SCRUTON, R., Groene
filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet. (Vert. Green Philosophy. How To Think Seriously About the Planet,
2012) Adam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2012, 320 pp. ISBN 978 90 468 1123 8
De milieubeweging wordt doorgaans zowel door
aanhangers als door tegenstanders omschreven als iets van links. Volgens de
Britse conservatieve filosoof Roger Scruton zijn milieubeschermers en
conservatieven echter bondgenoten, want ze hebben gelijklopende doelen. Beiden
willen een bedreigde erfenis beschermen tegen plundering en streven naar een
langetermijnbeleid dat gericht is op het zuinig omgaan met natuurlijke
hulpbronnen.
Maar de milieubewegingen motiveren de gewone
burger niet om zijn leven te veranderen. Hun alarmkreten over nakende milieucatastrofes
jagen hem angst aan en stuiten op wantrouwen en verzet. Ze leggen de nadruk
bovendien teveel op politiek activisme, ingrijpende mondiale programmas en
grootschalige overheidsprojecten.
Het klopt dat mondiale problemen als
klimaatverandering, olievervuiling, bergen plastic afval en verlies aan
biodiversiteit niet aangepakt kunnen worden zonder regeringsbemoeienis. Maar
als we problemen aan regeringen overlaten, geven we ze uit handen.
Grootschalige projecten gaan bovendien spoedig een eigen leven leiden zonder
verantwoording aan de burger.
Bovendien zijn mensen van nature zelfzuchtig en
gaan ze niet spontaan zorgzaam om met hun leefmilieu. Individuele consumenten
zijn vooral gericht op voordelen op de korte termijn. Dus moeten we zoeken naar
niet-zelfzuchtige prikkels die sterk genoeg zijn om onze begeerten in te tomen
en die mensen kunnen bewegen om milieubewust te leven.
Die wortelen volgens de conservatieve visie in
de natuurlijke gehechtheid van mensen aan het eigen thuis en grondgebied, door
Scruton oikofilie gedoopt. Deze gehechtheid zet hen ertoe aan
om het leefmilieu te beschermen tegen erosie en verspilling. Wanneer mensen hun
omgeving niet langer beschouwen als hun thuis dragen zij er minder zorg voor.
In zijn boek belicht Scruton wat oikofilie kan
betekenen voor milieubescherming, onder welke voorwaarden ze ontstaat en hoe ze
gestimuleerd kan worden. Hij verdedigt plaatselijke initiatieven tegen mondiale
programmas, burgerverenigingen tegen politiek activisme, en kleinschalige, op
vriendschap gebaseerde instellingen tegen grootschalige campagnes. Hij staat
kritisch tegenover regelgeving van bovenaf en tegenover milieubewegingen die
een algemeen doel nastreven zonder overleg met de plaatselijke gemeenschappen.
Een conservatieve milieupolitiek berust op
rentmeesterschap, overleg en gemeenschapszin. Conflicten dienen opgelost te
worden door onderhandeling in plaats van door regelgeving van bovenaf. Door
zelf op te treden haalt de staat het gevoel van verantwoordelijkheid bij de
burgers weg. De overheid zou zich ertoe moeten beperken de voorwaarden te
scheppen waaronder mensen zorg gaan dragen voor hun lokale milieu.
Scruton kant zich daarmee niet helemaal tegen
overheidsregulering. De overheid moet alle nodige maatregelen nemen om de kosten
van een vrije markteconomie te beperken en te beletten dat ze ten laste komen
van de gemeenschap en de toekomstige generaties. Hij bestrijdt en ontkracht een
aantal wijd verspreide ideeën over conservatisme en verzet zich met klem tegen
het soort conservatisme dat alles ondergeschikt maakt aan het primaat van de
economische vrijheid. Dit is alvast een interessante correctie op het gangbare
beeld van de conservatieve politiek.
Politiek rechts wordt inderdaad niet meteen aan
milieubescherming gekoppeld. Ik was dus reuzebenieuwd wat een oerconservatieve
filosoof als Roger Scruton over groen te zeggen heeft. Met zijn voorkeur voor
lokale initiatieven en de nadruk op de verantwoordelijkheid van burgers voor
hun eigen leefmilieu en dat van hun nakomelingen heeft hij een sterk punt.
Mensen moeten zelf zorg dragen voor hun leefmilieu. Regelgeving over de hoofden
van de burgers heen roept vaak verzet en onverschilligheid op. Van de overheid
mag je inderdaad verwachten dat zij de voorwaarden schept waaronder de burgers
het rentmeesterschap over hun eigen grondgebied kunnen uitoefenen.
Scruton onderkent wel dat milieuproblemen de
nationale grenzen vaak overstijgen en derhalve niet altijd op lokaal niveau op
te lossen zijn. Maar ingewikkelde en grootschalige internationale verdragen
vormen een aanslag op de vrijheid en op de lokale gebruiken, zo stelt hij. Zijn
alternatief is duidelijk toegesneden op de Angelsaksische landen en klinkt
pover: burgers kunnen zich verenigen en via juridische weg hun rechten opeisen.
Hij gaat daarbij echter voorbij aan de
machtspositie van internationale concerns waartegen burgers zeer weinig
vermogen. Zelfs de nationale regeringen zijn in onze wereld de speelbal van
ondernemingen die mondiaal opereren en zich de wet niet laten dicteren door
nationale regelgeving. In niet-democratische landen of landen waar de
burgergemeenschap zwak staat hebben deze multinationals vrij spel.
Scruton richt bovendien zijn pijlen
ongenuanceerd op alles wat maar enigszins naar links ruikt. Hij noemt links
zonder onderscheid oikofoob en laat geen gelegenheid voorbijgaan de linkse
bewegingen van alle zonden Israëls te betichten. Voor een filosoof van zijn
klasse is het uitermate zwak dat hij daarbij communisme, marxisme en socialisme
zonder meer over dezelfde kam scheert. Hij zou beter moeten weten.
Scruton verkondigt nog meer straffe opvattingen.
Als we hem moeten geloven, dan bestaat de mensheid uit twee categorieën: de
goeden die de liefde voor de eigen thuis beoefenen, en de slechten die ofwel
verslaafd zijn aan technologie of die een afkeer hebben van hun eigen thuis. Zo
cultiveert hij kunstmatige tegenstellingen en verschillen tussen
mensen. En in zijn nostalgisch verlangen naar een idyllische
plattelandssamenleving, die in een snel verstedelijkende wereld steeds
zeldzamer wordt, beschuldigt hij de wetenschap ervan dat ze de mens losweekt
van zijn gehechtheden.
Als het de bedoeling was een breed lezerspubliek
te bereiken, dan heeft Scruton de bal tenslotte behoorlijk mis geslagen. De
lezer wordt overstelpt met eindeloze herhalingen en een onnodig ingewikkelde
woordenvloed. Alle hoofdstukken bestaan uit lopende tekst zonder indeling, soms
dertig bladzijden lang. Na het eerste hoofdstuk heb ik mezelf moeten
verplichten om verder te lezen.
Ondanks voorgaande bedenkingen heb ik uit dit
boek toch veel opgestoken. Het was een kennismaking met een gedachtegoed dat
het mijne niet is. Het brengt een aspect van milieubeheer aan de orde waar ik
tevoren weinig aandacht aan gaf. En het verschafte mij een beter inzicht in het
succes van de huidige populistische en nationalistische stromingen.
van
LOENEN, G., Hij had beter dood kunnen
zijn. Oordelen over andermans leven. Adam, Van Gennep, 2009, 222 pp.
ISBN 978 90 5515 393 0
Bij
ondraaglijk en uitzichtloos lijden mogen mensen in Nederland en België kiezen
voor de dood. Als belangrijkste reden wordt de zelfbeschikking aangevoerd: wie
lijdt, mag zelf beslissen te sterven. De praktijk valt echter tegen. Het
publiek denkt dat mensen recht hebben op euthanasie of hulp bij zelfdoding. Maar
als ze dat recht vervolgens opeisen bij hun arts, blijken ze het niet te kunnen
afdwingen. Want de zelfbeschikking van de patiënt is theorie. In de praktijk geeft
het oordeel van de arts over het uitzichtloos en ondraaglijk lijden de doorslag.
Maar als bij
opzettelijke levensbeëindiging het argument lijden belangrijker is dan zelfbeschikking,
kun je dan toelaten dat mensen blijven lijden, enkel en alleen omdat ze niet om
euthanasie kunnen vragen? De redenering luidt dan Jan ligt al zoveel jaren in
coma, zelf zou je dat toch nooit willen? Ik vind dat we hem waardig moeten
laten sterven. Geleidelijk is zo de weg
vrijgemaakt voor het ongevraagd verlossen van mensen uit hun lijden, voor
levensbeëindiging zonder verzoek.
Journalist
Gerd van Loenen maakt een kritische analyse van de beweegredenen van artsen om
niet te reanimeren, om medische behandelingen te staken bij mensen in
vegetatieve toestand en bij zieke of zwaar gehandicapte pasgeborenen, of om
dodelijke middelen toe te dienen aan uitbehandelde patiënten die daar niet om
hebben verzocht. In de meeste gevallen is er geen sprake van ondraaglijk en
uitzichtloos lijden, maar luidt de rechtvaardiging dat het zinloos is om het
leven van deze patiënt nog langer te rekken.
Wat bedoelt
een arts als hij zegt dat behandeling medisch zinloos is? En wie beslist dat
en op grond waarvan? Oordeelt men in werkelijkheid niet te snel dat sommige
mensen beter dood kunnen zijn, zelfs al lijden ze niet ondraaglijk en
uitzichtloos maar zijn ze gehandicapt of zien ze een leven met beperkingen
tegemoet? Het is zeker zo dat het leven van en met een gehandicapte mens zwaar
is. Maar het is iets heel anders om te zeggen dat die mens daarom beter niet
meer zou leven.
Als
anderen in de plaats van de betrokken persoon gaan bepalen wat uitzichtloos en
ondraaglijk lijden is, zitten we snel op een hellend vlak, zegt van Loenen. Artsen,
maar ook mantelzorgers en ethici, oordelen over het leven van een ernstig zieke
of gehandicapte persoon vanuit hun eigen levensbeschouwing. Ook de media gaan
niet vrijuit. In de meeste documentaires en films over het thema wordt steevast
een mensvisie naar voor geschoven die het leven met handicaps of beperkingen
als minder gelukkig of waardevol acht.
Gehandicapt
leven leidt voor deze beslissers en opiniemakers kennelijk enkel tot leed en
niet tot geluk, en bestaat alleen uit kosten en niet ook uit baten. Niemand
komt op het idee om gehandicapten, die dankzij reanimatie of medisch ingrijpen nog
leven, te vragen hoe ze hun leven met beperkingen waarderen of om te observeren
of ze een gelukkige indruk maken. Beperkingen leiden niet vanzelf tot
uitzichtloos en ondraaglijk lijden, en als iemand dat goed kan beoordelen dan
is het wel degene die zelf gehandicapt is.
We kunnen
ons beter gewoon aan de euthanasiewet houden: levensbeëindiging op verzoek mag,
levensbeëindiging zonder verzoek mag niet. Mensen kunnen zeker vanwege hun
lijden afstand doen van het recht op leven, en liever sterven. Maar dat kunnen
ze alleen vrijwillig doen. Als het om andermans leven gaat moeten we ons
terughoudend opstellen en erin berusten dat iemand voortleeft in een situatie
waarin we zelf misschien om euthanasie zouden vragen. We moeten accepteren dat
iemand leeft zolang hij leeft, ook als we niet weten wat voor zin dat heeft.
Dit boek
stelt een aspect van opzettelijke levensbeëindiging aan de orde, dat de inzet
is van een vurig debat tussen voorstanders en tegenstanders van euthanasie en
waarover in de media zelden gesproken wordt. Doorgaans worden de argumenten
tegen euthanasie en de uitbreiding van de wet door religieuze groeperingen
geclaimd. Daardoor vallen ze bij vrijzinnigen vaak in dovemansoren. Van Loenen
toont aan dat deze waarschuwingen gegrond zijn, niet om religieuze redenen,
maar omdat artsen zich voorbehouden te bepalen wat ondraaglijk en uitzichtloos
lijden is.
Deze vaststelling
roept bij mij twee bedenkingen op, die buiten het bestek van dit boek vallen. Ten
eerste oordelen artsen, behalve over de ernst van het lijden, ook vaak voor een
patiënt dat hij niet in staat is zelf te beslissen. De meeste psychiaters
weigeren euthanasie of hulp bij zelfdoding omdat ze vinden dat de wens van hun
patiënt om te sterven kan voortkomen uit zijn psychische ziekte. Daarmee is
hulp bij zelfdoding voor psychisch zieken in de praktijk vrijwel onmogelijk.
Geen zelfbeschikking dus voor wie psychisch ziek is. Het dramatische gevolg is
dat psychisch zieke mensen met een stervenswens soms enkel een gruwelijke zelfdoding rest in mensonterende omstandigheden.
Niemand
mag noch kan in de plaats van een ander oordelen dat zijn lijden zo ondraaglijk
en uitzichtloos is dat het leven onleefbaar wordt, en daarom het leven van deze
persoon opzettelijk bekorten of beëindigen. Deze duidelijke stellingname is
meteen de aanleiding voor mijn tweede bedenking. Als zelfbeschikking, en niet
medelijden, de ultieme grond is voor opzettelijke levensbeëindiging, dan kunnen
artsen of mantelzorgers ook niet voor een ander oordelen dat zijn lijden niet
uitzichtloos of ondraaglijk genoeg is. Zij kunnen hem of haar op deze grond dan
ook euthanasie of hulp bij zelfdoding niet ontzeggen.
Dit waardevolle
boek zet je aan het denken over het grijze gebied in de gezondheidszorg waar moeilijke
beslissingen moeten genomen worden over leven en dood. Het is geheel
toegesneden op de Nederlandse situatie, maar het thema de verdediging van de
onmondige mens tegen de medische almacht is grensoverschrijdend. De tekst is toegankelijk
geschreven en laat zich vlot lezen.
Vrouwen en mannen in
België. Genderstatistieken en genderindicatoren. Instituut voor de
gelijkheid van Mannen en Vrouwen, 2011, 395 pp.
Zijn meer vrouwen dan mannen betrokken in een auto-ongeval?
Hoeveel langer leven vrouwen gemiddeld dan mannen? Zijn plegers van geweld
meestal mannen en de slachtoffers hoofdzakelijk vrouwen? Hebben vrouwen echt
meer slaapproblemen dan mannen en hoeveel vaker lijden zij aan depressies?
Hoeveel tijd besteden vrouwen en mannen aan taken in het huishouden en waaraan
besteden zij het meeste tijd?
Op deze en nog veel meer vragen krijgen we een antwoord in
deze publicatie van het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen.
Hierin worden een groot aantal statistische gegevens samengebracht over de
meest diverse aspecten van het leven van mannen en vrouwen in België. We
krijgen een beeld van hun levensverwachting, hun meest voorkomende
aandoeningen, hun familiale situatie, hun vrijetijdsbesteding, hun surfgedrag
op internet, hun werksituatie, hun aandeel in de criminaliteit, het aantal
mannen en vrouwen in topfuncties en nog veel meer.
Het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen is
een federale overheidsinstelling. Het doel is de gelijkheid van vrouwen en
mannen te beschermen en bevorderen. De verzamelde statistieken geven een objectief
beeld van de positie van vrouwen en mannen in onze maatschappij.
Beleidsmaatregelen moeten het immers in belangrijke mate hebben van
statistieken.
De samenstellers focussen niet alleen op de
man/vrouwverschillen. Die zijn immers afhankelijk van andere factoren, zoals de
leeftijd, het opleidingsniveau of de gezinssituatie. Zo zien we bijvoorbeeld dat
genderverschillen zich al op jonge leeftijd aftekenen en het aantal mannen
resp. vrouwen dat betaalde arbeid verricht samenhangt met het opleidingsniveau.
Men heeft veel aandacht besteed aan de toegankelijkheid van
de statistieken. De tabellen en grafieken zijn overzichtelijk en worden telkens
bondig maar begrijpelijk toegelicht. Vooraan is een lijst opgenomen van
veelgebruikte afkortingen en achteraan een index met trefwoorden voor het
gericht zoeken.
FERGUSON,
N., Beschaving. Het Westen en de rest.
(Vert. Civilization, 2011)
Adam/Apen, Uitg. Contact, 2011, 431 pp. ISBN 978 90 254 3276 8
Vorig jaar nam Geely Volvo Car Corporation over van Ford.
Twee Chinese autobedrijven deden al een bod op het Zweedse Saab. Als de deal
doorgaat verzeilt een tweede Zweedse autobouwer onder Chinese vleugels. En
onlangs hebben Geely en een andere Chinese autofabrikant hun oog laten vallen
op de Opelfabriek in Antwerpen.
De opkomende
macht van China wordt met argusogen gevolgd. Terwijl de ontwikkelde wereld op
de rand van een tweede Grote Depressie wankelde, ervoer China niet veel meer
dan een kleine vertraging in de groei. Luidt dit het einde in van het Westen en
de komst van een nieuw Oosters tijdperk, zoals Kishore Mahbuhbani voorspelde in
De eeuw van Azië? Beleven we dan toch
het einde van 500 jaar Westerse dominantie?
Misschien
kunnen we meer doen dan koffiedik kijken als we die lange periode van Westerse
suprematie kunnen verklaren, zegt historicus Niall Ferguson. Hij is zeker niet
de eerste. Anderen, waaronder David Landes en Jared Diamond, gingen hem voor.
Maar Ferguson meent dat hij aan hun bevindingen een aantal essentiële zaken kan
toevoegen. Volgens hem heeft de 500-jarige voorsprong van West-Europa niet enkel
te maken met geografische ligging, culturele kenmerken of de ontwikkeling van techniek,
maar met een complex systeem van instituties, dat hij beschaving noemt.
Beschavingen
zijn veel meer dan majestueuze gebouwen, schitterende kunstwerken of een verfijnde
leefstijl. Een beschaving is de grootste eenheid van menselijke organisatie.
Het is een praktische en culturele reactie van menselijke populaties op hun omgeving,
vaak met een gedeelde religie en taalgemeenschappen. Iedere tijdsperiode kent
slechts een beperkt aantal beschavingen. De interacties van deze beschavingen waren
altijd een belangrijke drijvende kracht van historische verandering.
Vanaf de
vijftiende eeuw brachten de kleine staatjes van West-Europa een beschaving
voort die de hele wereld kon veroveren en onderwerpen. Ze slaagden er bovendien
in om volkeren over de hele wereld tot de westerse manier van leven te bekeren.
In de praktijk is het grootste deel van de wereld inmiddels geïntegreerd in een
Westers economisch systeem. En de Westerse politieke organisatie wordt door
steeds meer landen min of meer overgenomen.
Wat had
de beschaving van West-Europa na de 15e eeuw dat haar in staat
stelde de superieure Rijken van het Oosten te overtroeven? Zes instituties zijn
kenmerkend voor de wijze waarop het Westen de uitdagingen aanging waarvoor
iedere beschaving staat. In evenveel hoofdstukken toont Ferguson aan hoe deze
instellingen de West-Europese staten een voorsprong gaven op andere
beschavingen.
In de
eerste plaats stimuleerde de politieke versplintering van West-Europa de
concurrentie tussen de staten. De Europeanen zochten economische, geopolitieke
en religieuze kansen in verre landen. Het toen superieure China sloot het land
en zijn inwoners echter op in zelfgenoegzaamheid. De ontwikkeling van de
natuurwetenschappen leverde het Westen een tweede voordeel. De moslimwereld
daarentegen raakte haar wetenschappelijke voorsprong kwijt door de schier
onbeperkte heerschappij van de religie. De derde sterkte bestaat uit de rechtsorde,
een representatieve regering en particuliere eigendomsrechten. De uiteenlopende
ontwikkeling van de beide Amerikas illustreert hoe het Britse model van breed
verspreide eigendomsrechten en democratie beduidend beter werkte dan het Spaanse
model van geconcentreerde rijkdom en een autoritair systeem.
De vierde
Westerse institutie, de moderne geneeskunde, heeft de levensverwachting van
mensen overal ter wereld beduidend verhoogd. Het vijfde kenmerk is de
mogelijkheid voor grote groepen mensen om zich consumptiegoederen aan te
schaffen. Dit is het resultaat van de voortschrijdende technologische ontwikkeling,
die begon met de Industriële Revolutie in West-Europa. Het Westerse
arbeidsethos is het zesde kenmerk. Die maakt de vrije markteconomie mogelijk,
waarin steeds meer mensen kunnen sparen en over kapitaal beschikken.
Ferguson
noemt de opkomst van het Westen het belangrijkste historische verschijnsel in
de tweede helft van het tweede millennium van onze tijdrekening. De triomftocht
van de Westerse instellingen is echter geen doorslaggevend argument om
ongenuanceerd de loftrompet te steken over de Westerse beschaving. Die was immers
niet mogelijk geweest zonder de toevallige gelijktijdige zwakte van haar
rivalen.
Maar beschavingen
hebben niet het eeuwige leven. Ook de Westerse beschaving is al eens eerder in
verval geraakt en ten onder gegaan. Staat ons dat binnenkort ook te wachten?
Het is moeilijk om dat te voorspellen. Beschavingen zijn complexe systemen, en
als zodanig vergelijkbaar met complexe natuurkundige systemen. Ze functioneren
ergens tussen orde en wanorde en hebben de neiging om tamelijk plotseling van
stabiliteit naar instabiliteit over te gaan.
Kan er
iets ondernomen worden om de westerse beschaving voor zulk onheil te behoeden? Niall
Ferguson blijft hoopvol. Wat we nu doormaken is het einde van 500 jaar van
westerse dominantie. Maar we hoeven niet te overheersen om te blijven bestaan. De
westerse beschaving is verre van perfect en haar geschiedenis omvat zeer veel
zwarte bladzijden. Toch nemen steeds meer samenlevingen vrijwillig de kenmerken
ervan over. Het lijkt erop dat dit Westerse pakket voorlopig de best
beschikbare reeks economische, sociale en politieke instituties biedt voor
individuen en samenlevingen.
Ferguson
besluit: Misschien is de echte dreiging niet de opkomst van China, de islam of
CO2-emissies, maar het verlies van ons geloof in de beschaving die we van onze
voorouders hebben geërfd..
Veel van
de inzichten in dit boek zijn niet nieuw. Bij verschillende hoofdstukken
beleefde ik een déja-vu. De meeste themas werden ook al door onder andere
David Landes, Jared Diamond en Francis Fukuyama aangesneden en uitgewerkt. Het
is de verdienste van Niall Ferguson dat hij ze in de ruimere context van een
beschaving heeft geplaatst. Zijn werk was echter heel wat toegankelijker
geweest indien hij zich wat minder had vastgebeten in gedetailleerde
beschrijvingen en meer aandacht had gehad voor het globale plaatje. Van de boeiende vergelijking tussen beschavingen en
natuurkundige systemen heb ik daarentegen volop genoten.
VERHOFSTADT, D (Red.), John Stuart Mill. 150 jaar Over Vrijheid. Apen/Adam, Uitg. Houtekiet/Atlas, 2009, 240 pp. ISBN 978
908918 023 0
In 2009 was het 150 jaar geleden
dat de Britse politieke filosoof John Stuart Mill On Liberty publiceerde. Vrijheid, voor
ons vanzelfsprekend, was toen slechts voor een kleine elite weggelegd. De strijd
voor vrijheid is nog steeds actueel. Zeker in niet-Westerse landen is ze nog
steeds niet gestreden. Maar ook in het Westen roept de kwestie van de vrijheid
heftige discussies op. Kunnen alle meningen zonder meer geuit worden? Mogen
mensen zelf beschikken over eigen leven en dood?
John Stuart Mill was op veel
vlakken een voorloper op eenzame hoogte. Centraal staat het verdedigen van de
persoonlijke autonomie. Iedere mens is vrij om zelf over zijn leven te
beschikken. Aldus staat het gedachtegoed van Mill lijnrecht tegenover
ideologieën die het individu ondergeschikt maken aan een gemeenschap, een volk,
ras, natie of geloof. Conservatieven, populisten en nationalisten claimen ten
onrechte delen van zijn gedachtegoed.
Maar ook libertariërs, met hun
absoluut geloof in de laisser-faire economie, kunnen zich niet op de ideeën van
Mill beroepen. Hij verdedigde immers niet alleen de vrijheid, maar had ook
duidelijke ideeën over de voorwaarden die vervuld moesten worden zodat ieder
individu werkelijk vrij zou zijn. De grondvoorwaarde is dat de vrijheid van de
een ophoudt waar die van de ander geschaad wordt. Vrijheid, autonomie en
zelfbeschikking kunnen slechts gerealiseerd worden in combinatie met
rechtvaardigheid, solidariteit en herverdeling. Daarom stond hij op de bres voor
een aantal socialistische strijdpunten.
In dit boek geven twaalf auteurs
uit België en Nederland hun kritische beschouwingen over een aantal themas die
Mill belangrijk vond. Zo lezen we onder meer hoe hij dacht over de vrijheid van
meningsuiting, over het socialisme, het feminisme, het populisme, de religie en
het onderwijs. Zij tonen aan waarom veel van zijn stellingen nauwelijks aan
waarde hebben ingeboet.
Drie van de bijdragen vallen op
door hun helderheid en toegankelijkheid. Patrick Loobuyck vat de kernideeën in
het standaardwerk On Liberty samen.
Vrijheid is voor Mill geen waarde op zich, maar staat ten dienste van
zelfontplooiing. Mensen moeten vrij zijn om hun talenten te ontwikkelen en een
geestelijk hoogstaand leven te leiden dat bij hen past. Dirk Verhofstadt wijst
ons erop dat individualisme geen vrijbrief is voor egoïsme, narcisme of
onverschilligheid, maar een pleidooi voor zelfbeschikkingsrecht en tegen de
ondergeschiktheid van het individu aan een collectiviteit. En Koen Schoors
vergast ons op een zeer inzichtelijke uitleg over de implicaties van Mills
ideeën voor de vrijemarkt-economie.
John Stuart Mill kan beschouwd worden als de belangrijkste liberale filosoof uit de geschiedenis. Sommige bijdragen in dit boek zijn zeer geschikt als eerste kennismaking met zijn ideeëngoed. Wie daar reeds mee vertrouwd is zal in andere hoofdstukken opfrissing en verdieping vinden. Het voordeel van bundels als deze is dat de verschillende hoofdstukken afzonderlijk te lezen zijn.
BROOS, P., Over geneeskundigen en geneeskunst. De
evolutie van het medische denken door de eeuwen heen. Leuven, Uitg.
Davidsfonds, 2011, 335 pp. ISBN 978 90 5826 837 2
Ziek zijn was nooit een pretje.
Toch kun je maar beter ziek zijn in deze tijd dan vijftig jaar of langer
geleden. De technologische vooruitgang stelt artsen in staat nauwkeurige
diagnoses te stellen. Met snelle en veilige pijnstilling, adequate
wondverzorging en een batterij effectieve medicatie kan men de ellende van
ziekte zoveel mogelijk beperken. En heel wat aandoeningen, die mensen vroeger
met een ernstige vorm van invaliditeit belastten, kunnen dank zij
spitstechnologie binnen redelijke grenzen worden gehouden.
Paul Broos leidde jarenlang de
afdelingen heelkunde en traumatologie van het UZ Leuven en is emeritus
hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij vat voor ons de
geschiedenis samen van het medisch denken en handelen vanaf de prehistorie tot
de huidige tijd.
Soms wordt er beweerd dat mensen
vroeger gezonder waren omdat ze natuurlijker leefden. Niets is minder waar.
Zelfs de oudste mummies leden reeds aan aandoeningen die we vandaag nog kennen:
tuberculose, botziekten, parasitaire infecties, nier- en blaasstenen,
longontstekingen en zelfs aderverkalking. De voeding was meestal eenzijdig, men
had vitaminegebrek en de levensverwachting was laag. Maar de geneeskunde, voor
zover er al sprake van was, stond machteloos.
Tot ver in de 18e eeuw
had men slechts een rudimentair inzicht in de oorzaken en het verloop van
ziekteprocessen. Geneeskunde en geneeskundig handelen waren vooral een zaak van
gissen en missen. De medicijnman, en later de arts, kon de ziekte hoogstens
vaststellen en het verloop voorspellen. Voor de behandeling was het aanmodderen.
Het therapeutische arsenaal bleef beperkt tot enkele eenvoudige ingrepen, zoals
aderlaten en het zetten van botbreuken, die zeker niet zonder gevaar waren. Er
was geen adequate pijnbestrijding en geen inzicht in oorzaken en aard van
wondinfecties. De kennis van geneesmiddelen bleef beperkt tot de werking van
enkele plantenextracten. Genezing was vooral een kwestie van geluk hebben.
De Verlichting bracht wel een
aanzienlijke vooruitgang in de kennis van fysica en chemie, maar die bleek
slechts beperkt toepasbaar in de geneeskunde. Pas in de negentiende eeuw begon
de vooruitgang van de wetenschap voluit door te dringen in de geneeskunde. Men
kreeg een juist inzicht in de oorzaken van infecties en dit leidde tot
preventieve acties zoals vaccinatie. Geavanceerde technieken lieten toe steeds
betere medicijnen te ontwikkelen. De ontdekking van efficiënte pijnbestrijding
en sterilisatie stelde chirurgen in staat ingrepen met meer kans op succes uit
te voeren.
We zijn de wonderen van de moderne
geneeskunde vanzelfsprekend gaan vinden en vergeten gemakkelijk dat die niet
mogelijk waren geweest zonder de noeste inspanningen van een keur van
onderzoekers en artsen in de voorbije eeuwen. Met vaak zeer beperkte middelen
brachten ze de geneeskunde stap voor stap op een hoger peil. Sommigen onder hen
deden grote ontdekkingen en kregen daarvoor erkenning gedurende hun leven.
Anderen leverden minder spectaculaire prestaties die soms slechts lang na hun
dood op waarde werden geschat.
In dit boek wordt evenveel
aandacht besteed aan de kanonnen als aan de stille werkers. Hun prestaties
zouden nog beter tot hun recht zijn gekomen indien de auteur die niet alleen
vermeld had, maar meer aandacht had besteed aan hun betekenis in de
overheersende opvattingen van hun tijd.
Wie een vlot leesbaar boek zoekt
over de geschiedenis van de geneeskunde zal in dit boek echter zeker zijn gading
vinden.
BARON-COHEN, S., Nul empathie. Een theorie van de menselijke
wreedheid. (Vert. Zero Degrees of Empathy
A new theory of human cruelty, 2011) Adam, Uitg. Nieuwezijds, 2012, 239 pp. ISBN
978 90 5712 343 6
Een
kampbewaker dwingt een man om de strop rond de hals van zijn vriend te leggen,
dokters amputeren de handen van een vrouw en hechten ze verkeerd-om
weer aan, rebellen slaan kinderen voor de ogen van hun moeders dood tegen
de muur, een man verkracht zijn dochter bijna dagelijks terwijl hij haar
meer dan 20 jaar in een kelder gevangen houdt. Bij zoveel horror staat ons
verstand stil, we kunnen er niet bij. Hoe is het mogelijk dat mensen andere
mensen zo beestachtig kunnen behandelen?
Door
zijn Joodse achtergrond maakte Simon Baron-Cohen reeds vroeg in zijn leven
kennis met de gruwelijke gevolgen van de nietsontziende barbaarsheid waarmee
mensen andere mensen kunnen behandelen. De verklaring van filosofie en religie,
het kwaad zit in de mens, heeft hij altijd ontoereikend gevonden. Als je de
menselijke wreedheid echt wilt begrijpen dan moet je inzien waarom mensen elkaar
als objecten behandelen.
Gedurende
dertig jaar deed Baron-Cohen onderzoek naar empathie. In Nul empathie presenteert hij een
wetenschappelijke invalshoek voor het debat over de menselijke wreedheid. Mensen
zijn onverschillig voor het leed van anderen omdat hun natuurlijke gevoelens van
medeleven met een lijdende medemens uitgeschakeld zijn. Wanneer iemand een ander
mens als een object behandelt, komt dat niet door het kwaad maar door
afwezigheid van empathie.
Empathie
is ons vermogen om ons in te leven in de gedachten of gevoelens van anderen. Dat
vermogen is niet bij iedereen even groot. We bevinden ons allemaal op een
empathiespectrum dat van hoog naar laag loopt. Deze verschillen kunnen
teruggebracht worden tot de werking van een aantal gebieden in de hersenen, het
empathiecircuit.
Het
vermogen tot empathie is vrij stabiel maar kan veranderen naargelang de
omstandigheden. Als we opgeslorpt worden door ons werk zijn we meer bezig met
onszelf dan met anderen. In een vlaag van woede of een dronken bui kunnen we
iemand kwetsen. Dit zijn tijdelijke toestanden van
empathie-erosie.
Er
zijn echter mensen die altijd moeite hebben om zich in anderen in te leven. Voor
hen is het zeer lastig, soms bijna onmogelijk om bevredigende relaties te
onderhouden. Ze behandelen hun medemensen nagenoeg altijd als objecten en zijn
bijna uitsluitend op zichzelf gericht. Deze mensen bevinden zich aan het laagste
uiteinde van het empathiespectrum, ze hebben nul empathie.
Voor
sommigen van hen heeft dit tekort uitsluitend negatieve gevolgen. Hun leven is
bezaaid met moeilijkheden en mislukkingen. De psychiatrie noemt hun probleem een
persoonlijkheidsstoornis. Vanuit het empathieperspectief zijn zij nul-negatief.
Bij anderen is het gebrek aan empathie de tegenpool van een positieve
eigenschap. Mensen met Asperger en klassiek autisme missen empathie, maar munten
vaak uit in het systematiseren en het herkennen van patronen. Zij zijn
nul-positief.
Baron-Cohen
exploreert uitgebreid hoe deze mensen in het leven staan en maakt ons attent op
de problemen waarmee zij geconfronteerd worden. Hij stelt vast dat bij hen het
empathiecircuit inderdaad anders functioneert dan bij de modale mens, en wel met
een specifiek patroon bij iedere vorm van nul empathie. De oorzaak ligt in een
ingewikkelde wisselwerking van erfelijkheid met de omgeving, meer bepaald in de
mogelijkheid om een veilige hechting te ontwikkelen.
Tenslotte
zet Baron-Cohen zijn bevindingen op een rijtje. Aan de resultaten van zijn
onderzoek koppelt hij een aantal interessante bespiegelingen over de menselijke
wreedheid. We hoeven geen genoegen te nemen met machteloze verzuchtingen over
het kwaad in de mens. De wetenschap biedt een veel hoopvoller perspectief dan
religie of filosofie.
Een
aantal psychiatrische stoornissen, zoals borderline, psychopathie en anorexia
nervosa, worden begrijpelijker en beter te behandelen als je ze bekijkt vanuit
het standpunt van empathie. De bril van empathie zou kunnen leiden tot meer
menselijke en effectieve vormen van rechtspraak en straf. In de plaats van
mensen te laten rotten in gevangenissen zouden we hen trainingsprogrammas in
empathie kunnen laten volgen. Er zijn immers aanwijzingen dat iemand ook op
latere leeftijd nog empathie kan ontwikkelen.
Het
boek bevat twee interessante bijlagen. De eerste is de empathievragenlijst voor
volwassenen en voor kinderen, waarmee je je eigen empathiequotiënt kunt
berekenen. De tweede is een handleiding waarmee je kunt herkennen of iemand tot
de groep mensen met nul empathie behoort. Wie zich verder in het onderwerp wil
verdiepen zal heel zeker inspiratie vinden in de uitgebreide
literatuurlijst.
Net
als Frans de Waal is Baron-Cohen ervan overtuigd dat empathie een van de meest
waardevolle hulpbronnen van onze wereld is. Begrip voor de positie van de andere
partij is de enige manier om voortslepende conflicten op te lossen. Hij eindigt
daarom met een emotionele oproep om meer medeleven te betonen en te gebruiken.
Ondergedompeld in empathie wordt ieder probleem oplosbaar., stelt hij. Het is
gratis en kan niemand onderdrukken.
Nul
empathie
is geen horrorboek en verdrinkt niet in de verontwaardiging. Op een serene wijze
laat het ons kennis maken met een reeks vernieuwende inzichten over gedrag dat
voor de meesten van ons onbegrijpelijk is. Daarnaast worden oude, vertrouwde
begrippen, zoals gehechtheid, door een wetenschappelijke onderbouwing uit de
intuïtieve sfeer gehaald. Zo krijgen ze een rechtmatige plaats in een frisse
benadering van het menselijk gedrag. Dit is de grote verdienste van dit boek.
Daarom
is het jammer dat het betoog nogal slordig opgebouwd is en warrig geschreven.
Ten behoeve van de leesbaarheid had de vertaling de oorspronkelijke tekst
bovendien wat meer mogen loslaten. Een belangwekkend en actueel onderwerp als
dit verdient een betere uitwerking.
SWAAB, D.
Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot
Alzheimer. Uitg. Contact, 2011 (11e herziene druk), 480 pp.
ISBN 978 90254 3522 6
Het brein
is in. De afgelopen jaren werden we overspoeld met boeken over hersenonderzoek
en het brein. Neurowetenschappen zijn over hele wereld een topprioriteit geworden
van universiteiten en onderzoeksinstituten. Hersenen zijn hip. Maar zijn ze ook
meer dan een hype?
De
gerenommeerde hersenonderzoeker Dick Swaab is daar in ieder geval van overtuigd.
Onze hersenen zijn geëvolueerd om het individu en de soort in stand houden. Ze
besturen de meest uiteenlopende aspecten in ons leven. Hersenonderzoek is
daarom het antwoord op de vraag waarom we zijn zoals we zijn, een zoektocht
naar onszelf.
Ons brein
werkt als een ingewikkeld commandocentrum. Het verwerkt een niet aflatende informatiestroom
en stuurt die in alle richtingen. De bouw van deze fantastische machine bepaalt
onze mogelijkheden, onze beperkingen en ons karakter. Alles wat we denken, doen
en laten gebeurt door onze hersenen, zegt hij. In dit boek laat Swaab zien hoe ze
dit gedurende ons gehele leven klaarspelen.
Voor de
geboorte worden onze hersenen geprogrammeerd door een combinatie van erfelijke
factoren en de omstandigheden in de baarmoeder. Wij komen ter wereld met
hersenen waarin onze karaktereigenschappen, talenten en beperkingen al voor een
belangrijk deel zijn vastgelegd.
Zo wordt
het duidelijk dat we niet vrij zijn om onze seksuele oriëntatie te kiezen en waarom
therapieën om die te veranderen veel ellende veroorzaken. Recent onderzoek
leert dat veel psychiatrische stoornissen wortelen in de hersenontwikkeling
voor de geboorte, zelfs als ze pas veel later tot uiting komen.
Als
kinderen recalcitrante pubers worden doen zich weer complexe en belangrijke
veranderingen voor in de hersenen. Deze maken begrijpelijk waarom een derde van
de jongeren tussen de 10 en 17 jaar een delict pleegt. Dit betekent dat pubers
slechts beperkt verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor hun gedrag.
Swaab
laat ons verder zien hoe onze hersenen het mogelijk maken om gebeurtenissen te
onthouden. Zo vormen ze de basis voor onze identiteit en zelfgevoel. Hij maakt ook
duidelijk hoe onze hersenen verouderen, hoe het dementeringsproces verloopt en
wat er gebeurt als we dood gaan.
Er wordt
aandacht besteed aan stoornissen van bewustzijn, hersenschade door agressieve
sporten als boksen, en hersenziekten zoals verslaving, autisme en schizofrenie.
Met deze wetenschap kan opnieuw de vraag gesteld worden hoe verantwoordelijk iemand
is voor daden die hij heeft gepleegd door een hersenafwijking.
Ook de
relatie tussen de hersenen en het onstoffelijke komt aan de orde. De hersenen
genereren het bewustzijn. Uit de hersenen kunnen religie en de ziel verklaard
worden. En de manier waarop onze hersenen werken maakt duidelijk waarom wij ons
er misschien beter bij neerleggen dat een volledige vrije wil een illusie is.
Een
aantal lezers zullen moeite hebben met de naturalistische en deterministische
visie van de neurowetenschapper Swaab. Aan de wetenschappelijke bevindingen
over de hersenen verbindt hij bovendien soms gedurfde conclusies met betrekking
tot maatschappelijke, ethische en politieke vraagstukken en evoluties. Religieuze
levensbeschouwingen en politieke ideologieën met een repressieve agenda krijgen
geregeld een veeg uit de pan.
In
tegenstelling tot wat er in de pers gesuggereerd wordt is dit geen gemakkelijk
boek. Met hun verschillende gebieden, die bovendien geleerde Latijnse
benamingen hebben, vormen de hersenen het meest ingewikkelde orgaan van ons
lichaam. Met behulp van illustraties, voorbeelden en anekdotes heeft Swaab zijn
betoog wel zoveel mogelijk verteerbaar gemaakt. En gelukkig zijn de
verschillende hoofdstukken afzonderlijk te lezen, zodat men de inhoud met
mondjesmaat tot zich kan nemen.
SINGH, S & E.
ERNST, Bekocht of behandeld. De feiten over alternatieve
geneeswijzen. (Vert. Trick or treatment? Alternative medicine on trial,
2008) Adam, Uitg. De
Arbeiderspers, 2010, 393 pp. ISBN 978 90 295 7313 9
Met het aanbreken van het verkoudheidsseizoen gaat Oscillococcinum weer vlot over de toonbank. Een chiropractor verlost in een handomdraai van je rugpijn. Met behulp van acupunctuur verdwijnt je tenniselleboog als sneeuw voor de zon. En je zult geen last meer hebben van zure oprispingen als je altijd barnsteen bij je draagt.
De populariteit van
alternatieve geneeswijzen neemt wereldwijd hand over hand toe. De remedies staan
torenhoog opgestapeld in elke apotheek, worden in elk tijdschrift beschreven, op
miljoenen webpaginas besproken en door miljarden mensen gebruikt. Met
alternatieve behandelingen wordt geleurd alsof ze enorm veel baat bieden. Maar
doen ze dat werkelijk?
Simon Singh en Edzard Ernst gaan op zoek
naar de waarheid over de drankjes, de watertjes, de pillen, de naalden, het
kloppen en het energetiseren. Is alternatieve geneeskunde boerenbedrog of juist
buitengewoon effectief? Wie is betrouwbaar en wie draait je een poot uit? Wat
werkt en wat niet? Wat zijn de geheimen en wat zijn de leugens? Welke therapieën
zijn veilig en welke zijn gevaarlijk?
Alternatieve geneeswijzen zijn
therapieën die door een meerderheid van toonaangevende artsen niet worden
aanvaard. Zij maken gebruik van onderliggende processen die doorgaans biologisch
onaannemelijk zijn en niet aantoonbaar. Het zou echter van vooringenomenheid
getuigen als ze alleen op grond daarvan verworpen zouden worden. Het grootste
deel van de geschiedenis baseerde de geneeskunde zich immers ook op theorieën
die nu als hopeloos achterhaald beschouwd worden. Pas na de introductie van de
wetenschappelijke methode is de geneeskunde met rasse schreden vooruit
gegaan.
Aangezien de alternatieve geneeskunde beweert dat ze
dezelfde ziekten en aandoeningen kan behandelen als de reguliere geneeskunde,
moet ze langs dezelfde meetlat worden gehouden. Haar werkzaamheid dient bewezen
te worden aan de hand van de methodes die voor de reguliere geneeskunde worden
vereist. Een alternatieve geneeswijze blijft een dubieuze behandeling tot ze
zich in hooggekwalificeerde proeven heeft bewezen.
De empirisch
onderbouwde geneeskunde is gebaseerd op grondig wetenschappelijk onderzoek. Door
middel van experimenteren en observeren kunnen wetenschappers vaststellen of een
bepaalde therapie doeltreffend is. Nieuwe feiten worden onderzocht en conclusies
worden regelmatig herzien. Voor een goed begrip daarvan geven de auteurs in het
eerste hoofdstuk een snelcursus in de wetenschappelijke methode. Meer in het
bijzonder leggen ze uit hoe die in de geneeskunde wordt
gebruikt.
In de volgende hoofdstukken kijken de auteurs wat er
gebeurt wanneer de wetenschappelijke aanpak wordt toegepast op de alternatieve
geneeskunde. Achtereenvolgens worden acupunctuur, homeopathie, chiropraxie en
kruidengeneeskunde op hun wetenschappelijke bewijskracht getoetst. Op basis van
het beschikbare bewijsmateriaal van verschillende onderzoekers trekken zij
conclusies over de werkzaamheid en de mogelijke gevaren van iedere
geneeswijze.
Er bestaan echter nog tientallen andere therapieën, soms met
potsierlijke pretenties, die veel minder uitgebreid getoetst werden, en met de
regelmaat van de klok komen er nieuwe bij. In een aanhangsel evalueren de
auteurs zesendertig andere alternatieve behandelingen, zoals antroposofische
geneeskunde, Bach Bloesem Remedies, Feng Shui en oorkaarsen.
Is
alternatieve geneeskunde doeltreffend voor het behandelen van ziekten? Het
antwoord is teleurstellend. De meeste vormen van alternatieve geneeskunde zijn
ofwel onbewezen, ofwel onwerkzaam en sommige zelfs gevaarlijk. Een bewijsbaar
veilig en effectief alternatief medicament is overigens helemaal niet
alternatief maar in feite een regulier medicament. Patiënten die zich aan
alternatieve geneeskunde wagen riskeren uitgebuit te worden, hun geld te
verliezen en hun gezondheid te schaden.
Het feit dat deze geneeswijzen de
wetenschappelijke vergelijking met de empirisch onderbouwde geneeskunde niet
doorstaan, betekent echter niet dat ze geen goed kunnen doen. Hun werkzaamheid
berust op het placebo-effect, een medisch fenomeen met een lange en omstreden
geschiedenis. De auteurs geven een zeer interessante en uitvoerige uiteenzetting
over de aard, de ontdekking en de studie van het placebo-effect. Het is een van
de meest omstreden kwesties met betrekking tot de alternatieve
geneeskunde.
Kunnen we vrede nemen met het succes van alternatieve
remedies enkel omdat ze verlichting en hoop bieden door overtuiging en
vertrouwen? De auteurs ontkennen formeel. We hebben in de geneeskunde geen
placebo nodig om een placebo-effect op te roepen. Het placebo-effect berust niet
zozeer op de behandeling, maar op het vertrouwen van de patiënt in de arts. Als
de patiënt merkt dat de arts onwerkzame middelen voorschrijft kan dit vertrouwen
geschaad worden. Een patiënt zou geen genoegen moeten nemen met een remedie die
alleen werkt op basis van het placebo-effect.
De auteurs geven nog andere
steekhoudende argumenten tegen de alternatieve geneeswijzen, zoals de kosten en
de veiligheid. De gezondheid van een patiënt wordt in de waagschaal gelegd door
elke onwerkzame behandeling als deze in de plaats komt van een reguliere
behandeling. In het licht van de resultaten van hun onderzoek houden de auteurs
een pleidooi voor meer toezicht en reglementering van de geneeskunde.
Wetenschappelijke normen, beoordeling en reglementering zouden standaard moeten
opgelegd worden aan alle typen geneeskunde.
Dit boek pretendeert s
werelds eerlijkste en accuraatste onderzoek naar de alternatieve geneeskunde te
zijn. Of deze boude stelling klopt kan ik uiteraard niet verifiëren. Je kunt ze
in ieder geval niet negeren. De conclusies zijn gebaseerd op zon 4000
onderzoeksstudies naar alternatieve geneeskunde, die duizenden medische
onderzoekers over de hele wereld gedurende tientallen jaren hebben verricht. Het
moet een titanenwerk geweest zijn om die allemaal bij elkaar te
krijgen.
De auteurs kunnen in ieder geval stevige geloofsbrieven
voorleggen. Ze zijn beiden geschoolde wetenschappers, en geen van hen is ooit in
dienst geweest van een farmaceutisch bedrijf. Edzard Ernst is een insider die
jarenlang de geneeskunde heeft beoefend, waaronder ook enkele alternatieve
therapieën. Hij is s werelds eerste hoogleraar alternatieve geneeskunde en zijn
onderzoeksgroep heeft vijftien jaar lang geprobeerd uit te vissen welke
behandelingen werken en welke niet. De andere auteur, Simon Singh, is een
outsider die bijna twintig jaar als wetenschapsjournalist bij de geschreven
pers, de televisie en de radio heeft gewerkt.
Om overtuigd te
worden van de waarheid over alternatieve geneeswijzen had ik dit boek niet
nodig, maar een betere kennis van de feiten heeft die overtuiging veel beter
onderbouwd. Daarnaast heb ik heel wat opgestoken. Ik leerde over de
ontstaansgeschiedenis, de achterliggende visie en de recente ontwikkelingen van
de best onderzochte alternatieve geneeswijzen. Ik verwierf een beter inzicht in
de redenen waarom mensen alternatieve geneeskunde verkiezen boven de reguliere
geneeskunde en in de drogredenen die door alternatieve genezers aangevoerd
worden om wetenschappelijke toetsing af te wijzen. Ik kreeg een opfrissing over
het placebo-effect met een aantal gefundeerde argumenten waarom het niet
toereikend is. En dank zij een handige tabel met de bewezen werkzaamheid en de
gevaren van de meest gebruikte medicinale kruiden kan ik die met meer kennis van
zaken aanwenden.
De auteurs hebben hun uiterste best gedaan om hun
gegevens inzichtelijk voor te stellen. De geïnteresseerde lezer mag zich niet
laten afschrikken door de omvang van het boek. Vaktermen worden goed uitgelegd
en de vlot leesbare tekst maakt het toegankelijk voor een breed
publiek.
VAN CREVELD, M., De evolutie van de oorlog. Van de Marne tot
Irak. Utrecht, Uitg. Het Spectrum, 2007, 368 pp. ISBN 978 90 274 4550
6
Wordt de volgende oorlog
uitgevochten met Iran? In ieder geval zijn reusachtige Amerikaanse, Britse en
Franse oorlogsbodems al door de Straat van Hormuz gevaren. Tegen die
technologische en materiële overmacht maakt Iran geen schijn van kans. Tenzij
het kernwapens kan inzetten, maar dan zou het land diep in de eigen huid
snijden. En laten kernwapens nu net de inzet zijn van het
conflict.
Sedert het bestaan van de atoombom
is de wijze waarop internationale conflicten militair worden beslecht ingrijpend
veranderd, zegt Martin van Creveld. In dit boek verheldert hij hoe de
razendsnelle technologische vooruitgang het aanzien van de oorlog grondig heeft
veranderd en de wil om oorlog te voeren juist heeft
afgezwakt.
De oorlogen van de twintigste eeuw
waren een rechtstreekse voortzetting van de oorlogen die sinds de tweede helft
van de zeventiende eeuw in Europa gevoerd waren. Oorlog werd zonder meer als een
volstrekt legitiem instrument van de internationale politiek beschouwd. De
verschillende Europese grootmachten hadden in de loop van eeuwen een enorme
concentratie van militaire kracht opgebouwd.
De eerste WO kwam als een
verrassing, maar de betrokken landen waren al een decennium bezig met zich te
bewapenen op een gigantische schaal zoals nooit eerder in de geschiedenis
vertoond was. Toen de oorlog effectief uitbrak was men ervan overtuigd dat het
allemaal niet lang zou duren. Tot ver in de negentiende eeuw trokken ruziënde
landen immers gewoon tegen elkaar ten strijde. Zelfs al sleepte het conflict
gedurende jaren voort, het werd in een aantal min of meer beperkte veldslagen
beslecht.
Maar de romantische ideeën over
heldendaden in een heftige veldslag werden al spoedig hardhandig de kop
ingedrukt. De oude, vertrouwde strategieën bleken door de moderne technologie
niet meer te werken. De oorlog mondde uit in een langgerekte uitputtingsslag, en
de overwinning was voor de partij die de grootste troepensterkte kon inzetten.
Aan weerszijden waren miljoenen slachtoffers gevallen, zowel onder militairen
als burgers.
Ook de Tweede Wereldoorlog liep,
met een veel meer geavanceerde uitrusting, op een stellingenoorlog uit. Aan
beide kanten werkte de militaire industrie op kruissnelheid technologische
vernieuwingen uit en de getalsterkte van de betrokken legers was nog nooit zo
groot geweest. Spitstechnologie maakte finaal korte metten met de oorlog. Op 6
augustus 1945 maakte de atoombom op Hiroshima minstens 75.000 slachtoffers in
één klap.
Met de atoombom werden zowel de
internationale verhoudingen als de oorlogvoering grondig door elkaar geschud. De
uitwerking van twee verwoestende oorlogen had het martiale vuur van de
belangrijkste Europese mogendheden gedoofd. De potentiële vernietigingskracht
van kernwapens noodzaakte de supermachten tot een afschrikkingstrategie in
plaats van oorlog. Tijdens de Koude Oorlog gingen ze gewoon door met de
productie en verbetering van hun kernwapens.
Ze hielden ook niet op met de
ontwikkeling en productie van conventionele wapens. Die werden ingezet en getest
in verschillende conflicten die sinds 1945 werden uitgevochten tussen derde- of
vierderangslanden. Decennium na decennium was iedere nieuwe generatie van
wapensystemen veel krachtiger dan de vorige. De ontwikkeling ervan bracht de
supermachten aan de rand van het bankroet. Maar anders dan ze verwacht hadden
bleken die technologische finesses niet doorslaggevend bij de uitkomst van de
oorlogen na 1950. Als er gewonnen werd was dat vooral te danken aan hun
materiële overwicht.
Tegen de nieuwste uitdaging, de
opstandige bewegingen en het terrorisme, hebben die legers met hun geavanceerde
uitrusting helemaal het nakijken. Pogingen van geoefende strijdkrachten om
guerrillastrijders en terroristen uit te schakelen zijn uitgelopen op een lange,
bijna ononderbroken reeks mislukkingen. Tegen het soort dreigingen als de
spectaculaire aanslagen van Al-Qaeda op het World Trade Center en het Pentagon
hebben noch tanks, noch oorlogsschepen, noch gevechtsvliegtuigen, raketschilden
of wat voor andere esoterische vormen van oorlogvoering ook, enig nut.
Dit boek is lang op de plank
blijven staan. De vernietigingen en gruwelijkheden van een oorlog zijn niet
meteen het meest aantrekkelijke onderwerp om over te lezen. Maar de lectuur is
best meegevallen. Het was een leerrijke kennismaking met een wereld waarover ik
zeer weinig afwist. Voor zover het onderwerp het toelaat beschrijft Martin van
Creveld, een van de meest gereputeerde krijgshistorici ter wereld, de militaire
ontwikkelingen en operaties in de twintigste eeuw op een serene manier. Hij
onderwerpt het hele militaire gebeuren bovendien aan een zeer kritische
blik.
De auteur hoedt zich voor al te
veel vakjargon. Zelfs de passages met veel technische uitleg laten zich door de
onderhoudende stijl vlot lezen.
MOOIJ, A., De onzichtbare vijand. Over de strijd tegen
infectieziekten. Adam, Uitg. Balans, 2007, 255 pp. ISBN 978 90 5018 889
0
Vogelpest, Mexicaanse griep, SARS,
varkensgriep, de ziekenhuisbacterie, het West-Nijlvirus, de ziekte van Lyme. Wie
dacht dat de mens de strijd tegen de besmettelijke ziekten definitief gewonnen
had komt bedrogen uit. Toch eisen deze ziekten bijlange niet zoveel slachtoffers
als de oude infectieziekten die in vroeger tijden massas mensen
wegmaaiden.
Van oudsher worden mensen belegerd
door ziekten als gevolg van een invasie van vreemde micro-organismen in het
lichaam. Pest, pokken, lepra, cholera, malaria, difterie, tuberculose, gele
koorts, syfilis, mazelen en roodvonk zijn in het collectieve geheugen gegrift.
Epidemieën van besmettelijke ziekten behoorden zonder twijfel tot de ergste
verschrikkingen. Er hoeft maar weinig te gebeuren of die angsten komen weer tot
leven.
Voor de zeventiende eeuw werd in
deze rampzalige epidemieën de hand van God ontwaard. In De onzichtbare vijand vertelt Annet de
Mooij hoe de strijd tegen infectieziekten steeds meer een zaak werd van de
wetenschap. Vanaf de zestiende eeuw groeide de belangstelling voor de werking
van de natuur. In de volgende eeuw werd in het denken over ziekten en epidemieën
gaandeweg meer gewicht toegekend aan aardse invloeden. De autoriteiten begonnen
maatregelen te nemen die het besmettingsgevaar moesten indammen. De vroeger
vrijwel onbegrensde greep van religie en magie op de geneeskunde verslapte.
De ontdekking van eencellige
wezens door Antoni van Leeuwenhoek was de allereerste stap. Hij legde echter nog
geen verband met mogelijke ziekten. De eerste besmettelijke ziekte die op een
moderne manier werd benaderd waren de pokken. Op het einde van de achttiende
eeuw verblijdde de plattelandsarts Edward Jenner de wereld met de koepokinenting
of vaccinatie. Het succes van deze ingreep de pokken zijn de eerste ziekte die
wereldwijd werd uitgeroeid - vormde de start van de preventieve
geneeskunde.
De ontdekkingen van Pasteur en
Koch in de negentiende eeuw legden de basis voor de bacteriologie. Toch
betekende dat niet meteen een doorbraak in de bestrijding van infectieziekten.
Bij epidemieën moest de geneeskunde vaak machteloos toekijken. In de tweede
helft van de negentiende eeuw nam de betekenis van infectieziekten als
doodsoorzaak vooral af door de verbetering van de voeding en van de sociale en
sanitaire leefomstandigheden en door de effecten van voorlichting en
onderwijs.
De echte triomfen van de
geneeskunde over infectieziekten manifesteerden zich pas in de twintigste eeuw.
De keuze aan beschikbare vaccins werd ruimer en men ontwikkelde nieuwe
geneesmiddelen. De komst van antibiotica was een medische doorbraak zonder
weerga. Rond 1950 waren de infectieziekten van doodsoorzaak nummer één veranderd
in een onbeduidende restcategorie. Hier en daar viel er nog wat op te ruimen,
maar het grote werk was gedaan.
De euforie was echter van korte
duur. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werd de wereld
opgeschrikt door een nieuwe groep van ziekten, de hemorragische koortsen zoals
Ebola. Toen die onder controle waren, zette aids de infectieziektebestrijding
weer op de kaart. Oude ziekten als tuberculose kwamen weer op. En ieder jaar
duikt er wel een of andere nieuwe besmettelijke variant op waartegen
bacteriologen en virologen koortsachtig een remedie
zoeken.
In de strijd tegen infectieziekten
is iedere vooruitgang voorwaardelijk. Tussen mens en bacteriën en virussen zal
er altijd evolutionaire competitie zijn om te overleven. Bacteriën en virussen
worden resistent tegen de gangbare medicijnen, waardoor er steeds nieuwe moeten
gevonden worden. De vraag is niet óf zich weer nieuwe grote pandemieën zullen
voordoen, maar wanneer dit zal gebeuren.
Met dit boek heeft Annet de Mooij
een spannend, en nog altijd actueel, hoofdstuk in de geschiedenis van de
geneeskunde en gezondheidszorg toegankelijk gemaakt voor een ruim publiek. Ze
heeft zich degelijk gedocumenteerd en besteedt, behalve aan de evolutie in de
geneeskunde, ruim aandacht aan politieke keuzes en maatschappelijke
ontwikkelingen. We leren ook hoe de wetenschap niet lineair vooruitgaat, maar
met vallen en opstaan en in sprongen.
Een uitermate vlot lezende tekst
zorgt bovendien voor waar leesplezier.
FUKUYAMA, F., De oorsprong van de politiek. Van de
prehistorie tot de Verlichting.
(Vert. The Origins of
Political Order: From Prehuman Times to the French Revolution, 2011)
Adam/Apen, Uitg. Contact, 2011, 572 pp. ISBN 978
90 254 3221 8
Tussen 1970 en 2000 was het aantal
staten met een representatieve democratie gestegen van 30 naar 60 procent. In
ongeveer één op vijf landen, die in deze periode democratisch waren geworden,
brokkelden de democratische instellingen echter af of kwam er weer een
autoritair bewind. En hoe het met de Arabische lente van 2011 zal aflopen is nog
erg onzeker.
Onze politieke instellingen zijn
niet zo vanzelfsprekend als we denken. Wij zijn gemakkelijk geneigd te vergeten
hoe belangrijk een goed werkende overheid is en hoe het zou zijn om te leven
zonder. We beseffen onvoldoende dat er in onze samenlevingen ook een tijd was
dat de overheid haar werk niet deed.
We geloven graag dat onze liberale
democratieën de tand des tijds zullen doorstaan. Daar kunnen we echter niet
zeker van zijn. Samenlevingen organiseren zich om het hoofd te bieden aan hun
omgeving. Als de context verandert is het niet zeker dat de politieke
instellingen blijven werken. Wanneer systemen er niet in slagen zich aan te
passen aan de omstandigheden vindt er politiek verval
plaats.
In het belang van de toekomst van
de democratie is het noodzakelijk te begrijpen hoe democratische instellingen
tot stand gekomen zijn, meent Francis Fukuyama. Kennis van de oorsprong van
politieke instellingen in het algemeen en de dikwijls onvoorziene, toevallige
krachten waardoor ze zijn ontstaan, kan ons helpen om effectieve politieke
instellingen te creëren en te behouden.
In dit boek wordt de politieke
ontwikkeling beschreven van voormenselijke tijden tot aan de vooravond van de
Franse en Amerikaanse Revolutie. Op dit moment was de basis gelegd voor de drie
belangrijkste politieke instellingen: de staat, de rechtsorde en een overheid
die zich diende te verantwoorden tegenover de burgers. In een tweede boek zal
Fukuyama de politieke ontwikkeling uitdiepen zoals die zich in de huidige wereld
voltrekt.
De fundamenten van de politiek
liggen in de biologische conditie van de mens. Het organiseren van een
samenleving zit mensen in het bloed. Daarbij volgen ze een diepgewortelde drang
om de belangen van nazaten, vrienden en cliënten te beschermen en te bevorderen.
Ook in staten met hoogontwikkelde onpersoonlijke instellingen is er altijd de
verleiding tot patrimonialisme. In verschillende gebieden van de wereld worden
pogingen om een onpersoonlijk staatsverband te creëren doorkruist door
hardnekkige verwantschaps- of stamrelaties.
In sommige delen van de wereld
evolueerde de tribale samenleving naar meer omvattende verbanden waarin de
instellingen onpersoonlijker werden. Er werd een staat gevormd, de eerste pijler
van de moderne politieke ontwikkeling. Op eigen kracht en met wisselend succes
gingen China, India, de islamitische wereld en Europa van verwantschap en
tribalisme over op staatsinstellingen. In hun huidige vorm dragen deze staten
nog altijd het stempel van de wijze waarop ze, onder invloed van toevallige
omstandigheden, tot stand kwamen en evolueerden.
Aan het eind van de achttiende
eeuw waren de drie bestanddelen van een moderne politieke orde het bestaan van
een sterke, capabele staat, de ondergeschiktheid van de staat aan een
rechtsorde, en politieke verantwoording van regeringen aan hun hele volk in
een of ander deel van de wereld ingevoerd. Fukuyama beschrijft omstandig hoe dit
in de verschillende staten gebeurde.
Het wordt duidelijk waarom het
communisme wortel kon schieten in China, een sterke staat die gebaseerd was op
oorlogvoering en militaire verovering en waarin de bevolking geen inspraak had.
India, waar het brahmanisme de drijvende kracht was achter de politieke
ontwikkeling, ontwikkelde daarentegen een zwakke staat met een ingewikkelde
structuur. Door een unieke instelling, de militaire slavernij, lieten de
Arabische en Turkse gemeenschappen het tribalisme achter zich. In Europa
ondermijnde het christendom de uitgebreide verwantschapsgroepen.
In het versnipperde Europa
ontleenden de vorsten hun macht en legitimiteit meer aan het vermogen om recht
te spreken dan aan militair vertoon. Reeds vroeg vormde zich de tweede pijler van de
politieke ontwikkeling, de rechtsorde, die de macht van de heerser beperkte.
Daarin speelde de katholieke kerk een cruciale rol. Ook in de andere prille
staten kwam er een rechtsorde tot stand, maar ze was nooit zo stevig uitgebouwd
als in Europa. Het wordt begrijpelijk waarom de rechtsorde in China zwak is en
in India gefragmenteerd en waarom er in de huidige Arabische wereld geen
rechtsorde bestaat.
De derde pijler, politieke
verantwoording, kwam slechts laat en enkel in bepaalde landen van Europa tot
ontwikkeling. We leren waarom er in Frankrijk en Spanje een zwak absolutisme
was, Rusland een absolutistische staat werd en nog is en waarom een aantal
Oost-Europese landen door hun zwak staatsapparaat steeds weer ten prooi vielen
aan agressie van buitenaf. Het wordt duidelijk waarom Engeland en sommige
Scandinavische landen een verantwoordelijk bestuur konden uitbouwen dat model
stond voor de latere liberale democratieën.
Na dit historische overzicht
onderneemt Fukuyama een poging om uit de voorgaande gegevens een theorie op te
stellen over politieke ontwikkeling en politiek verval. Politieke systemen
ontwikkelen zich op een manier die in grote lijnen vergelijkbaar is met de
biologische evolutie. De grondslag ervan ligt in de menselijke aard. Ideeën,
vooral religieuze overtuigingen, vormen de drijfveer voor de vorming van
politieke eenheden. Politiek verval vindt plaats wanneer de instellingen niet
functioneren en wanneer verwantschapsbanden weer gaan overheersen. En in sommige
gevallen is de vernieuwing en hervorming van instellingen alleen mogelijk met
gebruik van geweld.
In het laatste hoofdstuk wordt
inzichtelijk gemaakt dat de politieke ontwikkeling zich in de moderne wereld
onder heel andere omstandigheden voltrekt dan tot de achttiende eeuw het geval
was. In de malthusiaanse omstandigheden waarin mensen leefden waren roof en
gebiedsuitbreiding vaak de minst kostelijke weg om te overleven. In bepaalde gebieden van de derde wereld gebeurt dit nog met regelmaat. De Industriële
Revolutie maakte aanhoudende intensieve economische groei en sociale mobilisatie
mogelijk. Die scheppen totaal andere omstandigheden voor de politieke
ontwikkeling.
Een studie van de wereldwijde
politieke ontwikkeling mag zonder meer een ambitieuze onderneming genoemd
worden. Maar dat is Francis Fukuyama, een van de meest gezaghebbende stemmen in
de politieke wetenschappen, wel toevertrouwd. Dit boek kun je met recht een
meesterwerk noemen. Het is grondig gedocumenteerd en gebaseerd op inzichten uit
zeer uiteenlopende vakgebieden. In dit uitermate boeiende boek maak je kennis
met een keur van theorieën over politieke, sociale en economische ontwikkeling,
alsook inzichten uit de antropologie en biologie.
De tekst is bovendien zeer
begrijpelijk en onderhoudend geschreven. Het mag een duur boek zijn, het is
zijn prijs meer dan waard. Ik kijk al uit naar het
vervolg.
DENECKERE, G., Leopold I. De eerste koning van Europa.
Apen, De Bezige Bij, 2011, 736 pp. ISBN 978 90 8542 317 1
De eerste koning der Belgen leeft niet meer in het collectieve geheugen. In zijn tijd werd Leopold van Saksen-Coburg echter beschouwd als een grote seigneur. Hij heeft niet alleen als koning van België zijn sporen in de geschiedenis nagelaten, hij speelde tevens een belangrijke rol in de Europese politiek van de 19e eeuw.
Leopold had een gigantisch correspondentienetwerk uitgebouwd over heel Europa. Daarmee onderhield hij persoonlijke en politieke banden met nagenoeg alle gekroonde hoofden en vooraanstaande politici. Via dat netwerk voerde hij een discrete diplomatie en had hij een stevige vinger in de pap op het schaakbord van de Europese politiek. Deze omvangrijke briefwisseling is de basis en leidraad van de biografie van Gita Deneckere, hoogleraar sociale geschiedenis aan de Universiteit Gent.
Als eerzuchtige zoon van een verarmd hertogsgezin in het provincienest Coburg, raakte Leopold al snel betrokken bij de veldtochten tegen Napoleon. Op het Congres van Wenen, dat de kaart van Europa grondig herschikte, fungeerde hij als waarnemer. Hij verkeerde in de beste kringen van Parijs en Wenen en viel op door zijn savoir-vivre, manieren en stijl.
Toen hij zijn hart verloor aan de Britse kroonprinses Charlotte van Wales leek zijn toekomst in Engeland te liggen. De dramatische en vroegtijdige dood van Charlotte besliste er anders over. Aan deze ontwikkeling hield Leopold echter een hechte band over met zijn nichtje Victoria, de latere koningin van Engeland. Zijn hele verdere leven volgde hij haar van nabij en heeft hij haar met raad en daad gesteund. Via hun intense briefwisseling speelde hij een belangrijke rol in het koningshuis van Engeland en indirect in de Britse politiek.
Alhoewel het zachte klimaat hem aantrok, weigerde hij de troon van Griekenland omdat hij de voorwaarden niet vertrouwde. De geschiedenis heeft hem gelijk gegeven. Op het aanbod om koning te worden van het kersverse België met de meest liberale grondwet van Europa ging hij wel in. Hij was er meteen erg populair en werd het symbool van eenheid en onafhankelijkheid. Hij stimuleerde en ondersteunde tevens de economische en industriële ontwikkeling van België.
Leopold zag zichzelf als de vader van zijn volk, de enige die, ongeacht de politieke wisselvalligheden van de prille parlementaire democratie, echt het belang van het land diende. Hij was geen democraat maar hij beschouwde democratische hervormingen als een manier om de revolutie te verhinderen. Hij vond de Belgische grondwet te liberaal, maar legde zich erbij neer.
Zijn hele leven immers was Leopold als de dood voor een herhaling van de Franse Revolutie, die tot despotisme en oorlog had geleid. Hij was de overtuiging toegedaan dat de monarchie een nuttig bolwerk was tegen de mogelijke heropflakkering van de revolutie en tegen de verspreiding van liberalisme en nationalisme in Europa. En hij was zich altijd zeer bewust van de zwakke positie van België tegenover Frankrijk.
In een tijd waarin de vorst nog werd beschouwd als een politieke figuur, die zijn land vertegenwoordigde, beperkte Leopold zich niet tot zijn taak als koning van het kleine België. Hij zag zichzelf als gezant van de vrede in Europa en dus als behoeder van orde en rust. Door middel van zijn correspondentienetwerk probeerde hij bij ieder conflict te bemiddelen en de gemoederen te bedaren.
Geheel in de geest van zijn tijd hield hij zich ook bezig met een intensieve huwelijkspolitiek. Dit gold in de eerste plaats zijn eigen tweede huwelijk met de dochter van de Franse koning. Maar hij had ook de hand in het huwelijk van zijn nicht Victoria met Albert, ook een Coburger, en in de huwelijken van andere gekroonde hoofden van zijn tijd. Met het arrangeren van de huwelijken van zijn eigen kinderen had hij minder geluk.
Langs de omvangrijke briefwisseling die hij en zijn correspondenten hebben nagelaten volgt Gita Deneckere Leopold van zijn geboorte in 1790 tot zijn overlijden op 10 december 1865. Het moet een immens werk geweest zijn om het overzicht te behouden in deze overvloedige correspondentie, en deze steeds weer in verband te brengen met het veelzijdige leven van Leopold en met belangrijke politieke en sociale ontwikkelingen.
In dat opzet is de auteur jammer genoeg niet echt geslaagd. Dit boek wordt als biografie gepresenteerd, maar het levensverhaal van de hoofdpersoon komt niet goed uit de verf. De figuur van Leopold wordt bladzijden lang ondergesneeuwd door gedetailleerde verslagen van de ontwikkelingen in andere landen, vooral Groot-Brittannië. Geregeld gaat het boek meer over koningin Victoria dan over Leopold. Hoe hij zelf leefde en werkte, toch een belangrijk aspect van een biografie, wordt schaars belicht.
Zijn opvattingen komen dan weer wel uitgebreid aan de orde. Via zijn brieven bekijken we de gebeurtenissen in België en Europa door zijn ogen. Hij stond daarbij natuurlijk op de eerste rij en was goed geïnformeerd. Dat is echter niet het geval voor de doorsnee lezer. Die zoekt tussen de bespiegelingen van Leopold tevergeefs naar een coherente en begrijpelijke uitleg over de feitelijke gebeurtenissen.
De auteur veronderstelt bij de lezer een grondige kennis van de politieke ontwikkelingen na de nederlaag van Napoleon zowel in Europa als in het kersverse België. In haar streven naar een volledige en genuanceerde weergave van de geschiedenis verzandt ze echter in een overvloed aan details. Dit resulteert in lange slaapverwekkende passages, waarin de gewone lezer tevergeefs naar samenhang en overzicht zoekt.
Het jarenlange minutieuze onderzoek van Gita Deneckere kan alleen maar ontzag inboezemen. Wie geïnteresseerd is in de politieke ontwikkelingen in de eerste helft van de negentiende eeuw zal er zeker een en ander uit opsteken. Als biografie, bestemd voor een ruim publiek, is het echter een gemiste kans.
TAVRIS, C. & E. ARONSON, Er zijn fouten gemaakt (maar niet door
mij). Waarom we dwaze overtuigingen,
slechte beslissingen en kwetsend gedrag rechtvaardigen. (Vert. Mistakes were mad (but
not by me) Why we justify foolish
beliefs, bad decisions and hurtful acts, 2007) Adam, Uitg. Nieuwezijds,
2011, 280 pp. ISBN 978 90 5712 339 9
De mens is ingewikkeld. Hij is tot alles bekwaam en bovendien in staat zichzelf gelijk te geven.
Yehudi Menuhin
Toen bleek dat Irak geen
massavernietigingswapens bezat, geen banden had met Al Quaeda, het Amerikaanse
leger niet op gejuich werd ontvangen en de oorlog na zes weken niet was
afgelopen, verklaarde president Bush: Ik ben er meer dan ooit van overtuigd dat
de beslissingen die ik heb genomen de juiste zijn.
Met de regelmaat van een klok
vernemen we hoe politici en andere belangrijke publieke figuren hun fouten en
verkeerde beslissingen goedpraten of onder de mat proberen te vegen. Wij kijken
geamuseerd toe of reageren geschrokken of ontzet. In wezen is wat zij doen
psychologisch niet anders dan wat de meesten van ons weleens hebben gedaan.
We vergoelijken of bagatelliseren
ons eigen aandeel in een misser. We voeren heftige echtelijke ruzies over wie
gelijk heeft. We beschuldigen anderen van hypocriete beslissingen maar zien de
onze niet. Zelfs als we beseffen dat we fout waren, zijn we vaak niet in staat
het toe te geven. Maar meestal zijn we er ons helemaal niet van bewust dat we op
die manier ons gedrag of standpunt proberen te rechtvaardigen.
Waarom is het voor de meeste
mensen zo moeilijk om een fout toe te geven of te bekennen dat ze zich vergist
hebben? Waarom blijven ze soms tegen alle evidente bewijzen in hardnekkig
vasthouden aan hun opvattingen en handelwijze? En hoe kunnen we dit herkennen en
voorkomen?
Geregeld
houden we er verschillende opvattingen op na die elkaar uitsluiten. Het gebeurt
ook dat ons handelen strijdig is met een belangrijke opvatting over onszelf of over
de groep waartoe we behoren. Dat bezorgt ons een onprettig gevoel, dat in de
psychologie cognitieve dissonantie wordt genoemd.
Als we
onze mening of gedrag zouden veranderen, dan zou dat vervelende gevoel eenvoudig
verdwijnen. Maar dan moeten we toegeven dat wij ons vergist hebben of iets
stoms hebben gedaan. En dat vinden we nog minder prettig. Zelfrechtvaardiging
stelt ons in staat om die spanning op te heffen en onze innerlijke rust te
hervinden.
Op zich is daar niets mis mee. Het
is goed voor onze nachtrust. Zonder zelfrechtvaardiging zouden we gebukt gaan
onder schaamte of spijt. Maar er kleven ook ernstige nadelen aan. We maken van
onze verkeerde beslissingen niet alleen een bagatel, we worden er blind voor.
Daardoor blijven we dezelfde fouten maken. Als we begrijpen hoe
zelfrechtvaardiging werkt, zullen we er beter van kunnen leren.
De auteurs, beiden doortimmerde
sociaal-psychologen, nemen ons mee op een boeiende tocht langs de verschillende
wijzen waarop zelfrechtvaardiging ons bij de neus neemt, en onszelf en anderen
schade berokkent. Met talloze voorbeelden maken ze duidelijk hoe hardnekkige
vooroordelen en misplaatste trots gegrond zijn in zelfrechtvaardiging. Ze tonen
aan hoe topmanagers erdoor aangezet worden tot hebzucht, en dictators
aangespoord hun bevolking steeds meedogenlozer te onderdukken.
Zelfrechtvaardiging is de droevige
achtergrond van hardnekkige gerechtelijke dwalingen en nefaste
beleidsbeslissingen. Omwille van zelfrechtvaardiging doden fanatieke gelovigen
in naam van God, en worden kinderen door geestelijken misbruikt. Wetenschappers
negeren nieuwe gegevens en blijven vasthouden aan achterhaalde theorieën. En
tegen beter weten in blijven zorgverleners schadelijke behandelingen
toepassen.
Wij leren hoe zelfrechtvaardiging
partners uit elkaar drijft en familieruzies in de hand werkt. Herinneringen
worden onbewust vervormd en houden oud zeer in stand. Mensen blijven zich
wentelen in hun slachtofferrol. Oeroude conflicten tussen volkeren worden
levendig gehouden.
In het laatste hoofdstuk krijgen
we handvatten aangereikt om de valkuil van de zelfrechtvaardiging te vermijden.
Vergissen is menselijk, maar we kunnen kiezen of we onze fouten toegeven of
toedekken. Onze diepgewortelde neiging om onze miskleunen te ontkennen en met de
mantel der eigenliefde toe te dekken maakt dat zeker niet gemakkelijk. Maar er
zijn frappante voorbeelden van werkelijk grote mensen die er, zij het met
moeite, in geslaagd zijn.
Uiteindelijk is geen fouten
maken niet de toetssteen waaraan het karakter van een volk of de integriteit
van een individu wordt afgemeten. Bepalend is wat we doen nadat we een fout
hebben gemaakt., aldus de auteurs.
Hebt u zich ooit hebt afgevraagd
waarom politici evidente blunders blijven herhalen of hoe het mogelijk is dat
fatsoenlijke mensen zich laten omkopen? Vindt u het moeilijk te begrijpen dat
sommige mensen nog hardnekkiger geloven als de profetie van hun leider niet
uitkwam? Had u weleens een hoogoplopende discussie met uw partner of een vriend
over een herinnering? In dit boek leest u er alles over.
Het is gebaseerd op gedegen
wetenschappelijk onderzoek, zeer onderhoudend geschreven en met talloze
sprekende voorbeelden geïllustreerd. Het kon me van begin tot einde
boeien.
CHABOT, B. & BRAAM, S., Uitweg. Een waardig levenseinde in eigen
hand. Adam, Nijgh & Van Ditmar, 2010, 283 pp. ISBN 978 90 388 9314
3
Niemand kan bestrijden dat
zelfdoding dikwijls in overeenstemming is met ons eigen belang en onze plicht
tegenover onszelf: ouderdom, ziekte of ongeluk kunnen het leven tot een last
maken, een last die zwaarder kan wegen dan het leven zelf.
David Hume
Wat moet je als je hoogbejaard en
hulpbehoevend bent, de vrienden wegvallen, je toekomst inkrimpt, vermoeidheid
ieder bezoekje gauw te veel maakt en je vindt dat het genoeg geweest is? Wat kan
je doen als je een ernstige chronische, maar niet dodelijke, ziekte hebt en
steeds minder kunt, met 24 uur gedwongen bedrust en pijn in het vooruitzicht?
Wat rest je als het verpleeghuis wenkt, waar zelfs de bedtijden voor je worden
bepaald? Welke mogelijkheden zijn er nog voor mensen van wie het
euthanasieverzoek klip-en-klaar wordt afgewezen?
Vaker dan bekend is overwegen
mensen in voorliggende gevallen om zelf hun leven waardig te beëindigen. Dat is
niet verboden, zolang men hiervoor zelf de verantwoordelijkheid neemt. Het is
echter niet gemakkelijk om zonder hulp van een arts goede informatie te vinden
over een waardig levenseinde in eigen beheer. Dit boek wil mensen met een
weloverwogen doodswens informeren over hoe zij dat kunnen
uitvoeren.
Om je leven zelf in waardigheid te
beëindigen bestaan er twee manieren. De eerste is de medicijnmethode. Je stelt
je eigen pil van Drion samen, een combinatie van dodelijke medicijnen met
slaapmiddelen, en neemt ze in. De andere methode is stoppen met eten en drinken.
Anders dan gewoonlijk wordt gedacht, is bewust versterven geen gruwelijke dood.
Met de juiste mondverzorging en verzachtende medicijnen, is stoppen met eten en
drinken voor hoogbejaarden en ernstig zieken draaglijk. Bovendien biedt de
periode van verzorging de mogelijkheid van een intens afscheid van de dierbaren,
verspreid over meerdere dagen.
In Uitweg worden beide methoden uitgebreid
en nauwkeurig beschreven. Als je stopt met eten en drinken is het belangrijk te
weten wat je te wachten staat, hoelang het kan duren en welke maatregelen
getroffen moeten worden om dorst en ander ongemak te vermijden. Kies je voor de
medicijnmethode, dan dien je te weten welke medicijnen nodig zijn en in welke
combinatie je ze moet innemen. Er wordt ook uitgelegd hoe je ze in bezit krijgt
en hoe je ze moet innemen om te voorkomen dat je later in het ziekenhuis wakker
wordt. Daarom belichten de auteurs ook verschillende onzekere en gevaarlijke
methoden om uit het leven te stappen.
Rond het zelfgekozen levenseinde
spelen allerlei wetten en regels een rol. De auteurs leggen de ongeschreven
spelregels en valkuilen rond euthanasie bloot en geven praktische adviezen voor
het doen van een succesvol euthanasieverzoek. Ze leggen uit hoe je binnen de wet kan blijven als een
dierbare je bijstaat bij zelfdoding en welke hulp strafbaar is.
De auteurs hebben alles gedaan om
van Uitweg een echt praktisch
handboek te maken. Bij iedere methode hoort een checklist en een geheugensteun
met alle te nemen stappen. Er is een handig overzicht van alle potentieel
dodelijke medicijnen, met vermelding van de juiste combinatie en dosis. Men
vindt ze alfabetisch geordend terug in het medicijnregister, met vermelding van
de betreffende pagina. In de uitklapbare tabel van de achterflap zijn diezelfde
medicijnen te vinden, met hun merknamen in negen West-Europese en vier
Engelstalige landen. Achter in het boek is bovendien een adressenlijst opgenomen
van de instanties waar men in Nederland en Vlaanderen anoniem terecht kan met
vragen over een doodswens.
Toch is dit geen handleiding met
hapklare recepten. Het boek belicht de verschillende facetten van een
zelfgekozen levenseinde en situeert de zelfgekozen dood in een breder
perspectief. De auteurs definiëren zelfeuthanasie ten opzichte van zelfmoord of
suïcide en euthanasie. Ze houden een warm pleidooi voor een goede dood en de
mogelijkheid om op je eigen manier te sterven. De algemene inzichten worden raak
geïllustreerd met ontroerende verhalen van nabestaanden en interviews met
deskundigen.
De delicate kwestie van het
zelfgekozen levenseinde wordt in dit boek met een zeldzame openhartigheid
besproken. Door te informeren willen de auteurs de bevoogding doorbreken van
artsen en wetgevers inzake het levenseinde. Op geen enkele wijze willen zij een
impulsieve, eenzame en verminkende zelfdoding bevorderen. Een waardig
levenseinde vraagt een intensieve voorbereiding en de nabijheid en steun van
medemensen en is alleen al daardoor onverenigbaar met een overhaaste beslissing.
Het boek is in eerste instantie
bedoeld voor mensen met een weloverwogen doodswens en voor hun naasten. Maar je
hoeft eigenlijk niet te wachten op een ziekte of doodswens om het te lezen en
altijd binnen handbereik te hebben. Ik kan het iedereen aanraden die het
levenseinde binnen eigen beheer wil houden als het aan de orde
komt.
BOEKESTIJN, A.J, De
prijs van een slecht geweten. Waarom hulp in haar huidige vorm niet
werkt. Soesterberg, Uitg. ASPEKT, 2010, 339 pp. ISBN 978 90
5911 950 5
Grauwe kinderen op rokende afvalbergen, zoekend naar
dingen die nog een beetje geld zouden kunnen opbrengen. In verschillende derde
wereldlanden kijken mensen er niet van op. De Westerse landen hebben de
afgelopen 50 jaar grote sommen geld beschikbaar gesteld voor ontwikkelingshulp.
Maar dit heeft blijkbaar niet kunnen voorkomen dat de armen armer werden. Vooral
in Afrika vallen de resultaten tegen.
Hoe komt het dat het rijke Westen niet in staat is
geweest om het lot van deze allerarmsten te verbeteren? In dit boek licht Arend
Jan Boekestijn, historicus en ex-kamerlid van de VVD, het Nederlandse beleid
inzake ontwikkelingssamenwerking kritisch door. Hij wil tevens een aanzet geven
tot een effectiever beleid, meer specifiek voor de ontwikkelingshulp aan Afrika.
Daar stellen zich de problemen zich het scherpst.
Algemeen beleidsuitgangspunt is dat
ontwikkelingssamenwerking uiteindelijk moet afgerekend worden op zijn bijdrage
aan economische ontwikkeling. Daarbij wordt aangenomen dat ontwikkelingshulp de
arme landen helpt om de armoedeval te ontstijgen en om de weg op te gaan van
duurzame economische groei, die zichzelf in stand houdt.
Feiten en cijfers spreken dat echter tegen. Geld geven
aan regeringen is als het vullen van een bodemloze put. Hulp aan arme landen
leidt tot hulpafhankelijkheid en de bestendiging van dubieus beleid, doordesemd
met graaien, corruptie en nepotisme. Goed bestuur is echter een wezenlijke
voorwaarde voor economische groei.
Het Westen denkt dit probleem op te lossen, door hulp te
koppelen aan voorwaarden voor goed beleid. Het mag intussen echter duidelijk
zijn dat van buitenaf opgelegde hervormingen niet werken. Waarom dat zo is,
wordt inzichtelijk gemaakt door de interessante theorie van
Nobelprijswinnaar Douglas North. Samenlevingen worden niet gemaakt, maar evolueren
volgens bepaalde wetmatigheden. Het model van de ene samenleving valt dus niet
zonder meer naar de andere te exporteren. In dit licht wordt het ook
begrijpelijk waarom zelfs hulp aan landen met goed bestuur corruptie in de hand
kan werken.
China heeft dit beter begrepen. Het land geeft geen hulp
en stelt geen voorwaarden, maar voert handel en investeert. De toenemende
Chinese belangen in Afrika zetten de Westerse optie onder druk om geen hulp te
verlenen aan landen met slecht bestuur. We kunnen alleen maar leren van de
Chinezen.
De beste manier om de arme landen te helpen, bestaat erin
voorwaarden te scheppen voor economische groei. De steun moet naar de burgers
gaan en niet naar de regering. Ondersteuning van microfinanciering en
stimulering van het bedrijfsleven hebben bewezen dat ze effectief bijdragen tot
groei en armoedebestrijding. Als rechtgeaarde liberaal is Boekestijn natuurlijk
ook voorstander van liberalisering van de handel. Hij erkent wel dat die in het
nadeel van de Afrikaanse landen uitvalt, maar ziet heil in technische
assistentie. Dit lijkt mij wel erg eenvoudig voorgesteld.
Met de bevordering van democratie in ontwikkelingslanden
moet, in overeenstemming met de inzichten van North, omzichtig worden
omgesprongen. Als we de middenklasse versterken komt het geld bij de elites
terecht, en komt het precaire politieke evenwicht in het gedrang. Meer
economische groei is uiteindelijk de enige weg die kan leiden tot
democratisering. Verder kunnen de Westerse regeringen op substantiële manier
bijdragen tot het verhogen van de veiligheid. Ontwikkeling kan immers niet
plaatsvinden als er onveiligheid heerst in een land.
De Westerse ontwikkelingshulp is nog teveel gefundeerd op
schuldgevoel en goede bedoelingen. Dat betekent echter niet meteen dat er ook
resultaten worden geboekt. Hij pleit voor een rationeel ontwikkelingsbeleid,
gebaseerd op verantwoordelijkheid, autonomie en creativiteit.
Ontwikkelingshulp wordt doorgaans beschouwd als een item
voor politiek links. In dit boek maakte ik kennis met een rechts-liberale visie,
geïnspireerd door de gevolgenethiek. Het heeft mijn inzicht in het ingewikkelde
ontwikkelingsbeleid verruimd en verdiept. Ik heb er ook kennis gemaakt met de
boeiende theorie van Nobelprijswinnaar Douglas North. Die levert een plausibele
verklaring voor de moeizame en soms ronduit teleurstellende economische en
politieke ontwikkeling in ontwikkelingslanden.
Toch vind ik de benadering van Boekestijn in een aantal
opzichten eenzijdig. Veel ontwikkelingshulp lijkt inderdaad op dweilen met de
kraan open. Economische groei ís belangrijk voor de duurzame ontwikkeling van
een land. Maar dit werkt vooral op de lange termijn. Intussen leven miljoenen
mensen in doffe ellende en zonder perspectief op verbetering van hun situatie.
Zij hebben zeer weinig invloed op het dubieuze graaibeleid van hun corrupte
regeringen. De auteur heeft duidelijk niet veel op met NGOs, maar ze zijn
voorlopig wel de enige organisaties van wie deze arme mensen bijstand kunnen
verwachten.
TALEB,
N.N., De Zwarte
Zwaan. De impact van het onwaarschijnlijke. (Vert. The Black
Swan 2e ed. 2011)
Adam, Uitg. Nieuwezijds, 2011 (2e ed.), 399 pp. ISBN 978 90 5712 325
2
In het begin van de vorige eeuw kon de Belgische
bourgeoisie zich geen veiliger belegging dromen dan een investering in de
tramlijnen van Sint-Petersburg. De Russische economie was net geliberaliseerd en
in steile opgang, en de trams werden gebouwd door Belgische bedrijven. Toen
greep Lenin de macht.
De
Oktoberrevolutie van 1917 is een typische Zwarte Zwaan. Deze uitzonderlijke
gebeurtenis met zeer ingrijpende gevolgen had niemand zien aankomen. En pas
achteraf werden er verklaringen gevonden die de totaal onverwachte wending van
de geschiedenis begrijpelijk en voorspelbaar moesten maken. Ook in het afgelopen
jaar hebben zich verschillende ondenkbare gebeurtenissen voorgedaan die de
wereld veranderd hebben.
Nagenoeg alles in onze wereld is volgens Nassim Taleb te
verklaren aan de hand van een relatief klein aantal Zwarte Zwanen. Het succes
van ideeën en religies, het verloop van de geschiedenis, wetenschappelijke
ontdekkingen, de verkoop van boeken en films, en nog veel andere gebeurtenissen
konden in de meeste gevallen op het moment zelf niet voorspeld worden. En met
bijna alle belangrijke dingen in ons persoonlijke leven gaat het net
zo.
Het is niet zo dat we geen oog
hebben voor de zeldzame gebeurtenissen. We aanvaarden dat ze zich voordoen en
dat ze de belangrijkste bron van onzekerheid zijn. Toch zijn we tuk op
voorspellingen. We laten er ons gemakkelijk door leiden en zijn dan telkens weer
verrast. Hoe komt het dat we niet zien dat belangrijke gebeurtenissen ons bijna
altijd volslagen onverwacht overvallen?
De belangrijkste reden waarom de toekomst ons steeds weer
overrompelt, is dat we alleen rekening houden met Zwarte Zwanen die zich
werkelijk hebben voorgedaan. We zien wat er gebeurd is en negeren wat er had
kunnen gebeuren, maar niet heeft plaats gevonden. Onzekerheid en gebeurtenissen
die zich niet voordoen zijn te abstract voor onze geest. En dus leren we uit het
verleden alleen wat onze ervaringen bevestigt, niet wat ze logenstraft. Zo
vergeten we dat iets het product is van toeval.
De
menselijke geest is er bovendien op gebrand om gebeurtenissen te verklaren en
begrijpelijk te maken. Zo scheppen we orde in onze wereld. Maar de intuïtieve
modellen die we daarvoor gebruiken stellen de complexe werkelijkheid eenvoudiger
voor dan ze is. Uitschieters beschouwen we als ongewoon. We zien ze als
toevallige varianten die niet in ons model passen. Zo zit de menselijke geest nu
eenmaal in elkaar.
Veel erger is
echter dat ook de wetenschap werkt met modellen die niet stroken met de
werkelijke ervaring. Het leven staat bol van de uitzonderingen. Onze wereld
wordt gedomineerd door het extreme, het onbekende en het zeer onwaarschijnlijke.
Bijna alles in het sociale leven vloeit voort uit zeldzame en ingrijpende
gebeurtenissen. Toch richten wetenschappers, die beter zouden moeten weten, zich
in elke studie van het sociale leven op het normale en het
gemiddelde.
Als
beurshandelaar heeft Nassim Taleb het vooral gemunt op de economen, die mensen
op het verkeerde been zetten met onrealistische modellen van de grillige
geldhandel. De toekomst is immers onvoorspelbaar, zo stelt hij. Ze vergast ons
net zo goed op onverwachte meevallers of positieve, als op negatieve Zwarte
Zwanen met een vernietigende werking.
Zijn we dan zonder meer overgeleverd aan een
onvoorspelbare toekomst? Heel zeker zal niemand de meevallers erg vinden. Tegen
de nefaste invloed van negatieve Zwarte Zwanen kunnen we ons echter wapenen. En
van beide kunnen we leren. Taleb doet ons uit eigen keuken een aantal suggesties
aan de hand hoe we met een, per definitie onbekende, toekomst kunnen omgaan. Hij
waarschuwt ons voor goedgelovigheid, zelfs al komt de informatie van
deskundigen. En we kunnen ons beter zorgen maken over verborgen risicos dan
over gekende, want op de laatste kunnen we ons voorbereiden.
Nog meer dan in zijn vorige boek, Misleid door toeval, haalt Nassim Taleb
conventionele wijsheden onderuit en toont hij overvloedig aan dat ze niet
bruikbaar zijn in onze moderne en complexe leefwereld. Vooral zijn originele
inzichten over de oorsprong van ongelijkheid en over de steeds grotere invloed
van extremen door het cumulatieve voordeel, hebben mij geboeid.
De
beurs is het domein bij uitstek van de onverwachte gebeurtenissen met grote
gevolgen. Als succesvolle beurshandelaar is Taleb dan ook de geschikte gids om
ons wegwijs te maken in de dynamiek van de Zwarte Zwanen. Minder geslaagd zijn
de nodeloze uitweidingen, de moeilijke woordkeuze en de dikdoenerij. De gretigheid waarmee hij anderen als schlemielen bestempelt doet vermoeden dat de auteur zich ver verheven acht boven de modale onkundige sterveling en de meerderheid van de wetenschappers. Desondanks houd ik aan de lectuur heel wat waardevolle inzichten over.
GOLDHAGEN,
D.J., Erger dan
oorlog. Volkerenmoord, eliminationisme en aanhoudende schending van de
menselijkheid. (Vert. Worse than
war. 2009)
Apen/Adam, Manteau/De Bezige Bij, 2009, 719 pp. ISBN 978 90 223 2418
9
Vanaf het begin van de twintigste eeuw is er geen moment
geweest waarop niet ergens op de wereld volkeren het slachtoffer waren van
massavernietiging. Voor zover we nu weten hebben die slachtingen tenminste 127
miljoen levens gekost. Daarbovenop hebben ze het leven en de toekomst van
miljarden mensen grondig en blijvend verwoest. Dat is veel en veel meer dan het
aantal militaire oorlogsslachtoffers. Toch krijgen massamoorden op het
avondnieuws minder aandacht dan een huisbrandje en wordt er bedroevend weinig
ondernomen om deze gruwel te voorkomen of te stoppen.
Deze laksheid wordt veroorzaakt door een verkeerd begrip
van de krachten achter massavernietigingen. Al te vaak wordt massamoord
beschouwd als een uit de hand gelopen situatie of een ongewenste manifestatie
van de menselijke natuur. Als je alle massamoorden uit de 20e eeuw grondig
bestudeert kom je echter tot andere conclusies, stelt Daniel Goldhagen.
Massamoord is geen oncontroleerbaar gebeuren, maar een min of meer systematische
manier waarop groepen, volkeren of staten zich ontdoen van groepen mensen die
niet gewenst zijn.
In veel
maatschappijen is men van oordeel dat bepaalde groepen schadelijk zijn voor het
welzijn van de meerderheid of soms van een machtige minderheid. Zo groeit het
verlangen om bepaalde bevolkingsgroepen te elimineren. Achter massamoord,
massale verdrijvingen, enorme kampsystemen, uithongering en massaverkrachtingen
zit een eliminatie-ideologie.
Vooroordelen,
hatelijkheden en wraakzin kunnen lange tijd tamelijk onschuldig ondergronds
smeulen, maar vervolgens snel uitlopen in gewelddadige en moorddadige
handelingen. Alles wat daarvoor nodig is, zijn politieke leiders die gedreven
zijn door een eliminatie-ideologie en de latent aanwezige
eliminatieovertuigingen van mensen tot leven wekken. Zij zijn de hoofdrolspelers
die het eliminatiebeleid bepalen en de massavernietigingen in gang zetten.
Leiders begaan
deze misdaden immers niet zonder hulp van anderen. De uitvoering ervan wordt
weliswaar slechts door een of een paar mensen in gang gezet, maar ze wordt
gedragen door een groot deel van de bevolking, die er met genoegen aan meewerkt.
Ieder lid van die samenleving dat niet nee zegt, draagt dus een zware
persoonlijke verantwoordelijkheid. Binnen hetzelfde politieke en culturele
klimaat vermoordt of martelt immers niet iedereen als de gelegenheid zich
voordoet. Mensen maken die keuze op basis van hun visie op de
samenleving.
Goldhagen toont overvloedig aan hoe breed gedragen
eliminatieovertuigingen in de afgelopen eeuw konden leiden tot een ontmoedigende
reeks wrede massaslachtingen. De concrete realisatie ervan kan variëren, de
onderliggende motieven zijn gelijkaardig. Sommige groepen mensen worden
ongewenst of schadelijk geacht en moeten daarom verdwijnen. Uit de wijze waarop
deze gewelddadige uitbarstingen ophouden, leren we welke doorslaggevende rol
politieke leiders spelen.
Hoe komen
mensen op het idee dat leden van bepaalde groepen moeten uitgeschakeld worden?
En waarom zijn daar in de afgelopen eeuw zoveel miljoenen mensen slachtoffer van
geweest? Goldhagen betoogt dat eliminatiepolitiek in de hand gewerkt wordt door
de wijze waarop de moderne politieke wereld is gestructureerd. Vooral in
niet-democratische staten die aan natievorming doen, dromen politieke leiders,
en met hen veel gewone burgers, over het radicaal veranderen van de maatschappij
volgens een veelbelovend scenario.
De onderlinge afhankelijkheid van moderne staten en de
toenemende democratisering heeft het gevaar op massale eliminatie over de gehele
wereld misschien verminderd, maar op kleinere schaal bestaat het nog. De
grootste actuele bedreiging gaat volgens hem uit van de politieke islam. Voor
het moment is dit de enige hedendaagse politieke ideologie met mondiale
ambities, die het gebruik van geweld predikt om het beleid, de maatschappij en
de cultuur van andere landen te hervormen.
Het is de hoogste tijd dat de internationale gemeenschap
de omvang van dit inhumane fenomeen onderkent en doeltreffende actie onderneemt.
Hij toont aan hoe slecht de internationale instituties en het mondiale
statenstelsel op dit moment toegerust zijn om een einde te maken aan massamoord
en eliminatie. De internationale arena kan bovendien moeilijk strikte en
effectieve maatregelen treffen die gericht zijn op het bestrijden van
massaslachtingen, en zeker niet op de vele verschijningsvormen van eliminatie.
De organisatie van de Verenigde Naties en de internationale wetgeving maakt het
voor staten zelfs mogelijk om een eliminatiebeleid uit te
voeren.
Alleen een fundamentele
verandering van de internationale instituties en de ingesteldheid van de
deelnemende landen kan een einde maken aan uitroeiingsbeleid. Ondertussen hoeven
we echter niet machteloos toe te zien. Hij ziet mogelijkheden in een
internationaal offensief om meer landen te democratiseren en in de afschrikking
van een rigoureus strafbeleid. Deze interventies kunnen de politieke en
culturele grond wegmaaien onder de voeten van politieke leiders die
eliminatiebeleid overwegen en hen verhinderen het daadwerkelijk uit te voeren.
Voorts wijst hij op de verantwoordelijkheid van de media om correcte en
volledige informatie te verspreiden.
Voor dit lijvige werk heeft Goldhagen met talloze
slachtoffers en overlevenden van massaslachtingen gepraat en hun getuigenissen
opgetekend. Hij heeft nagenoeg alle gevallen van massamoord in de afgelopen
twintigste eeuw grondig bestudeerd, wat ook de politieke achtergronden, motieven
en ideologische kleur van de daders waren. Daarom is het des te opvallender dat
hij met geen woord rept over de verdrijving van honderdduizenden Palestijnen
door Israël, noch over de decennialange gijzeling in afgesloten gebieden zonder
een reëel politiek en economisch perspectief. Hij kan natuurlijk aanvoeren dat
het niet om massamoord gaat, maar het maakt wel deel uit van een
eliminatiepolitiek, die zijn grond vindt in een
zuiverheidsideologie.
Toch kan
niemand dit beklijvende werk zonder meer naast zich neerleggen. Geen mens kan
onberoerd blijven bij de schrijnende onmenselijkheden, gruwelijkheden en
wreedheden die miljoenen mensen in de afgelopen eeuw moesten ondergaan. Het moet
onze diepe verontwaardiging wekken. Deze feiten moeten ons tevens waarschuwen
voor iedere politieke leider die de bevolking, op welke manier ook, probeert op
te zetten tegen een andere bevolkingsgroep. Een openbaar betoog dat
slachtoffergroepen vernedert en kleineert zet mensen immers aan tot haat en
baant de weg voor potentiële eliminatieprogrammas.
WILSON,
T., Redirect. The Surprising New Science
of Psychological Change. NY, Boston, London, Little, Brown and Company, 2011, 278 pp. ISBN
978 0 316 19904 9
Wist u
dat u een traumatische gebeurtenis beter te boven kunt komen met een eenvoudige
schrijfoefening, dan met een programma dat speciaal opgezet is voor het
verwerken van traumas? Onwaarschijnlijk? Toch heeft gedegen wetenschappelijk
onderzoek dit uitgewezen. En het gebeurt wel vaker dat dure en ingewikkelde
programmas en behandelingen voor persoonlijke en sociale problemen niet werken,
zegt Timothy Wilson.
Allerhande
beleidsmakers, zelfhulpgoeroes en coaches vertrouwen op het gezond verstand om
problemen op te lossen. Dat zegt ons bijvoorbeeld dat mensen ingrijpende ervaringen
beter kunnen verwerken als ze die met anderen delen, of dat het vooruitzicht op
ernstige gevolgen iemand kan afhouden van riskant gedrag. Maar gezond verstand houdt
geen rekening met hoe mensen zelf hun gedrag of probleem zien.
Waarom
werkt de schrijfoefening wel en het dure traumaprogramma niet? Omdat de
schrijfoefening mensen in staat stelt om afstand te nemen en de gebeurtenis een
betekenis te geven waarmee ze verder kunnen. Dit mag helemaal niet verbazen, zegt Timothy
Wilson. Mensen reageren niet in de eerste plaats op de objectieve feiten, maar
op de voorstelling die zij ervan hebben gemaakt. Iedere gebeurtenis wordt
bliksemsnel geïnterpreteerd en krijgt daardoor een unieke betekenis, die voor
waar aangenomen wordt.
We
vertellen onszelf voortdurend verhalen over de wereld en over onszelf. Deze persoonlijke
verhalen bepalen hoe we voelen en handelen. Als het goed gaat kunnen ze ons
helpen om de uitdagingen in het leven met succes aan te pakken. Maar we kunnen gebeurtenissen
ook zo interpreteren dat we vast komen te zitten in gedrag dat ons nog meer
ellende bezorgt.
We zouden
ons dus heel wat hoofdbrekens kunnen besparen als we onszelf of anderen ertoe
konden brengen andere verhalen te vertellen. Die kunnen tot een meer
bevredigend leven leiden en minder problemen opleveren. Net als de oude houden
de nieuwe verhalen vervolgens zichzelf in stand. Zo worden ze de basis van blijvende
veranderingen.
Natuurlijk
zijn er interventies en behandelingen die mensen helpen met het hervormen van
hun verhalen. Maar niet iedereen heeft behoefte aan een langdurige therapie of beschikt
over de nodige middelen. Het hoeft overigens niet duur en ingewikkeld te zijn,
zegt Timothy Wilson. Er zijn relatief eenvoudige ingrepen voorhanden, die bovendien
wetenschappelijk getoetst en verantwoord zijn.
Wilson toont
aan hoe een schrijfoefening helpt om moeilijke gebeurtenissen te verwerken. Hij
verheldert hoe je je persoonlijk welbevinden kan verhogen door middel van technieken
die veel beter werken dan alles wat je in de overvloedige zelfhulpliteratuur
kunt vinden. Aan ouders maakt hij duidelijk waarom noch strengheid noch
toegeeflijkheid opleveren wat zij wensen, en hoe ze beter kunnen straffen en
belonen. En hij legt uit hoe zij hun kinderen kunnen helpen een gezond beeld te
vormenover zichzelf en de wereld.
Verder verduidelijkt
Wilson hoe de gangbare programmas om sociale kwesties aan te pakken hun doel vaak
voorbij schieten. Seksuele voorlichting helpt niet om tienerzwangerschappen te
voorkomen. Afschrikwekkende beelden en vooruitzichten houden jongeren niet af van
jeugdcriminaliteit en drugs- en alcoholmisbruik. Vrijwilligerswerk,
gemeenschapsdienst en een ordelijke leefomgeving hebben meer effect omdat ze
aansluiten op hun verhaal. Discriminatie en vooroordelen kunnen met meer kans
op succes bestreden worden wanneer mensen anders leren kijken naar zichzelf.
We mogen
er niet te snel van uitgaan dat een interventie werkt, zegt Wilson.Nattevingerwerk doet meer kwaad dan goed. In
het tweede hoofdstuk legt hij op een zeer begrijpelijke wijze uit hoe
experimenteel wetenschappelijk onderzoek werkt. Alleen op deze wijze kan men
uitvinden of een ingreep het beoogde effect heeft. Consequent met dit
uitgangspunt wordt iedere methode om gedragsverandering te bewerken aan deze wetenschappelijke
standaard getoetst.
Met enige
terughoudendheid ben ik aan dit boek begonnen. In iedere boekhandel vind je
tientallen boeken die een nieuwe en revolutionaire methode aanprijzen waarmee
je gelukkig kunt worden en je leven radicaal kan veranderen. Maar mijn argwaan
bleek snel ongegrond. Dit werk hoort echt niet thuis tussen de
onoverzichtelijke berg zelfhulpliteratuur. Het is geschreven door een eminente
sociaal-psycholoog, professor aan de Universiteit van Virginia. Zijn inzichten
zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek. Met brio doorprikt hij de
onnodig ingewikkelde constructies van de zelfhulpbusiness.
Dit boeiende
werk is uitermate toegankelijk geschreven en zelfs in het Engels opmerkelijk vlot
te lezen. Een Nederlandse vertaling, met aanpassing aan de Nederlandse en
Vlaamse situatie, zou dit waardevolle werk echter voor een veel ruimer publiek
toegankelijk maken. Waar is de uitgever die deze uitdaging aangaat?
JACOBS, C.S, Waarom feedback niet werkt en andere
managementlessen uit de neurowetenschap. Adam, Paradigma, 2010, 253 pp.
ISBN 978 90 499 6024 7
Weinig mensen
zijn echt op hun baas gesteld. Ze voelen zich vaak gekwetst door de
managementpraktijken van hun chef. De meeste methodes die door veel
leidinggevenden vanzelfsprekend gevonden worden, zijn bovendien ondoelmatig en
zelfs contraproductief voor het bedrijf.
De aanpak van
de doorsnee manager is meer geschikt voor levensvormen die niet kunnen denken,
zegt Charles Jacobs. Bedrijven behandelen immers alle aangelegenheden als harde
materie, objectief & zakelijk. Managers zitten gevangen in de gangbare
opvattingen, en zijn gefrustreerd dat het hun niet lukt om van een organisatie
met mensen gedaan te krijgen wat nodig is.
Veel
vanzelfsprekende managementpraktijken zijn onproductief omdat ze geen rekening
houden met hoe de menselijke geest werkt. Als we mensen beschouwen en behandelen
als fysieke voorwerpen besteden we te weinig aandacht aan hun interpretatie van
de wereld, zegt Charles Jacobs. Hij heeft ruim twintig jaar ervaring als
consultant bij diverse bedrijven.
Onze hersenen
registreren de wereld niet objectief. We hebben allemaal een eigen versie van de
werkelijkheid ontwikkeld, een unieke persoonlijke wereld. Ons perspectief op de
situatie is steevast subjectief, en dat van ieder ander ook. We kunnen er niet
van uitgaan dat andere mensen hetzelfde denken als wij. Medewerkers zien de
dingen anders dan managers, en klanten en leveranciers kijken er weer anders
tegenaan.
Charles Jacobs
legt uit wat de nieuwste ontdekkingen in de neurowetenschap voor de
managementpraktijk kunnen betekenen. Voor ieder belangrijk managementterrein
wijst hij op de beperkingen van de huidige praktijk. Hij stelt nieuwe methoden
voor die beter passen bij de manier waarop de menselijke geest functioneert. En
hij geeft aan hoe managers deze bevindingen kunnen gebruiken om de resultaten
van hun bedrijf te verbeteren.
Deze nieuwe,
andere benaderingswijze zet de huidige managementaanpak op zijn kop, aldus
Charles Jacobs. In bijna alle opzichten druist ze in tegen de vanzelfsprekende
praktijk. Veel taken uit de traditionele aanpak van management komen te
vervallen. In het nieuwe management wordt er niet meer gestraft, beloond of
gecontroleerd. Medewerkers worden niet langer gedwongen maar
gestimuleerd.
Of die
veranderingen echt zo gemakkelijk door te voeren zijn, zoals Jacobs beweert, is
maar de vraag. Voor managers die hun huidige aanpak grotendeels moeten omgooien
lijkt mij dat niet zo vanzelfsprekend. Anders dan de auteur belooft bevat het
boek toch iets te weinig concrete handvatten om dat met succes te
volbrengen.
De inzichten
uit de cognitieve neurowetenschap, waarop Jacobs zijn betoog baseert, zijn
helemaal niet zo nieuw. Het onderzoek en de experimenten die zijn betoog moeten
ondersteunen zijn bovendien vaak reeds achterhaald. Heel wat begrippen worden op
een slordige manier gebruikt en de tekst is doorspekt met onnauwkeurige
uitdrukkingen als ging zijn amygdala met hem op de loop (p. 226) en managers
erkennen de zelfzuchtige genen (p. 221).
Maar de
essentie klopt als een bus. Dit boek legt een zeldzame brug tussen twee zeer
uiteenlopende werelden, de zakenwereld en de cognitieve neurowetenschappen. Het
laat leidinggevenden op een vlotte manier kennis maken met de werking van de
geest en de uitdagende toepassingsmogelijkheden in het
bedrijfsleven.