaar groot aantal
taal- en tikfouten (bv. richten ze hun peilen op - blz. 231) en slordigheden,
zoals verkeerd geplaatste kommas.
Van het hele boek is
het besluit het meest waardevol. Over de resultaten van peilingen moeten we ons
niet druk maken. Ze zijn niet meer dan een momentopname en hun voorspellende
waarde is gering. Peilingen zetten voornamelijk de besloten wereld van
marktonderzoekers, politiek en journalistiek in rep en roer. Maar om dat te
weten hoefde ik dit boek niet te lezen. De resultaten van de echte
verkiezing zijn daarvoor meestal voldoende verrassend.
STUURMAN, S., De uitvinding van de mensheid. Korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 573 pp. ISBN 978 90 351 3493 5
All humans are born free and equal in dignity and rights. They are endowed with reason and conscience and should act towards one another in a spirit of brotherhood.
De Universal Declaration of Human Rights laat er geen twijfel over bestaan: alle mensen zijn gelijk en moeten behandeld worden als medemensen. Van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens gaat een groot internationaal gezag uit. Nagenoeg alle landen op de wereld hebben deze verklaring ondertekend. Organisaties die de naleving ervan bewaken en overtreders op de vingers tikken, zoals Amnesty International en Human Rights Watch, genieten overal veel ontzag.
Wat wij nu als vanzelfsprekend beschouwen is dit echter lange tijd niet geweest. Dat alle mensen gelijk zijn is immers geen feit maar een idee dat geleidelijk in de geesten heeft postgevat. En wanneer een idee eenmaal denkbaar wordt, evolueert het geleidelijk naar werkelijkheid, zegt politicoloog Siep Stuurman. De mensheid kan dus beter gezien worden als een uitvinding, een voorstel om de menselijke verhoudingen op een nieuwe manier te bekijken en te waarderen.
Hoe was het mogelijk dat mensen vreemdelingen, die andere gebruiken hebben, andere goden aanbidden en er anders uitzien, als medemensen en zelfs als gelijken zijn gaan beschouwen? In dit boek onderzoekt Stuurman hoe de gelijkheidsgedachte in verschillende culturen en beschavingen ontstond, geëvolueerd is en tenslotte vaste grond heeft gekregen. Zijn verkenningstocht omvat bijna 3000 jaar ideeëngeschiedenis vanaf de tijd van Homeros tot nu.
De eerste ons bekende denkbeelden over gemeenschappelijke menselijkheid ontstonden in stedelijk-agrarische schriftculturen die zich moesten verdedigen tegen de nomaden aan hun grenzen. Toen al erkenden schrijvers en dichters over de cultuurverschillen heen dat deze gevreesde stammen, hoe anders en afschrikwekkend ook, eveneens mensen waren. De grote religieuze en filosofische stromingen zoals het christendom, de islam, het confucianisme, het boeddhisme en de Griekse en Romeinse filosofie maakten vervolgens denkbaar dat alle mensen deel uitmaakten van eenzelfde schepping. Toch was men nog ver van de gelijkheidsgedachte zoals wij die kennen. Gelijk was iemand als hij het goede leven leidde volgens de juiste religieuze of filosofische stroming.
Ook de wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar andere culturen groeide snel. Al in de oudheid brachten avontuurlijke figuren ettelijke jaren door bij andere culturen. Hieruit besloten ze dat die geen verzameling bizarre en afwijkende geplogenheden waren, maar een samenhangend en rationeel geheel van instellingen en gebruiken. Tegen het einde van de middeleeuwen was men van mening dat, over de culturen heen, alle mensen mensen zijn.
Dat belette de Europeanen echter niet om de inheemse volkeren in de pas ontdekte nieuwe wereld te decimeren en op mensonwaardige manier uit te buiten. Hun leefwijze was zó anders dat ze door de meesten als ronduit inferieur werden bestempeld. Sommige moedige mannen verhieven echter hun stem tegen de onderdrukking en de uitroeiing van de inheemse bevolking. Hun pleidooi voor respect voor de menselijkheid van de indianen deed in Europa nieuwe denkvormen over gelijkheid en cultuurverschil ontstaan.
Het hedendaags denken over gelijkheid en ongelijkheid werd vooral door de Verlichting ingrijpend en onherroepelijk veranderd. Die stelde de traditionele vormen van ongelijkheid tussen de standen, de seksen, de religies en de volkeren ter discussie. Alle mensen werden geacht begiftigd te zijn met rede en gevoel. De waarneembare maatschappelijke verschillen tussen de mensen werden verklaard uit de materiële en sociale omgevingsfactoren. Die gaven de mensen meer of minder ruimte om hun natuurlijke vermogens te ontplooien. Op grond van deze visie ontstond dan weer een nieuwe vorm van ongelijkheid. Men onderscheidde immers twee categorieën van mensen: de verlichte burgers, zij die al gelijk waren en de groep die dat nog niet was en moest opgevoed worden.
Deze zienswijze werd ondersteund door het wetenschappelijk racisme en de filosofische geschiedenis. Met behulp daarvan probeerden de Europese kolonisten de slavernij en hun machtspositie in de kolonies te handhaven. Zo ontstond een soort kleurbarrière die tot in de helft van de 20e eeuw bleef bestaan. Deze theorieën werden door een aantal strijdvaardige Amerikaanse en Aziatische activisten tegen slavernij met klem bestreden en weerlegd.
Na de afschaffing van de slavernij moest de pedagogische beschavingsmissie bij de gekleurde volkeren het kolonialisme rechtvaardigen. De antikolonialistische tegenstemmen gingen echter steeds luider klinken. Hun kritiek legde de basis voor het ideeëngoed dat na het debacle van de tweede wereldoorlog gemeengoed geworden is. Tegenwoordig fungeren de mensenrechten als de normatieve code voor een geglobaliseerde wereld.
Toch zijn hiermee gelijkheid en gelijke rechten niet echt vanzelfsprekend geworden. In een wereld van grootschalige migratie steken ideeën over ongelijkheid massaal weer de kop op. Verschil en superioriteit worden weer benadrukt. Gelijkheid, pluraliteit en verdraagzaamheid moeten weer bevochten worden.
Dit lijvige boek heb ik met groeiende belangstelling gelezen. Het was een opfrissing van de standpunten en inzichten over gelijkheid en menselijkheid van bekende denkers, wetenschappers en activisten, zoals Herodotus, John Stuart Mill, Franz Boas, Mahatma Gandhi. Maar bovenal haalt Siep Stuurman een aantal minder bekende of vergeten figuren van onder het stof der geschiedenis. Ik maakte kennis met niet-westerse pioniers van de antropologie, Ssu-ma Chien en Ibn Chaldun, en met de vurige pleidooien voor een menselijke behandeling van inheemsen en tegen slavernij van gedreven mannen zoals Frederick Douglas, Bartholomé Las Casas, Dadabhai Naojori.
Als actief lid van Amnesty International liggen gelijke rechten mij uiteraard nauw aan het hart. Dit inhoudelijk zeer rijke werk heeft mij dan ook van begin tot eind kunnen boeien. De tekst is zeer vlot geschreven en dus voor de doorsnee geïnteresseerde leek zeer toegankelijk.
PICKOVER, C.A., De natuurwetten. Van Archimedes tot Hawking. (Vert. Archimedes to Hawking: laws of science and the great minds behind them, 2008) Uitg. Veen Magazines BV, 2010, 511 pp. ISBN 978 90 857 1294 7
Het meest onbegrijpelijke aan de wereld is dat ze begrijpelijk is. Albert Einstein
De brekingswet van Snellius, de wet van Coulomb, de gaswet van Boyle, de wetten van Faraday, het onzekerheidsbeginsel van Heisenberg, de uitstroomwet van Torricelli, de boltzmannverdeling, Hoort u een belletje rinkelen, maar kan u niet zeggen waarover het gaat? Of hebt u er nog nooit over gehoord?
De ontdekking van deze en veel andere natuurwetten heeft ons dagelijkse leven en ons begrip van het universum diepgaand beïnvloed. Deze wetten zijn mijlpalen in de vooruitgang van de natuurwetenschap. Ze verschaffen een raamwerk waarmee we de wereld steeds beter begrijpen en ze stellen wetenschappers in staat om voorspellingen te doen over het universum. Hun ontdekking kunnen beschouwd worden als de grootste intellectuele prestaties van de mensheid.
In dit lijvige boek stelt de wetenschapsjournalist Clifford Pickover een groot aantal natuurwetten voor die in de loop van de eeuwen zijn ontdekt. Ze zijn het resultaat van belangrijke waarnemingen, creatieve proefopzetten en diep inzicht, maar ook van hard werken en volgehouden inspanningen van gedreven wetenschappers. Tegenwoordig wordt fundamentele wetenschap met grote teams uitgevoerd, maar in het verleden was dit niet het geval. De meeste wetten zijn het werk van een enkeling die lang en in afzondering heeft gewerkt of die een eureka-moment had. Deze wetten dragen vaak de naam van hun ontdekkers.
Om wetenschappelijke vooruitgang te begrijpen moeten we kijken naar de levensloop van de mensen die de ontdekkingen deden, meent Clifford Pickover. Ieder hoofdstuk bevat daarom twee delen. Eerst wordt de natuurwet toegelicht met de definitie en de wiskundige formule, die de natuurwet in een enkele vergelijking uitdrukt. Daarna komt een korte levensbeschrijving van de ontdekker of bedenker.
Zo maken we kennis met vaak fascinerende en soms excentrieke personages. Ze waren begenadigd met een schier onbegrensde nieuwsgierigheid en energie. Velen waren zeer begaafd en veelzijdig en van alle markten thuis. Sommige wetenschappers ondervonden veel weerstand tegen hun ideeën, tegenwerking en ongeloof van collegas en verwanten. Anderen hadden te stellen met ernstige lichamelijke kwalen. Het is ronduit bewonderenswaardig hoe zij ondanks zware tegenslagen hun werk met koppige vastberadenheid volhielden.
Clifford Pickover is niet de eerste de beste. Hij is wetenschapsjournalist en schreef meer dan 40 boeken over zeer uiteenlopende onderwerpen als wetenschap, kunst en wiskunde. Vooral wiskundige puzzels en computergrafiek genieten zijn bijzondere belangstelling. Voor het onderzoek naar de wetten in dit boek heeft hij een enorm aantal handboeken en websites bestudeerd.
Dit boek schreef hij om een breed publiek te voorzien van een bondige gids over belangrijke wetenschappelijke ideeën en denkers. Van iedere wet wordt de essentie weergegeven. Toch is het begrijpen van deze wetten niet zo eenvoudig als de auteur het voorstelt. Gelukkig zijn de hoofdstukken inderdaad kort genoeg om in enkele minuten gelezen te worden en kan men de inhoud van dit boek met mondjesmaat opnemen. Mij spraken de levensbeschrijvingen van de ontdekkers het meeste aan.
Zo biedt dit boek voor elk wat wils. Het is te raadplegen als naslagwerk over natuurwetten en men kan het lezen uit interesse voor hun ontdekkers. Het is een ode aan de fascinerende complexiteit en orde van de natuur en aan de grootheid van de geïnspireerde wetenschappers die haar proberen te doorgronden. En de lezer krijgt een duidelijk beeld van de vooruitgang van de natuurwetenschappen in de loop van verschillende eeuwen.
BERGER,
P. & A.C. ZIJDERVELD, Lof der twijfel. Hoe we overtuigingen kunnen
koesteren zonder daarbij fanatiek te worden. (Vert. In Praise of Doubt) Adam, Cossee, 2010
(2e dr.), 204 pp. ISBN 978 90 5936 266 6
Twijfel is het begin
van de wijsheid.
René Descartes
Is dat
werkelijk zo? Werkt twijfel niet juist verlammend? Belet ze ons niet om
daadkrachtig op te treden en keuzes te maken? En kunnen we praktijken die
indruisen tegen onze morele opvattingen en intuïties dan zomaar toelaten?
In een
halve eeuw tijd is de relatief eenvoudige en eenduidige Europese maatschappij veranderd
in een samenleving met een grote verscheidenheid aan culturele, etnische en
religieuze achtergronden. In deze pluralistische samenleving zijn voor de
moderne mens bovendien de vroegere religieuze en levensbeschouwelijke
zekerheden weggevallen. Hoe men moet leven wordt niet meer van hogerhand aangegeven.
Mensen moeten hun leven zelf inrichten en worden bestookt met een kleurrijk
palet van overtuigingen en levensbeschouwingen, waaruit gekozen moet worden.
Deze ontwikkelingen
zorgen voor een aantal lastige kwesties. Beknotten hoofddoeken de vrijheid van
de vrouw? Kunnen we het goedvinden dat jonge meisjes tijdens de vakantie in het
land van oorsprong uitgehuwelijkt worden aan een verre neef? Is het
aanvaardbaar dat jonge kinderen besneden worden omdat hun godsdienst dat
vereist? Mogen mensen zelf beslissen wanneer en hoe ze willen sterven? Zijn
alle seksuele voorkeuren evenwaardig?
Als zekerheden
wegsmelten kunnen mensen op twee tegengestelde manieren reageren. Ze kunnen
kiezen voor een radicale terugkeer naar premoderne zekerheden. Dat doet
bijvoorbeeld het religieus fundamentalisme. Ze kunnen alles ook relativeren en het
bestaan van waarheden ontkennen. Zo omarmen ze het postmodernisme, waarin alles
kan en moet kunnen.
Beide posities
zijn fanatiek en bovendien een gevaar voor de maatschappij. Hoe kan deze
tegenstelling overbrugd worden? Hoe kunnen we in de hypermarkt van
levensbeschouwelijke opvattingen onze
overtuigingen blijven koesteren zonder daarbij fanatiek te worden? Het
antwoord ligt in serieuze en consequente twijfel, zeggen de sociologen Peter
Berger en Anton Zijderveld. Waarheid is immers helemaal niet zo absoluut als de
ware gelovige het graag wil. Waarheid wordt voortdurend overschaduwd door
twijfel en onzekerheid.
Serieuze
twijfel behoedt voor haastige en voorbarige oordelen en vooroordelen. Wie
twijfelt weegt af en stelt een oordeel uit. In de meeste situaties hoeft er
immers niet zo nodig be- of veroordeeld te worden. Alleen wanneer de menselijke
waardigheid op het spel staat mag er niet getwijfeld worden. Dan past geen
cynisme of extreme relativering, maar moet een moreel oordeel met zekerheid
uitgesproken worden.
Ook in de
politiek zijn er grenzen aan de twijfel. Over de vrijheid en de rechten van het
individu kan niet gemarchandeerd worden, die vormen de kernzekerheid binnen de liberale
democratische rechtstaat. Maar geen enkele politieke ideologie heeft het
alleenrecht op de wijze waarop die het best gegarandeerd kunnen worden. Een
liberale democratie gedijt alleen op een politiek van matiging die gebaseerd is
op twijfel. Dit betekent dat radicaliserende stromingen binnen de politieke
ideologieën, die een absoluut ware ideologische overtuiging aanhangen, geen
kans mogen krijgen.
Zowel in
de morele als in de politieke sfeer moet er stelling genomen worden. In dit
essay houden Berger en Zijderveld een warm pleidooi voor afgewogen oordelen binnen
duidelijk afgebakende grenzen. Hun betoog is niet steeds gemakkelijk te volgen
en het is niet altijd duidelijk waar de auteurs naartoe willen. In een tijd
waarin een belangrijk deel van de bevolking radicaliseert is het thema echter zeker
actueel. Alleen al de rijkdom aan begrippen en interessante theorieën (bijvoorbeeld
over de democratische driehoek) maken de lectuur van dit boekje ruimschoots de
moeite waard.
STRINGER, C., Overlevers.
Hoe het komt dat wij de enige mensachtigen op aarde zijn. (Vert. Lone Survivors. How we Came To Be the Only Humans On
Earth, 2012) Adam, Nieuw Amsterdam, 2012, 382 pp. ISBN 978 90 468 1130 6
Hoe komt het dat wij
zijn zoals we zijn? Wat weten we over de oorsprong en ontwikkeling van onze
eigen soort, Homo sapiens? Af en toe haalt een opmerkelijke vondst,
zoals de dwergmens op het eiland Flores, het nieuws. Veel van de nieuwe
ontdekkingen en bijbehorende discussies zijn echter alleen te vinden in zeer
technische publicaties in diverse gespecialiseerde tijdschriften en boeken.
Dit boek schreef Chris
Stringer voor de doorsnee geïnteresseerde lezer. In de afgelopen dertig jaar
was Stringer als onderzoeker verbonden aan het Natuurhistorisch Museum in
Londen. In die functie was hij van dichtbij betrokken bij het onderzoek naar de
oorsprong en evolutie van de mens.
Lang moesten
onderzoekers genoegen nemen met schaarse fossiele vondsten van vroege
mensensoorten, maar de afgelopen decennia leverden veel meer gegevens op. Niet
alleen werden overal ter wereld bijzondere fossielen gevonden, bovendien werden
talloze nieuwe technieken ontwikkeld om ze te dateren en te onderzoeken.
Inmiddels beschikken we zelfs over DNA uit fossielen van Neanderthalers. En de
nieuwste methodes uit de genetica onthullen onze verwantschap met vroegere
mensensoorten.
Bijna alles van wat we
weten over de afstamming van de mens is afgeleid uit fossiele overblijfselen
die vaak toevallig werden gevonden. De informatie die fossielen leveren is
echter zelden eenduidig. Er bestaan dan ook zeer uiteenlopende zienswijzen over
de wieg van de mensheid en haar verspreiding over de wereld. Tegenwoordig zijn
de meeste paleontologen het er intussen over eens dat de mens in Afrika is
ontstaan en vervolgens is weggetrokken naar aangrenzende delen van de wereld.
Maar wanneer is dat
gebeurd en hoe? Hoe passen de verschillende mensensoorten in het plaatje? Hoe
verhoudt de moderne mens zich tot zijn naaste verwant en mogelijke concurrent,
de Neanderthaler? En als alle nu levende mensen afstammen van dezelfde Homo
sapiens die destijds vanuit Afrika de wereld veroverde, hoe kunnen we
de raciale of regionale verschillen dan verklaren? Het is fascinerend om te
zien hoeveel fossielen ons daarover kunnen vertellen.
Verfijnde analyses van
de grootte en vorm van oude schedels en van verborgen structuren, zoals de
botjes in het binnenoor, vertellen ons heel wat over de houding, de manier van
voortbewegen en de zintuigen van de archaïsche en vroegmoderne
mensen. Fossielen vertellen echter niet alleen iets over hun fysieke
kenmerken, maar ook over de ontwikkeling van menselijk gedrag en de wijze
waarop vroege mensen leefden. Ze zeggen ook iets over de verschillen met andere
menselijke soorten zoals de Neanderthalers.
Een reeks interessante
technieken onthullen hoe deze vroege mensensoorten hun leefomgeving gebruikten,
wat ze aten, hoe hun kinderen een miljoen jaar geleden opgroeiden en hoe ze
zorg droegen voor hulpbehoevenden. De fossiele vondsten tonen aan dat ze zich
goed staande hielden tegen gevaarlijke dieren. Hieruit valt dan weer af te
leiden dat ze beschikten over samenwerkingsvaardigheden en intelligentie. Ze
konden zich verplaatsen in de wereld van anderen en beschikten over taal en
symboolgebruik. En die leverden hen dan weer een aantal nuttige complexe
overlevingsmechanismen.
Uit genetisch
onderzoek weten we met redelijke zekerheid veel over de trektochten van de
vroege mens, de grootte van de groepen en over mogelijke verwantschappen. Hun
technologische ontwikkeling was veel verfijnder dan populaire afbeeldingen ons
voorstellen. Het DNA van luizen vertelt ons bijvoorbeeld dat onze voorouders
niet in berenvellen rondliepen maar reeds vroeg geweven kleding droegen. Ze
moeten ook beschikt hebben over manden en draagdoeken. Hoe konden vrouwen
anders hun babys bij zich houden terwijl ze voedsel verzamelden?
En weten we nu ook hoe
de moderne mens erin slaagde om alle andere mensensoorten te overleven en de
dominante soort te worden? Op deze hamvraag is er nog steeds geen sluitend
antwoord. Verder dan hypothesen over de evolutie van de mens in Afrika en de
migratie en verovering van de wereld is men nog niet gekomen. Het is niet eens
duidelijk hoe en waardoor de mens ontstond en wat de aanzet gaf tot de evolutie
van de moderne mensen. De vraag is of we dat ooit met zekerheid zullen weten.
Stringer gelooft niet
dat er één enkel correct antwoord is op de vraag waar, wanneer en waardoor de
mens modern werd. Onze soort heeft een ingewikkelde evolutionaire
voorgeschiedenis. Wat we zien is een vlechtwerk van ontwikkelingen die leiden
tot menselijk gedrag. Veel van de kenmerken die wij nu als uniek menselijk
beschouwen delen we in min of meerdere mate met inmiddels uitgestorven soorten
als Homo erectus en de Neanderthalers. Er zijn zelfs
aanwijzingen dat er nog neanderthalerbloed door onze aderen stroomt.
Wij zijn de enige
overlevende vertegenwoordigers van uitgebreide evolutionaire experimenten met
menselijke eigenschappen, die op verschillende plekken en op verschillende
momenten tot ontwikkeling kwamen. Die elementen voegden zich geleidelijk samen
tot de vorm die wij tegenwoordig kennen. De evolutie had talloze andere wegen
kunnen bewandelen. Wij zijn de enige versie van menselijkheid die het heeft
overleefd.
De moderne mens is
bovendien geen eindproduct, maar nog volop aan het evolueren. Al is dat op het
eerste zicht niet duidelijk, er zijn legio aanwijzingen dat de evolutie van de
mens eerder versneld dan vertraagd verloopt. De meeste veranderingen hebben te
maken met vatbaarheid en weerstand tegen ziekten. Maar men stelt ook vast dat
de gemiddelde herseninhoud van de mens aan het afnemen is. De recente evolutie
van de mens wordt steeds meer beïnvloed door cultuur en technologie.
Het definitieve
handboek over de oorsprong van de mens, zoals het inThe Guardian wordt
genoemd, is Overlevers niet. Daar zou een wetenschapper als
Chris Stringer het beslist niet mee eens zijn. Ook al is er veel meer bekend dan een paar
decennia geleden, de puzzel is bijlange nog niet gelegd en er blijven nog veel
vragen over. Maar een standaardwerk is dit boek wel. Het biedt een
inzichtelijke en hoogst leerrijke synthese van de huidige stand van het
onderzoek naar ons verre verleden.
Afgezien van enkele
vrij technische passages, is het betoog bovendien erg toegankelijk geschreven
en laat zich lezen als een roman. Het heeft mij van begin tot einde kunnen
boeien. Warm aanbevolen!
ten
BROEKE, A., Het idee M/V. Ontmaskering van een hardnekkig denkbeeld.
Adam, Maven Publishing B.V., 2010, 246 pp. ISBN 978 94 9057 404 8
Jongens
zijn beter in wiskunde dan meisjes. Mannen verwerken hun problemen liever op
hun eentje, vrouwen willen vooral praten. Vrouwen kunnen beter multitasken dan
mannen. Mannen weigeren de weg te vragen en vrouwen kunnen niet kaartlezen. Vrouwen
zijn empathischer dan mannen en daardoor beter geschikt voor zorgende beroepen
en bezigheden.
Verschillen
tussen mannen en vrouwen blijven sexy en worden derhalve nog steeds breed
uitgesmeerd in populaire bladen. Uiteraard verschillen mannen en vrouwen
lichamelijk van elkaar. Dat is echter niet waar mensen op kicken. Ze blijven
gefascineerd door emotionele en psychische verschillen. Maar zijn die wel zo
groot als ze vaak voorgesteld worden? En waar komen ze vandaan?
Hierover
wordt al een paar decennia lang door twee partijen geruzied. In het ene kamp zitten de feministen, die vinden dat alle man-vrouwverschillen aangeleerd zijn tijdens
de opvoeding of bepaald worden door de cultuur. Het andere kamp herbergt diegenen
die ervan uitgaan dat de verschillen tot stand gekomen zijn tijdens de evolutie
en dus ingebakken zitten in onze natuur.
In dit
uitermate vlot geschreven boek legt Asha ten Broeke deze populaire theorieën onder
de loep. Talloze waarnemingen tonen aan dat het steentijdscenario van de
uithuizige jagende man en de thuisblijvende zorgende vrouw niet klopt. Een
kritische analyse van wetenschappelijke gegevens wijst uit dat de stereotiepe
denkbeelden over man-vrouwverschillen ons door onze omgeving ingeprent zijn. De
verschillen tussen individuen zijn veel groter dan de groepsverschillen tussen
mannen en vrouwen.
Maar hoe
zijn die hardnekkige denkbeelden dan ontstaan? Asha ten Broeke heeft daar haar eigen
visie op. Ze maakt duidelijk hoe die vooroordelen zich konden nestelen in de periode,
inmiddels dertienduizend jaar geleden, waarin de mensheid het nomadische jager-verzamelaarbestaan
ruilde voor een landbouwsamenleving. De landbouw veranderde de relatief
egalitaire jager-verzamelaargemeenschap in een hiërarchische samenleving zoals
we die nu kennen. En we rechtvaardigen die sociale ongelijkheid door haar uit
te leggen als de onvermijdelijke consequentie van natuurlijke verschillen.
Die
hardnekkige onbewuste ideeën beperken onze kansen en keuzevrijheid. We doen iedereen
tekort met onze vooroordelen, omdat we de helft van het potentieel kortwieken
voordat het aan hoogvliegen toekomt. Het goede nieuws is dat we niet tot die
tradities veroordeeld zijn. In onze moderne maatschappij is er al veel meer
gelijkheid tussen mannen en vrouwen dan pakweg 50 jaar geleden. Maar onze
vooroordelen, ons onderbewustzijn, onze meningen en ideeën willen nog niet zo
mee.
Hoe komen
we af van die vooringenomen ideeën over mannen en vrouwen? Hoewel het niet
gemakkelijk is en het moeite, tijd en oefening kost, zijn vooroordelen
gewoontes die doorbroken kunnen worden. Daarvoor is alleen nodig dat mensen
zich bewust anders gaan gedragen en op verschillende manieren hun stereotiepen
te lijf gaan. Op termijn vormen we dan wellicht een samenleving waarin niet de
sekseverschillen tellen, maar de échte verschillen tussen mensen. Die vinden we
niet tussen groepsgemiddelden, maar tussen individuen.
Het
optimisme van Asha ten Broeke is hartverwarmend. Als ik dan echter de
commentaren lees op nieuwsberichten over maatregelen voor meer evenwichtige
genderverhoudingen in bedrijven of aan universiteiten, ben ik heel wat minder hoopvol
gestemd. Er is nog heel veel werk aan de winkel voor de ingebakken ideeën over
man/vrouwverschillen en oude rolpatronen verleden tijd zullen zijn.
Voor dit
warme pleidooi om onze vooroordelen over man-vrouwverschillen om te buigen heeft
Asha ten Broeke zich gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek. Ten
behoeve van de leesbaarheid heeft ze geprobeerd om vaktaal zo veel mogelijk te
vermijden. Ze is erin geslaagd om complexe kwesties zeer inzichtelijk en
toegankelijk voor te stellen. Zelden heb ik een werk gelezen waarin bijvoorbeeld
de werking van de genen zo duidelijk en inzichtelijk wordt voorgesteld.
Met zijn
pittige en bijwijlen humoristische stijl heeft dit boek mij van begin tot eind
weten te boeien. Het leest als een roman. Zo zouden er veel meer concurrenten moeten
zijn voor de verzameling Mars en Venusliteratuur.
DEHUE,
T., De depressie-epidemie. Adam,
Uitg. Augustus, 2008 (8e dr.), 333 pp. ISBN 978 90457 0430 2
In welvarende landen, waar de primaire levensbehoeften steeds beter zijn vervuld, heeft depressie epidemische vormen aangenomen. Talloze psychiaters, psychologen, moleculair biologen, neurologen, endocrinologen, ethologen en epidemiologen hebben zich al over het probleem gebogen maar de stoornis lijkt steeds meer om zich heen te grijpen. De leeftijd waarop mensen voor het eerst een depressie krijgen komt juist lager te liggen. Dertig jaar geleden was dat nog op je veertigste, vandaag is dat tussen je veertiende en je twintigste, aldus onderzoeker Koen Raes.
Hoe is het zover
kunnen komen? Gaat het om een biologisch bepaalde stoornis, die al eeuwenlang bestaat
en overal voorkomt, maar pas nu in rijke landen goed gediagnosticeerd en
behandeld wordt? Is de sterke toename van depressie een product van de
farmaceutische industrie, die geld en macht vergaart door de bevolking
stoornissen aan te praten? Of heeft de verzorgingsstaat de mensen te kleinzerig
gemaakt, waardoor ze niet meer gewapend zijn tegen het leven?
In dit boek onderwerpt
Trudy Dehue, hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit
Groningen, deze verklaringen aan een kritische analyse. Ze laat zien dat deze
niet afdoende zijn. Zij besluit dat de depressie-epidemie niet aan één enkele
factor toe te schrijven is, maar aan een complex patroon van ontwikkelingen. En
ze oppert een alternatieve verklaring.
Een historische
verkenning leert dat de moderne depressie niet zonder meer terug te brengen
is tot de melancholie uit vroeger tijden. Toen hadden neerslachtigheid en
depressiviteit een andere betekenis en stonden voor andere gedragingen en
emoties dan wat wij nu onder depressie verstaan.
Depressie als
biologische stoornis is een product van de psychiatrie en de farmaceutische
industrie en dat beeld wordt versterkt door de neurowetenschappen, de
journalistiek, de overheid en de hulpverlening. Dat heeft grote gevolgen voor
de behandeling en de perceptie van de patiënt of cliënt. Alhoewel het beeld van
depressie als lichamelijke ziekte nog helemaal niet bewezen is, worden
somberheid en futloosheid tegenwoordig algemeen gezien als een veel voorkomende
ziekte die de dokter moet verhelpen.
Velen wijzen met een
beschuldigende vinger naar de farmaceutische bedrijven. Zij zouden de ziekten
aanprijzen die hun medicijnen moeten verhelpen. De farmaceutische industrie
is echter niet de enige die het beeld van depressie als biologisch verankerde stoornis
onder het publiek verspreidt. Wetenschappelijk onderzoekers moeten hun
producten evengoed zien te verkopen. Geprivatiseerde onderzoeksbedrijven zowel
als universitaire laboratoria moeten opdrachten van het bedrijfsleven
binnenhalen of zelf de gang maken naar de beurs.
Trudy Dehue ontkracht
tenslotte de verklaring dat de depressie-epidemie een product is van de
hedendaagse verzorgingsstaat, die de gepamperde burger zou hebben verwend en
verwekelijkt'. De depressie-epidemie heeft eerder te maken met een verharding
dan met een verzachting van de samenleving. In de afgelopen decennia maakte het
ideaal van de maakbare samenleving plaats voor dat van het maakbare individu.
Waren voorheen omstandigheden meestal nog de oorzaak van voorspoed of ellende,
nu richt de aandacht zich op de persoonlijke inzet.
Daarbij zijn mensen
niet minder maar juist méér verantwoordelijkheid voor zichzelf gaan dragen.
Volgens de logica van de markt hebben mensen immers de plicht het lot in eigen
hand te nemen. Mensen zijn hun eigen onderneming geworden. Ze moeten hun best
doen om mee te kunnen in een concurrentiemaatschappij, want economisch succes
wordt gezien als maatstaf voor slagen in het leven. Steeds meer mensen voelen
zich in deze opgave tekortschieten.
In deze verfrissend kritische en tevens zeer leesbare studie legt Trudy Dehue de vinger op een steeds dieper etterende wonde. In ver doorgevoerde
vorm laat het neoliberale systeem veel mensen volledig aan hun lot over. De
verliezers hebben het aan zichzelf te wijten dat ze niet slaagden. In een
systeem dat iedereen leert primair uit te zijn op eigenbelang kan niemand
rekenen op substantiële hulp van anderen. Dat is alleen goed te verdragen voor
de echte winnaars die niemand nodig hebben.
Sedert de eerste publicatie van dit boek is het er beslist niet beter op geworden. In onze maatschappij moeten talloze mensen
verwoede pogingen doen om zich te handhaven. Wie zich niet dagelijks opgewekt
en uitgebreid profileert op verschillende netwerksites telt niet meer mee. Wie
zich niet kan beroepen op een flitsende carrière heeft het niet gemaakt. En het
aantal coaches en cursussen, die ons zullen helpen om onze eigen praktijk te
doen slagen, is nauwelijks bij te houden.
Terecht bekroonde de
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek dit boek met de
Eurekaprijs van 2009 voor een populairwetenschappelijkepublicatie.
WITTE, E., CRAEYBECKX, J. & A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Apen, Standaard Uitgeverij, 2010 (10e dr.), 584 pp. ISBN 978 90 02 21937 5
Na 541 dagen intensieve en moeizame onderhandelingen was er in 2011 eindelijk een regeerakkoord in België. Daarmee werd een nieuw record gevestigd dat door het Guinness Book of Records erkend werd als de langste formatie ter wereld ooit. Deze uitermate spannende periode deed ons bijna vergeten dat het land in zijn geschiedenis wel vaker problematische regeringscrisissen doormaakte.
In een periode waarin het bestaan zelf van het land door een deel van de politieke elite in vraag wordt gesteld, is het leerrijk om meer zicht te krijgen op de wordingsgeschiedenis van de actuele spanningen in de Belgische politiek. In dit boek krijgen we een grondige uitwerking gepresenteerd van de politieke gebeurtenissen en evoluties in België vanaf 1830 tot kort voor 2010.
Zeker als er geen duidelijke cesuren aanwezig zijn, moet er gezocht worden naar een manier om de geschiedenis in te delen. De auteurs hebben gekozen voor een thematisch-chronologische indeling in periodes die als eenheid kunnen beschouwd worden. De revolutionaire leuze van het prille België, Eendracht maakt macht, bleek algauw een aantal fundamentele breekpunten te verbergen. De hoofdthemas in de Belgische politiek zijn terug te brengen tot drie conflictzones: sociaaleconomische, levensbeschouwelijke en communautaire tegenstellingen. Ze bepalen nog altijd in meer of mindere mate het politieke reilen en zeilen in België.
De politieke keuzes en gebeurtenissen zijn natuurlijk nooit los te zien van economische en maatschappelijke veranderingen. Daarom beperken de auteurs zich niet tot de strijd om de macht over de inrichting van de maatschappij in enge zin, maar belichten zij ook de sociale evoluties en de pressiegroepen die de politieke veranderingen doordrukten.
In de nieuwste editie van 2010 werden de laatste hoofdstukken geactualiseerd in het licht van de evoluties aan het eind van de twintigste eeuw. De eeuwwisseling vormt in België op meerdere gebieden een overgangsperiode naar een nieuwe politiek en een nieuwe economie. In het allerlaatste hoofdstuk worden de basismechanismen toegelicht die het Belgische bestel in de laatste decennia beheersten.
Dit werk biedt een grondige studie van de politieke geschiedenis van België. Alle hoofdstukken zijn grondig uitgewerkt door academici met een gedegen kennis van de materie. In de twee bijlagen krijgen we een interessant overzicht van de electorale verhoudingen van 1847 tot 1997 en een chronologisch overzicht van de regeringen sinds 1830. Het werk voorziet in een uitgebreide bibliografie, een handige lijst van afkortingen en een personen- en zakenregister.
Door de academische taal en moeilijk te volgen gedachtegang zijn niet alle bijdragen vlot leesbaar. Vooral het hoofdstuk over de economische en sociale politiek sinds de jaren vijftig, toch een belangrijke periode om de huidige spanningen te begrijpen, was een taaie brok. Dit is heel jammer, want voor een goed begrip van de huidige politieke ontwikkelingen is een historisch perspectief toch belangrijk.
De Tijd noemt dit boek niettemin met recht een standaardwerk over de Belgische geschiedenis.
LE GOFF,
J., De cultuur van middeleeuws Europa.
(Vert. La civilisation de lOccident
médiéval, 1984) Adam, Uitg. Wereldbibliotheek, 1987, 503 pp. ISBN 90 284
1521 1
Rijzige
belforten en kathedralen, imposante burchten en vestingen, verfijnde miniaturen,
prachtige schilderijen en beeldhouwwerken. Een aanzienlijk deel van ons erfgoed
dateert uit de middeleeuwen. Maar wat zeggen gebouwen, geschriften en
kunstwerken over de mensen zelf? Hoe leefden en dachten de middeleeuwers? En
hoe kunnen wij daar een beeld van krijgen?
De
nagelaten teksten onthullen slechts de cultuur van een zeer beperkte groep
in de middeleeuwse samenleving. De doorsnee middeleeuwer, zowel edelman als
boer, was immers ongeletterd. In De
cultuur van middeleeuws Europa doet Jacques Le Goff een poging om door te
dringen tot deze wereld, die niet de mogelijkheid bezat om zich schriftelijk uit
te drukken. Hij maakte dan ook niet alleen gebruik van de gangbare
schriftelijke bronnen, maar verwerkte de bevindingen van verscheidene wetenschappen,
zoals de archeologie, de sociale wetenschappen, de antropologie en de etnologie.
Ook de elitaire kunstuitingen, de schilderijen, boekverluchtingen, de reliëfs
en majestueuze gebouwen, onthullen ons heel wat over de leef- en denkwereld van
de middeleeuwse mens.
In dit monumentale werk krijgen we een zeer uitgewerkt beeld van de wijze
waarop de mensen van hoog tot laag zich
handhaafden in een schaarstemaatschappij. De middeleeuwen waren niet alleen een
donkere periode voor de wetenschap, maar vooral voor de doorsnee middeleeuwer.
De meeste mensen leefden voortdurend op de rand van het bestaansminimum en
kregen te stellen met herhaalde misoogsten, ziekten, natuurrampen en
oorlogsgeweld. Dit sombere beeld van de middeleeuwen druist regelrecht in tegen
de negentiende-eeuwse romantische voorstellingen van de middeleeuwen als
lichtende bakermat van de christelijke beschaving.
In het
eerste deel schetst Le Goff de hoofdlijnen van de economische, sociale en politieke geschiedenis van het Westen van de
vierde tot de veertiende eeuw. Middeleeuws Europa verrees op de ruïnes van het
Romeinse rijk. Aan het eind van de 5e eeuw stortte het ineen onder
druk van de massale invallen van de Germaanse stammen aan zijn grenzen. Het
gevolg was dat de bevolking uit de steden wegtrok en zich vestigde op het
platteland. De rijke stedelingen verschansten zich op hun domeinen en de armen
zochten hun toevlucht op de domeinen van de rijken. Zo werd de basis gelegd van
de middeleeuwse feodale samenleving.
De
structuur en het functioneren van dat soort samenleving maakt de cultuur van de
middeleeuwen begrijpelijk. Die wordt in het tweede deel van het boek uitgebreid
geëxploreerd. De middeleeuwse mens leefde in een hiërarchisch geordende
gemeenschap waarin het individu totaal ondergeschikt was aan de groep: de
familie, de clan, de heerlijkheid. Iedere mens zat aan alle kanten verstrikt in
een netwerk van verplichtingen dat hem dwong tot gehoorzaamheid, onderwerping
en solidariteit. De middeleeuwer had geen enkel besef van vrijheid in de
moderne betekenis van het woord.
In deze uitermate
behoudsgezinde samenleving had iedereen een voorbeschikte plaats en bestemming,
een idee dat door het christendom gretig werd ondersteund. Het christelijke
geloof legitimeerde de onwrikbare standenmaatschappij, de tweehoofdige leiding
op aarde van paus en keizer, de verhouding tussen het individu en de
gemeenschap, de gezinsrelaties en de positie van man, vrouw en kind. Le Goff
bespreekt de machtsverhoudingen in steden en dorpen, de positie van de
stedelijke gemeenschap ten opzichte van het platteland, de rol van de Kerk en
de kerken als instituten en de functie van het koningschap. De brandpunten van
het sociale leven komen uitgebreid aan de orde: kerken, kastelen, molens,
kroegen als ontmoetingsplaatsen. Ook de marginalen, de ketters, leprozen,
joden, tovenaars, homoseksuelen, zieken, vreemdelingen en maatschappelijk
onaangepasten hadden een functie in de christelijke middeleeuwse maatschappij.
Jacques Le
Goff geeft een indingend beeld van de volkscultuur van een analfabete massa in
een hoogst wisselvallig bestaan. Voor de middeleeuwers was de wereld een
tranendal waarin men zo goed en zo kwaad moest zien te overleven. Hun
mentaliteit en belevingswereld werden bepaald door onzekerheid en onveiligheid
en door de noodzaak om zijn angsten onder controle te krijgen. Mensen waren
zeer gevoelig voor symboliek, geloofden rotsvast in buiten- en bovennatuurlijke
werelden en zochten houvast in mirakels en godsoordelen. De middeleeuwers
stelden al hun hoop op het hiernamaals, waarin uiteindelijk rechtvaardigheid
zou heersen.
Verder rekent
Le Goff af met het wijdverspreide romantische idee dat de middeleeuwse wereld
een eenheid vormde en dat de middeleeuwer een wereldburger was. Middeleeuwers waren
weliswaar veel minder honkvast dan de moderne Europeaan, maar dat had niet
zozeer te maken met een kosmopolitische instelling als wel met een hoogst onzeker
bestaan en het feit dat men toch al zeer weinig bezat. Het middeleeuwse Europa
was een lappendeken van relatief autonome streken, de mensen leefden vooral in
kleine entiteiten en er werden tientallen verschillende talen gesproken. De
werkelijkheid was veel banaler dan bevlogen nationalisten, die zich vaak
beroepen op een groots middeleeuws verleden, het graag voorstellen.
Hoewel dit
werk reeds meer dan 30 jaar geleden werd geschreven, is het de moeite meer dan
waard. Het is geschreven door een eminente historicus, op basis van een diepgaande
studie van veelzijdig en origineel bronnenmateriaal. De tekst laat zich zeer
vlot lezen en wordt geregeld verlucht met zeer instructieve illustraties, zoals
geografische kaarten, plattegronden van abdijen en kerken, steden en dorpen,
kaarten van slagvelden. Dit werk heeft me van begin tot einde kunnen boeien.
SCRUTON, R., Groene
filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet. (Vert. Green Philosophy. How To Think Seriously About the Planet,
2012) Adam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2012, 320 pp. ISBN 978 90 468 1123 8
De milieubeweging wordt doorgaans zowel door
aanhangers als door tegenstanders omschreven als iets van links. Volgens de
Britse conservatieve filosoof Roger Scruton zijn milieubeschermers en
conservatieven echter bondgenoten, want ze hebben gelijklopende doelen. Beiden
willen een bedreigde erfenis beschermen tegen plundering en streven naar een
langetermijnbeleid dat gericht is op het zuinig omgaan met natuurlijke
hulpbronnen.
Maar de milieubewegingen motiveren de gewone
burger niet om zijn leven te veranderen. Hun alarmkreten over nakende milieucatastrofes
jagen hem angst aan en stuiten op wantrouwen en verzet. Ze leggen de nadruk
bovendien teveel op politiek activisme, ingrijpende mondiale programmas en
grootschalige overheidsprojecten.
Het klopt dat mondiale problemen als
klimaatverandering, olievervuiling, bergen plastic afval en verlies aan
biodiversiteit niet aangepakt kunnen worden zonder regeringsbemoeienis. Maar
als we problemen aan regeringen overlaten, geven we ze uit handen.
Grootschalige projecten gaan bovendien spoedig een eigen leven leiden zonder
verantwoording aan de burger.
Bovendien zijn mensen van nature zelfzuchtig en
gaan ze niet spontaan zorgzaam om met hun leefmilieu. Individuele consumenten
zijn vooral gericht op voordelen op de korte termijn. Dus moeten we zoeken naar
niet-zelfzuchtige prikkels die sterk genoeg zijn om onze begeerten in te tomen
en die mensen kunnen bewegen om milieubewust te leven.
Die wortelen volgens de conservatieve visie in
de natuurlijke gehechtheid van mensen aan het eigen thuis en grondgebied, door
Scruton oikofilie gedoopt. Deze gehechtheid zet hen ertoe aan
om het leefmilieu te beschermen tegen erosie en verspilling. Wanneer mensen hun
omgeving niet langer beschouwen als hun thuis dragen zij er minder zorg voor.
In zijn boek belicht Scruton wat oikofilie kan
betekenen voor milieubescherming, onder welke voorwaarden ze ontstaat en hoe ze
gestimuleerd kan worden. Hij verdedigt plaatselijke initiatieven tegen mondiale
programmas, burgerverenigingen tegen politiek activisme, en kleinschalige, op
vriendschap gebaseerde instellingen tegen grootschalige campagnes. Hij staat
kritisch tegenover regelgeving van bovenaf en tegenover milieubewegingen die
een algemeen doel nastreven zonder overleg met de plaatselijke gemeenschappen.
Een conservatieve milieupolitiek berust op
rentmeesterschap, overleg en gemeenschapszin. Conflicten dienen opgelost te
worden door onderhandeling in plaats van door regelgeving van bovenaf. Door
zelf op te treden haalt de staat het gevoel van verantwoordelijkheid bij de
burgers weg. De overheid zou zich ertoe moeten beperken de voorwaarden te
scheppen waaronder mensen zorg gaan dragen voor hun lokale milieu.
Scruton kant zich daarmee niet helemaal tegen
overheidsregulering. De overheid moet alle nodige maatregelen nemen om de kosten
van een vrije markteconomie te beperken en te beletten dat ze ten laste komen
van de gemeenschap en de toekomstige generaties. Hij bestrijdt en ontkracht een
aantal wijd verspreide ideeën over conservatisme en verzet zich met klem tegen
het soort conservatisme dat alles ondergeschikt maakt aan het primaat van de
economische vrijheid. Dit is alvast een interessante correctie op het gangbare
beeld van de conservatieve politiek.
Politiek rechts wordt inderdaad niet meteen aan
milieubescherming gekoppeld. Ik was dus reuzebenieuwd wat een oerconservatieve
filosoof als Roger Scruton over groen te zeggen heeft. Met zijn voorkeur voor
lokale initiatieven en de nadruk op de verantwoordelijkheid van burgers voor
hun eigen leefmilieu en dat van hun nakomelingen heeft hij een sterk punt.
Mensen moeten zelf zorg dragen voor hun leefmilieu. Regelgeving over de hoofden
van de burgers heen roept vaak verzet en onverschilligheid op. Van de overheid
mag je inderdaad verwachten dat zij de voorwaarden schept waaronder de burgers
het rentmeesterschap over hun eigen grondgebied kunnen uitoefenen.
Scruton onderkent wel dat milieuproblemen de
nationale grenzen vaak overstijgen en derhalve niet altijd op lokaal niveau op
te lossen zijn. Maar ingewikkelde en grootschalige internationale verdragen
vormen een aanslag op de vrijheid en op de lokale gebruiken, zo stelt hij. Zijn
alternatief is duidelijk toegesneden op de Angelsaksische landen en klinkt
pover: burgers kunnen zich verenigen en via juridische weg hun rechten opeisen.
Hij gaat daarbij echter voorbij aan de
machtspositie van internationale concerns waartegen burgers zeer weinig
vermogen. Zelfs de nationale regeringen zijn in onze wereld de speelbal van
ondernemingen die mondiaal opereren en zich de wet niet laten dicteren door
nationale regelgeving. In niet-democratische landen of landen waar de
burgergemeenschap zwak staat hebben deze multinationals vrij spel.
Scruton richt bovendien zijn pijlen
ongenuanceerd op alles wat maar enigszins naar links ruikt. Hij noemt links
zonder onderscheid oikofoob en laat geen gelegenheid voorbijgaan de linkse
bewegingen van alle zonden Israëls te betichten. Voor een filosoof van zijn
klasse is het uitermate zwak dat hij daarbij communisme, marxisme en socialisme
zonder meer over dezelfde kam scheert. Hij zou beter moeten weten.
Scruton verkondigt nog meer straffe opvattingen.
Als we hem moeten geloven, dan bestaat de mensheid uit twee categorieën: de
goeden die de liefde voor de eigen thuis beoefenen, en de slechten die ofwel
verslaafd zijn aan technologie of die een afkeer hebben van hun eigen thuis. Zo
cultiveert hij kunstmatige tegenstellingen en verschillen tussen
mensen. En in zijn nostalgisch verlangen naar een idyllische
plattelandssamenleving, die in een snel verstedelijkende wereld steeds
zeldzamer wordt, beschuldigt hij de wetenschap ervan dat ze de mens losweekt
van zijn gehechtheden.
Als het de bedoeling was een breed lezerspubliek
te bereiken, dan heeft Scruton de bal tenslotte behoorlijk mis geslagen. De
lezer wordt overstelpt met eindeloze herhalingen en een onnodig ingewikkelde
woordenvloed. Alle hoofdstukken bestaan uit lopende tekst zonder indeling, soms
dertig bladzijden lang. Na het eerste hoofdstuk heb ik mezelf moeten
verplichten om verder te lezen.
Ondanks voorgaande bedenkingen heb ik uit dit
boek toch veel opgestoken. Het was een kennismaking met een gedachtegoed dat
het mijne niet is. Het brengt een aspect van milieubeheer aan de orde waar ik
tevoren weinig aandacht aan gaf. En het verschafte mij een beter inzicht in het
succes van de huidige populistische en nationalistische stromingen.
van
LOENEN, G., Hij had beter dood kunnen
zijn. Oordelen over andermans leven. Adam, Van Gennep, 2009, 222 pp.
ISBN 978 90 5515 393 0
Bij
ondraaglijk en uitzichtloos lijden mogen mensen in Nederland en België kiezen
voor de dood. Als belangrijkste reden wordt de zelfbeschikking aangevoerd: wie
lijdt, mag zelf beslissen te sterven. De praktijk valt echter tegen. Het
publiek denkt dat mensen recht hebben op euthanasie of hulp bij zelfdoding. Maar
als ze dat recht vervolgens opeisen bij hun arts, blijken ze het niet te kunnen
afdwingen. Want de zelfbeschikking van de patiënt is theorie. In de praktijk geeft
het oordeel van de arts over het uitzichtloos en ondraaglijk lijden de doorslag.
Maar als bij
opzettelijke levensbeëindiging het argument lijden belangrijker is dan zelfbeschikking,
kun je dan toelaten dat mensen blijven lijden, enkel en alleen omdat ze niet om
euthanasie kunnen vragen? De redenering luidt dan Jan ligt al zoveel jaren in
coma, zelf zou je dat toch nooit willen? Ik vind dat we hem waardig moeten
laten sterven. Geleidelijk is zo de weg
vrijgemaakt voor het ongevraagd verlossen van mensen uit hun lijden, voor
levensbeëindiging zonder verzoek.
Journalist
Gerd van Loenen maakt een kritische analyse van de beweegredenen van artsen om
niet te reanimeren, om medische behandelingen te staken bij mensen in
vegetatieve toestand en bij zieke of zwaar gehandicapte pasgeborenen, of om
dodelijke middelen toe te dienen aan uitbehandelde patiënten die daar niet om
hebben verzocht. In de meeste gevallen is er geen sprake van ondraaglijk en
uitzichtloos lijden, maar luidt de rechtvaardiging dat het zinloos is om het
leven van deze patiënt nog langer te rekken.
Wat bedoelt
een arts als hij zegt dat behandeling medisch zinloos is? En wie beslist dat
en op grond waarvan? Oordeelt men in werkelijkheid niet te snel dat sommige
mensen beter dood kunnen zijn, zelfs al lijden ze niet ondraaglijk en
uitzichtloos maar zijn ze gehandicapt of zien ze een leven met beperkingen
tegemoet? Het is zeker zo dat het leven van en met een gehandicapte mens zwaar
is. Maar het is iets heel anders om te zeggen dat die mens daarom beter niet
meer zou leven.
Als
anderen in de plaats van de betrokken persoon gaan bepalen wat uitzichtloos en
ondraaglijk lijden is, zitten we snel op een hellend vlak, zegt van Loenen. Artsen,
maar ook mantelzorgers en ethici, oordelen over het leven van een ernstig zieke
of gehandicapte persoon vanuit hun eigen levensbeschouwing. Ook de media gaan
niet vrijuit. In de meeste documentaires en films over het thema wordt steevast
een mensvisie naar voor geschoven die het leven met handicaps of beperkingen
als minder gelukkig of waardevol acht.
Gehandicapt
leven leidt voor deze beslissers en opiniemakers kennelijk enkel tot leed en
niet tot geluk, en bestaat alleen uit kosten en niet ook uit baten. Niemand
komt op het idee om gehandicapten, die dankzij reanimatie of medisch ingrijpen nog
leven, te vragen hoe ze hun leven met beperkingen waarderen of om te observeren
of ze een gelukkige indruk maken. Beperkingen leiden niet vanzelf tot
uitzichtloos en ondraaglijk lijden, en als iemand dat goed kan beoordelen dan
is het wel degene die zelf gehandicapt is.
We kunnen
ons beter gewoon aan de euthanasiewet houden: levensbeëindiging op verzoek mag,
levensbeëindiging zonder verzoek mag niet. Mensen kunnen zeker vanwege hun
lijden afstand doen van het recht op leven, en liever sterven. Maar dat kunnen
ze alleen vrijwillig doen. Als het om andermans leven gaat moeten we ons
terughoudend opstellen en erin berusten dat iemand voortleeft in een situatie
waarin we zelf misschien om euthanasie zouden vragen. We moeten accepteren dat
iemand leeft zolang hij leeft, ook als we niet weten wat voor zin dat heeft.
Dit boek
stelt een aspect van opzettelijke levensbeëindiging aan de orde, dat de inzet
is van een vurig debat tussen voorstanders en tegenstanders van euthanasie en
waarover in de media zelden gesproken wordt. Doorgaans worden de argumenten
tegen euthanasie en de uitbreiding van de wet door religieuze groeperingen
geclaimd. Daardoor vallen ze bij vrijzinnigen vaak in dovemansoren. Van Loenen
toont aan dat deze waarschuwingen gegrond zijn, niet om religieuze redenen,
maar omdat artsen zich voorbehouden te bepalen wat ondraaglijk en uitzichtloos
lijden is.
Deze vaststelling
roept bij mij twee bedenkingen op, die buiten het bestek van dit boek vallen. Ten
eerste oordelen artsen, behalve over de ernst van het lijden, ook vaak voor een
patiënt dat hij niet in staat is zelf te beslissen. De meeste psychiaters
weigeren euthanasie of hulp bij zelfdoding omdat ze vinden dat de wens van hun
patiënt om te sterven kan voortkomen uit zijn psychische ziekte. Daarmee is
hulp bij zelfdoding voor psychisch zieken in de praktijk vrijwel onmogelijk.
Geen zelfbeschikking dus voor wie psychisch ziek is. Het dramatische gevolg is
dat psychisch zieke mensen met een stervenswens soms enkel een gruwelijke zelfdoding rest in mensonterende omstandigheden.
Niemand
mag noch kan in de plaats van een ander oordelen dat zijn lijden zo ondraaglijk
en uitzichtloos is dat het leven onleefbaar wordt, en daarom het leven van deze
persoon opzettelijk bekorten of beëindigen. Deze duidelijke stellingname is
meteen de aanleiding voor mijn tweede bedenking. Als zelfbeschikking, en niet
medelijden, de ultieme grond is voor opzettelijke levensbeëindiging, dan kunnen
artsen of mantelzorgers ook niet voor een ander oordelen dat zijn lijden niet
uitzichtloos of ondraaglijk genoeg is. Zij kunnen hem of haar op deze grond dan
ook euthanasie of hulp bij zelfdoding niet ontzeggen.
Dit waardevolle
boek zet je aan het denken over het grijze gebied in de gezondheidszorg waar moeilijke
beslissingen moeten genomen worden over leven en dood. Het is geheel
toegesneden op de Nederlandse situatie, maar het thema de verdediging van de
onmondige mens tegen de medische almacht is grensoverschrijdend. De tekst is toegankelijk
geschreven en laat zich vlot lezen.