TAVRIS, C. & E. ARONSON, Er zijn fouten gemaakt (maar niet door
mij). Waarom we dwaze overtuigingen,
slechte beslissingen en kwetsend gedrag rechtvaardigen. (Vert. Mistakes were mad (but
not by me) Why we justify foolish
beliefs, bad decisions and hurtful acts, 2007) Adam, Uitg. Nieuwezijds,
2011, 280 pp. ISBN 978 90 5712 339 9
De mens is ingewikkeld. Hij is tot alles bekwaam en bovendien in staat zichzelf gelijk te geven.
Yehudi Menuhin
Toen bleek dat Irak geen
massavernietigingswapens bezat, geen banden had met Al Quaeda, het Amerikaanse
leger niet op gejuich werd ontvangen en de oorlog na zes weken niet was
afgelopen, verklaarde president Bush: Ik ben er meer dan ooit van overtuigd dat
de beslissingen die ik heb genomen de juiste zijn.
Met de regelmaat van een klok
vernemen we hoe politici en andere belangrijke publieke figuren hun fouten en
verkeerde beslissingen goedpraten of onder de mat proberen te vegen. Wij kijken
geamuseerd toe of reageren geschrokken of ontzet. In wezen is wat zij doen
psychologisch niet anders dan wat de meesten van ons weleens hebben gedaan.
We vergoelijken of bagatelliseren
ons eigen aandeel in een misser. We voeren heftige echtelijke ruzies over wie
gelijk heeft. We beschuldigen anderen van hypocriete beslissingen maar zien de
onze niet. Zelfs als we beseffen dat we fout waren, zijn we vaak niet in staat
het toe te geven. Maar meestal zijn we er ons helemaal niet van bewust dat we op
die manier ons gedrag of standpunt proberen te rechtvaardigen.
Waarom is het voor de meeste
mensen zo moeilijk om een fout toe te geven of te bekennen dat ze zich vergist
hebben? Waarom blijven ze soms tegen alle evidente bewijzen in hardnekkig
vasthouden aan hun opvattingen en handelwijze? En hoe kunnen we dit herkennen en
voorkomen?
Geregeld
houden we er verschillende opvattingen op na die elkaar uitsluiten. Het gebeurt
ook dat ons handelen strijdig is met een belangrijke opvatting over onszelf of over
de groep waartoe we behoren. Dat bezorgt ons een onprettig gevoel, dat in de
psychologie cognitieve dissonantie wordt genoemd.
Als we
onze mening of gedrag zouden veranderen, dan zou dat vervelende gevoel eenvoudig
verdwijnen. Maar dan moeten we toegeven dat wij ons vergist hebben of iets
stoms hebben gedaan. En dat vinden we nog minder prettig. Zelfrechtvaardiging
stelt ons in staat om die spanning op te heffen en onze innerlijke rust te
hervinden.
Op zich is daar niets mis mee. Het
is goed voor onze nachtrust. Zonder zelfrechtvaardiging zouden we gebukt gaan
onder schaamte of spijt. Maar er kleven ook ernstige nadelen aan. We maken van
onze verkeerde beslissingen niet alleen een bagatel, we worden er blind voor.
Daardoor blijven we dezelfde fouten maken. Als we begrijpen hoe
zelfrechtvaardiging werkt, zullen we er beter van kunnen leren.
De auteurs, beiden doortimmerde
sociaal-psychologen, nemen ons mee op een boeiende tocht langs de verschillende
wijzen waarop zelfrechtvaardiging ons bij de neus neemt, en onszelf en anderen
schade berokkent. Met talloze voorbeelden maken ze duidelijk hoe hardnekkige
vooroordelen en misplaatste trots gegrond zijn in zelfrechtvaardiging. Ze tonen
aan hoe topmanagers erdoor aangezet worden tot hebzucht, en dictators
aangespoord hun bevolking steeds meedogenlozer te onderdukken.
Zelfrechtvaardiging is de droevige
achtergrond van hardnekkige gerechtelijke dwalingen en nefaste
beleidsbeslissingen. Omwille van zelfrechtvaardiging doden fanatieke gelovigen
in naam van God, en worden kinderen door geestelijken misbruikt. Wetenschappers
negeren nieuwe gegevens en blijven vasthouden aan achterhaalde theorieën. En
tegen beter weten in blijven zorgverleners schadelijke behandelingen
toepassen.
Wij leren hoe zelfrechtvaardiging
partners uit elkaar drijft en familieruzies in de hand werkt. Herinneringen
worden onbewust vervormd en houden oud zeer in stand. Mensen blijven zich
wentelen in hun slachtofferrol. Oeroude conflicten tussen volkeren worden
levendig gehouden.
In het laatste hoofdstuk krijgen
we handvatten aangereikt om de valkuil van de zelfrechtvaardiging te vermijden.
Vergissen is menselijk, maar we kunnen kiezen of we onze fouten toegeven of
toedekken. Onze diepgewortelde neiging om onze miskleunen te ontkennen en met de
mantel der eigenliefde toe te dekken maakt dat zeker niet gemakkelijk. Maar er
zijn frappante voorbeelden van werkelijk grote mensen die er, zij het met
moeite, in geslaagd zijn.
Uiteindelijk is geen fouten
maken niet de toetssteen waaraan het karakter van een volk of de integriteit
van een individu wordt afgemeten. Bepalend is wat we doen nadat we een fout
hebben gemaakt., aldus de auteurs.
Hebt u zich ooit hebt afgevraagd
waarom politici evidente blunders blijven herhalen of hoe het mogelijk is dat
fatsoenlijke mensen zich laten omkopen? Vindt u het moeilijk te begrijpen dat
sommige mensen nog hardnekkiger geloven als de profetie van hun leider niet
uitkwam? Had u weleens een hoogoplopende discussie met uw partner of een vriend
over een herinnering? In dit boek leest u er alles over.
Het is gebaseerd op gedegen
wetenschappelijk onderzoek, zeer onderhoudend geschreven en met talloze
sprekende voorbeelden geïllustreerd. Het kon me van begin tot einde
boeien.
CHABOT, B. & BRAAM, S., Uitweg. Een waardig levenseinde in eigen
hand. Adam, Nijgh & Van Ditmar, 2010, 283 pp. ISBN 978 90 388 9314
3
Niemand kan bestrijden dat
zelfdoding dikwijls in overeenstemming is met ons eigen belang en onze plicht
tegenover onszelf: ouderdom, ziekte of ongeluk kunnen het leven tot een last
maken, een last die zwaarder kan wegen dan het leven zelf.
David Hume
Wat moet je als je hoogbejaard en
hulpbehoevend bent, de vrienden wegvallen, je toekomst inkrimpt, vermoeidheid
ieder bezoekje gauw te veel maakt en je vindt dat het genoeg geweest is? Wat kan
je doen als je een ernstige chronische, maar niet dodelijke, ziekte hebt en
steeds minder kunt, met 24 uur gedwongen bedrust en pijn in het vooruitzicht?
Wat rest je als het verpleeghuis wenkt, waar zelfs de bedtijden voor je worden
bepaald? Welke mogelijkheden zijn er nog voor mensen van wie het
euthanasieverzoek klip-en-klaar wordt afgewezen?
Vaker dan bekend is overwegen
mensen in voorliggende gevallen om zelf hun leven waardig te beëindigen. Dat is
niet verboden, zolang men hiervoor zelf de verantwoordelijkheid neemt. Het is
echter niet gemakkelijk om zonder hulp van een arts goede informatie te vinden
over een waardig levenseinde in eigen beheer. Dit boek wil mensen met een
weloverwogen doodswens informeren over hoe zij dat kunnen
uitvoeren.
Om je leven zelf in waardigheid te
beëindigen bestaan er twee manieren. De eerste is de medicijnmethode. Je stelt
je eigen pil van Drion samen, een combinatie van dodelijke medicijnen met
slaapmiddelen, en neemt ze in. De andere methode is stoppen met eten en drinken.
Anders dan gewoonlijk wordt gedacht, is bewust versterven geen gruwelijke dood.
Met de juiste mondverzorging en verzachtende medicijnen, is stoppen met eten en
drinken voor hoogbejaarden en ernstig zieken draaglijk. Bovendien biedt de
periode van verzorging de mogelijkheid van een intens afscheid van de dierbaren,
verspreid over meerdere dagen.
In Uitweg worden beide methoden uitgebreid
en nauwkeurig beschreven. Als je stopt met eten en drinken is het belangrijk te
weten wat je te wachten staat, hoelang het kan duren en welke maatregelen
getroffen moeten worden om dorst en ander ongemak te vermijden. Kies je voor de
medicijnmethode, dan dien je te weten welke medicijnen nodig zijn en in welke
combinatie je ze moet innemen. Er wordt ook uitgelegd hoe je ze in bezit krijgt
en hoe je ze moet innemen om te voorkomen dat je later in het ziekenhuis wakker
wordt. Daarom belichten de auteurs ook verschillende onzekere en gevaarlijke
methoden om uit het leven te stappen.
Rond het zelfgekozen levenseinde
spelen allerlei wetten en regels een rol. De auteurs leggen de ongeschreven
spelregels en valkuilen rond euthanasie bloot en geven praktische adviezen voor
het doen van een succesvol euthanasieverzoek. Ze leggen uit hoe je binnen de wet kan blijven als een
dierbare je bijstaat bij zelfdoding en welke hulp strafbaar is.
De auteurs hebben alles gedaan om
van Uitweg een echt praktisch
handboek te maken. Bij iedere methode hoort een checklist en een geheugensteun
met alle te nemen stappen. Er is een handig overzicht van alle potentieel
dodelijke medicijnen, met vermelding van de juiste combinatie en dosis. Men
vindt ze alfabetisch geordend terug in het medicijnregister, met vermelding van
de betreffende pagina. In de uitklapbare tabel van de achterflap zijn diezelfde
medicijnen te vinden, met hun merknamen in negen West-Europese en vier
Engelstalige landen. Achter in het boek is bovendien een adressenlijst opgenomen
van de instanties waar men in Nederland en Vlaanderen anoniem terecht kan met
vragen over een doodswens.
Toch is dit geen handleiding met
hapklare recepten. Het boek belicht de verschillende facetten van een
zelfgekozen levenseinde en situeert de zelfgekozen dood in een breder
perspectief. De auteurs definiëren zelfeuthanasie ten opzichte van zelfmoord of
suïcide en euthanasie. Ze houden een warm pleidooi voor een goede dood en de
mogelijkheid om op je eigen manier te sterven. De algemene inzichten worden raak
geïllustreerd met ontroerende verhalen van nabestaanden en interviews met
deskundigen.
De delicate kwestie van het
zelfgekozen levenseinde wordt in dit boek met een zeldzame openhartigheid
besproken. Door te informeren willen de auteurs de bevoogding doorbreken van
artsen en wetgevers inzake het levenseinde. Op geen enkele wijze willen zij een
impulsieve, eenzame en verminkende zelfdoding bevorderen. Een waardig
levenseinde vraagt een intensieve voorbereiding en de nabijheid en steun van
medemensen en is alleen al daardoor onverenigbaar met een overhaaste beslissing.
Het boek is in eerste instantie
bedoeld voor mensen met een weloverwogen doodswens en voor hun naasten. Maar je
hoeft eigenlijk niet te wachten op een ziekte of doodswens om het te lezen en
altijd binnen handbereik te hebben. Ik kan het iedereen aanraden die het
levenseinde binnen eigen beheer wil houden als het aan de orde
komt.
BOEKESTIJN, A.J, De
prijs van een slecht geweten. Waarom hulp in haar huidige vorm niet
werkt. Soesterberg, Uitg. ASPEKT, 2010, 339 pp. ISBN 978 90
5911 950 5
Grauwe kinderen op rokende afvalbergen, zoekend naar
dingen die nog een beetje geld zouden kunnen opbrengen. In verschillende derde
wereldlanden kijken mensen er niet van op. De Westerse landen hebben de
afgelopen 50 jaar grote sommen geld beschikbaar gesteld voor ontwikkelingshulp.
Maar dit heeft blijkbaar niet kunnen voorkomen dat de armen armer werden. Vooral
in Afrika vallen de resultaten tegen.
Hoe komt het dat het rijke Westen niet in staat is
geweest om het lot van deze allerarmsten te verbeteren? In dit boek licht Arend
Jan Boekestijn, historicus en ex-kamerlid van de VVD, het Nederlandse beleid
inzake ontwikkelingssamenwerking kritisch door. Hij wil tevens een aanzet geven
tot een effectiever beleid, meer specifiek voor de ontwikkelingshulp aan Afrika.
Daar stellen zich de problemen zich het scherpst.
Algemeen beleidsuitgangspunt is dat
ontwikkelingssamenwerking uiteindelijk moet afgerekend worden op zijn bijdrage
aan economische ontwikkeling. Daarbij wordt aangenomen dat ontwikkelingshulp de
arme landen helpt om de armoedeval te ontstijgen en om de weg op te gaan van
duurzame economische groei, die zichzelf in stand houdt.
Feiten en cijfers spreken dat echter tegen. Geld geven
aan regeringen is als het vullen van een bodemloze put. Hulp aan arme landen
leidt tot hulpafhankelijkheid en de bestendiging van dubieus beleid, doordesemd
met graaien, corruptie en nepotisme. Goed bestuur is echter een wezenlijke
voorwaarde voor economische groei.
Het Westen denkt dit probleem op te lossen, door hulp te
koppelen aan voorwaarden voor goed beleid. Het mag intussen echter duidelijk
zijn dat van buitenaf opgelegde hervormingen niet werken. Waarom dat zo is,
wordt inzichtelijk gemaakt door de interessante theorie van
Nobelprijswinnaar Douglas North. Samenlevingen worden niet gemaakt, maar evolueren
volgens bepaalde wetmatigheden. Het model van de ene samenleving valt dus niet
zonder meer naar de andere te exporteren. In dit licht wordt het ook
begrijpelijk waarom zelfs hulp aan landen met goed bestuur corruptie in de hand
kan werken.
China heeft dit beter begrepen. Het land geeft geen hulp
en stelt geen voorwaarden, maar voert handel en investeert. De toenemende
Chinese belangen in Afrika zetten de Westerse optie onder druk om geen hulp te
verlenen aan landen met slecht bestuur. We kunnen alleen maar leren van de
Chinezen.
De beste manier om de arme landen te helpen, bestaat erin
voorwaarden te scheppen voor economische groei. De steun moet naar de burgers
gaan en niet naar de regering. Ondersteuning van microfinanciering en
stimulering van het bedrijfsleven hebben bewezen dat ze effectief bijdragen tot
groei en armoedebestrijding. Als rechtgeaarde liberaal is Boekestijn natuurlijk
ook voorstander van liberalisering van de handel. Hij erkent wel dat die in het
nadeel van de Afrikaanse landen uitvalt, maar ziet heil in technische
assistentie. Dit lijkt mij wel erg eenvoudig voorgesteld.
Met de bevordering van democratie in ontwikkelingslanden
moet, in overeenstemming met de inzichten van North, omzichtig worden
omgesprongen. Als we de middenklasse versterken komt het geld bij de elites
terecht, en komt het precaire politieke evenwicht in het gedrang. Meer
economische groei is uiteindelijk de enige weg die kan leiden tot
democratisering. Verder kunnen de Westerse regeringen op substantiële manier
bijdragen tot het verhogen van de veiligheid. Ontwikkeling kan immers niet
plaatsvinden als er onveiligheid heerst in een land.
De Westerse ontwikkelingshulp is nog teveel gefundeerd op
schuldgevoel en goede bedoelingen. Dat betekent echter niet meteen dat er ook
resultaten worden geboekt. Hij pleit voor een rationeel ontwikkelingsbeleid,
gebaseerd op verantwoordelijkheid, autonomie en creativiteit.
Ontwikkelingshulp wordt doorgaans beschouwd als een item
voor politiek links. In dit boek maakte ik kennis met een rechts-liberale visie,
geïnspireerd door de gevolgenethiek. Het heeft mijn inzicht in het ingewikkelde
ontwikkelingsbeleid verruimd en verdiept. Ik heb er ook kennis gemaakt met de
boeiende theorie van Nobelprijswinnaar Douglas North. Die levert een plausibele
verklaring voor de moeizame en soms ronduit teleurstellende economische en
politieke ontwikkeling in ontwikkelingslanden.
Toch vind ik de benadering van Boekestijn in een aantal
opzichten eenzijdig. Veel ontwikkelingshulp lijkt inderdaad op dweilen met de
kraan open. Economische groei ís belangrijk voor de duurzame ontwikkeling van
een land. Maar dit werkt vooral op de lange termijn. Intussen leven miljoenen
mensen in doffe ellende en zonder perspectief op verbetering van hun situatie.
Zij hebben zeer weinig invloed op het dubieuze graaibeleid van hun corrupte
regeringen. De auteur heeft duidelijk niet veel op met NGOs, maar ze zijn
voorlopig wel de enige organisaties van wie deze arme mensen bijstand kunnen
verwachten.
TALEB,
N.N., De Zwarte
Zwaan. De impact van het onwaarschijnlijke. (Vert. The Black
Swan 2e ed. 2011)
Adam, Uitg. Nieuwezijds, 2011 (2e ed.), 399 pp. ISBN 978 90 5712 325
2
In het begin van de vorige eeuw kon de Belgische
bourgeoisie zich geen veiliger belegging dromen dan een investering in de
tramlijnen van Sint-Petersburg. De Russische economie was net geliberaliseerd en
in steile opgang, en de trams werden gebouwd door Belgische bedrijven. Toen
greep Lenin de macht.
De
Oktoberrevolutie van 1917 is een typische Zwarte Zwaan. Deze uitzonderlijke
gebeurtenis met zeer ingrijpende gevolgen had niemand zien aankomen. En pas
achteraf werden er verklaringen gevonden die de totaal onverwachte wending van
de geschiedenis begrijpelijk en voorspelbaar moesten maken. Ook in het afgelopen
jaar hebben zich verschillende ondenkbare gebeurtenissen voorgedaan die de
wereld veranderd hebben.
Nagenoeg alles in onze wereld is volgens Nassim Taleb te
verklaren aan de hand van een relatief klein aantal Zwarte Zwanen. Het succes
van ideeën en religies, het verloop van de geschiedenis, wetenschappelijke
ontdekkingen, de verkoop van boeken en films, en nog veel andere gebeurtenissen
konden in de meeste gevallen op het moment zelf niet voorspeld worden. En met
bijna alle belangrijke dingen in ons persoonlijke leven gaat het net
zo.
Het is niet zo dat we geen oog
hebben voor de zeldzame gebeurtenissen. We aanvaarden dat ze zich voordoen en
dat ze de belangrijkste bron van onzekerheid zijn. Toch zijn we tuk op
voorspellingen. We laten er ons gemakkelijk door leiden en zijn dan telkens weer
verrast. Hoe komt het dat we niet zien dat belangrijke gebeurtenissen ons bijna
altijd volslagen onverwacht overvallen?
De belangrijkste reden waarom de toekomst ons steeds weer
overrompelt, is dat we alleen rekening houden met Zwarte Zwanen die zich
werkelijk hebben voorgedaan. We zien wat er gebeurd is en negeren wat er had
kunnen gebeuren, maar niet heeft plaats gevonden. Onzekerheid en gebeurtenissen
die zich niet voordoen zijn te abstract voor onze geest. En dus leren we uit het
verleden alleen wat onze ervaringen bevestigt, niet wat ze logenstraft. Zo
vergeten we dat iets het product is van toeval.
De
menselijke geest is er bovendien op gebrand om gebeurtenissen te verklaren en
begrijpelijk te maken. Zo scheppen we orde in onze wereld. Maar de intuïtieve
modellen die we daarvoor gebruiken stellen de complexe werkelijkheid eenvoudiger
voor dan ze is. Uitschieters beschouwen we als ongewoon. We zien ze als
toevallige varianten die niet in ons model passen. Zo zit de menselijke geest nu
eenmaal in elkaar.
Veel erger is
echter dat ook de wetenschap werkt met modellen die niet stroken met de
werkelijke ervaring. Het leven staat bol van de uitzonderingen. Onze wereld
wordt gedomineerd door het extreme, het onbekende en het zeer onwaarschijnlijke.
Bijna alles in het sociale leven vloeit voort uit zeldzame en ingrijpende
gebeurtenissen. Toch richten wetenschappers, die beter zouden moeten weten, zich
in elke studie van het sociale leven op het normale en het
gemiddelde.
Als
beurshandelaar heeft Nassim Taleb het vooral gemunt op de economen, die mensen
op het verkeerde been zetten met onrealistische modellen van de grillige
geldhandel. De toekomst is immers onvoorspelbaar, zo stelt hij. Ze vergast ons
net zo goed op onverwachte meevallers of positieve, als op negatieve Zwarte
Zwanen met een vernietigende werking.
Zijn we dan zonder meer overgeleverd aan een
onvoorspelbare toekomst? Heel zeker zal niemand de meevallers erg vinden. Tegen
de nefaste invloed van negatieve Zwarte Zwanen kunnen we ons echter wapenen. En
van beide kunnen we leren. Taleb doet ons uit eigen keuken een aantal suggesties
aan de hand hoe we met een, per definitie onbekende, toekomst kunnen omgaan. Hij
waarschuwt ons voor goedgelovigheid, zelfs al komt de informatie van
deskundigen. En we kunnen ons beter zorgen maken over verborgen risicos dan
over gekende, want op de laatste kunnen we ons voorbereiden.
Nog meer dan in zijn vorige boek, Misleid door toeval, haalt Nassim Taleb
conventionele wijsheden onderuit en toont hij overvloedig aan dat ze niet
bruikbaar zijn in onze moderne en complexe leefwereld. Vooral zijn originele
inzichten over de oorsprong van ongelijkheid en over de steeds grotere invloed
van extremen door het cumulatieve voordeel, hebben mij geboeid.
De
beurs is het domein bij uitstek van de onverwachte gebeurtenissen met grote
gevolgen. Als succesvolle beurshandelaar is Taleb dan ook de geschikte gids om
ons wegwijs te maken in de dynamiek van de Zwarte Zwanen. Minder geslaagd zijn
de nodeloze uitweidingen, de moeilijke woordkeuze en de dikdoenerij. De gretigheid waarmee hij anderen als schlemielen bestempelt doet vermoeden dat de auteur zich ver verheven acht boven de modale onkundige sterveling en de meerderheid van de wetenschappers. Desondanks houd ik aan de lectuur heel wat waardevolle inzichten over.
GOLDHAGEN,
D.J., Erger dan
oorlog. Volkerenmoord, eliminationisme en aanhoudende schending van de
menselijkheid. (Vert. Worse than
war. 2009)
Apen/Adam, Manteau/De Bezige Bij, 2009, 719 pp. ISBN 978 90 223 2418
9
Vanaf het begin van de twintigste eeuw is er geen moment
geweest waarop niet ergens op de wereld volkeren het slachtoffer waren van
massavernietiging. Voor zover we nu weten hebben die slachtingen tenminste 127
miljoen levens gekost. Daarbovenop hebben ze het leven en de toekomst van
miljarden mensen grondig en blijvend verwoest. Dat is veel en veel meer dan het
aantal militaire oorlogsslachtoffers. Toch krijgen massamoorden op het
avondnieuws minder aandacht dan een huisbrandje en wordt er bedroevend weinig
ondernomen om deze gruwel te voorkomen of te stoppen.
Deze laksheid wordt veroorzaakt door een verkeerd begrip
van de krachten achter massavernietigingen. Al te vaak wordt massamoord
beschouwd als een uit de hand gelopen situatie of een ongewenste manifestatie
van de menselijke natuur. Als je alle massamoorden uit de 20e eeuw grondig
bestudeert kom je echter tot andere conclusies, stelt Daniel Goldhagen.
Massamoord is geen oncontroleerbaar gebeuren, maar een min of meer systematische
manier waarop groepen, volkeren of staten zich ontdoen van groepen mensen die
niet gewenst zijn.
In veel
maatschappijen is men van oordeel dat bepaalde groepen schadelijk zijn voor het
welzijn van de meerderheid of soms van een machtige minderheid. Zo groeit het
verlangen om bepaalde bevolkingsgroepen te elimineren. Achter massamoord,
massale verdrijvingen, enorme kampsystemen, uithongering en massaverkrachtingen
zit een eliminatie-ideologie.
Vooroordelen,
hatelijkheden en wraakzin kunnen lange tijd tamelijk onschuldig ondergronds
smeulen, maar vervolgens snel uitlopen in gewelddadige en moorddadige
handelingen. Alles wat daarvoor nodig is, zijn politieke leiders die gedreven
zijn door een eliminatie-ideologie en de latent aanwezige
eliminatieovertuigingen van mensen tot leven wekken. Zij zijn de hoofdrolspelers
die het eliminatiebeleid bepalen en de massavernietigingen in gang zetten.
Leiders begaan
deze misdaden immers niet zonder hulp van anderen. De uitvoering ervan wordt
weliswaar slechts door een of een paar mensen in gang gezet, maar ze wordt
gedragen door een groot deel van de bevolking, die er met genoegen aan meewerkt.
Ieder lid van die samenleving dat niet nee zegt, draagt dus een zware
persoonlijke verantwoordelijkheid. Binnen hetzelfde politieke en culturele
klimaat vermoordt of martelt immers niet iedereen als de gelegenheid zich
voordoet. Mensen maken die keuze op basis van hun visie op de
samenleving.
Goldhagen toont overvloedig aan hoe breed gedragen
eliminatieovertuigingen in de afgelopen eeuw konden leiden tot een ontmoedigende
reeks wrede massaslachtingen. De concrete realisatie ervan kan variëren, de
onderliggende motieven zijn gelijkaardig. Sommige groepen mensen worden
ongewenst of schadelijk geacht en moeten daarom verdwijnen. Uit de wijze waarop
deze gewelddadige uitbarstingen ophouden, leren we welke doorslaggevende rol
politieke leiders spelen.
Hoe komen
mensen op het idee dat leden van bepaalde groepen moeten uitgeschakeld worden?
En waarom zijn daar in de afgelopen eeuw zoveel miljoenen mensen slachtoffer van
geweest? Goldhagen betoogt dat eliminatiepolitiek in de hand gewerkt wordt door
de wijze waarop de moderne politieke wereld is gestructureerd. Vooral in
niet-democratische staten die aan natievorming doen, dromen politieke leiders,
en met hen veel gewone burgers, over het radicaal veranderen van de maatschappij
volgens een veelbelovend scenario.
De onderlinge afhankelijkheid van moderne staten en de
toenemende democratisering heeft het gevaar op massale eliminatie over de gehele
wereld misschien verminderd, maar op kleinere schaal bestaat het nog. De
grootste actuele bedreiging gaat volgens hem uit van de politieke islam. Voor
het moment is dit de enige hedendaagse politieke ideologie met mondiale
ambities, die het gebruik van geweld predikt om het beleid, de maatschappij en
de cultuur van andere landen te hervormen.
Het is de hoogste tijd dat de internationale gemeenschap
de omvang van dit inhumane fenomeen onderkent en doeltreffende actie onderneemt.
Hij toont aan hoe slecht de internationale instituties en het mondiale
statenstelsel op dit moment toegerust zijn om een einde te maken aan massamoord
en eliminatie. De internationale arena kan bovendien moeilijk strikte en
effectieve maatregelen treffen die gericht zijn op het bestrijden van
massaslachtingen, en zeker niet op de vele verschijningsvormen van eliminatie.
De organisatie van de Verenigde Naties en de internationale wetgeving maakt het
voor staten zelfs mogelijk om een eliminatiebeleid uit te
voeren.
Alleen een fundamentele
verandering van de internationale instituties en de ingesteldheid van de
deelnemende landen kan een einde maken aan uitroeiingsbeleid. Ondertussen hoeven
we echter niet machteloos toe te zien. Hij ziet mogelijkheden in een
internationaal offensief om meer landen te democratiseren en in de afschrikking
van een rigoureus strafbeleid. Deze interventies kunnen de politieke en
culturele grond wegmaaien onder de voeten van politieke leiders die
eliminatiebeleid overwegen en hen verhinderen het daadwerkelijk uit te voeren.
Voorts wijst hij op de verantwoordelijkheid van de media om correcte en
volledige informatie te verspreiden.
Voor dit lijvige werk heeft Goldhagen met talloze
slachtoffers en overlevenden van massaslachtingen gepraat en hun getuigenissen
opgetekend. Hij heeft nagenoeg alle gevallen van massamoord in de afgelopen
twintigste eeuw grondig bestudeerd, wat ook de politieke achtergronden, motieven
en ideologische kleur van de daders waren. Daarom is het des te opvallender dat
hij met geen woord rept over de verdrijving van honderdduizenden Palestijnen
door Israël, noch over de decennialange gijzeling in afgesloten gebieden zonder
een reëel politiek en economisch perspectief. Hij kan natuurlijk aanvoeren dat
het niet om massamoord gaat, maar het maakt wel deel uit van een
eliminatiepolitiek, die zijn grond vindt in een
zuiverheidsideologie.
Toch kan
niemand dit beklijvende werk zonder meer naast zich neerleggen. Geen mens kan
onberoerd blijven bij de schrijnende onmenselijkheden, gruwelijkheden en
wreedheden die miljoenen mensen in de afgelopen eeuw moesten ondergaan. Het moet
onze diepe verontwaardiging wekken. Deze feiten moeten ons tevens waarschuwen
voor iedere politieke leider die de bevolking, op welke manier ook, probeert op
te zetten tegen een andere bevolkingsgroep. Een openbaar betoog dat
slachtoffergroepen vernedert en kleineert zet mensen immers aan tot haat en
baant de weg voor potentiële eliminatieprogrammas.
WILSON,
T., Redirect. The Surprising New Science
of Psychological Change. NY, Boston, London, Little, Brown and Company, 2011, 278 pp. ISBN
978 0 316 19904 9
Wist u
dat u een traumatische gebeurtenis beter te boven kunt komen met een eenvoudige
schrijfoefening, dan met een programma dat speciaal opgezet is voor het
verwerken van traumas? Onwaarschijnlijk? Toch heeft gedegen wetenschappelijk
onderzoek dit uitgewezen. En het gebeurt wel vaker dat dure en ingewikkelde
programmas en behandelingen voor persoonlijke en sociale problemen niet werken,
zegt Timothy Wilson.
Allerhande
beleidsmakers, zelfhulpgoeroes en coaches vertrouwen op het gezond verstand om
problemen op te lossen. Dat zegt ons bijvoorbeeld dat mensen ingrijpende ervaringen
beter kunnen verwerken als ze die met anderen delen, of dat het vooruitzicht op
ernstige gevolgen iemand kan afhouden van riskant gedrag. Maar gezond verstand houdt
geen rekening met hoe mensen zelf hun gedrag of probleem zien.
Waarom
werkt de schrijfoefening wel en het dure traumaprogramma niet? Omdat de
schrijfoefening mensen in staat stelt om afstand te nemen en de gebeurtenis een
betekenis te geven waarmee ze verder kunnen. Dit mag helemaal niet verbazen, zegt Timothy
Wilson. Mensen reageren niet in de eerste plaats op de objectieve feiten, maar
op de voorstelling die zij ervan hebben gemaakt. Iedere gebeurtenis wordt
bliksemsnel geïnterpreteerd en krijgt daardoor een unieke betekenis, die voor
waar aangenomen wordt.
We
vertellen onszelf voortdurend verhalen over de wereld en over onszelf. Deze persoonlijke
verhalen bepalen hoe we voelen en handelen. Als het goed gaat kunnen ze ons
helpen om de uitdagingen in het leven met succes aan te pakken. Maar we kunnen gebeurtenissen
ook zo interpreteren dat we vast komen te zitten in gedrag dat ons nog meer
ellende bezorgt.
We zouden
ons dus heel wat hoofdbrekens kunnen besparen als we onszelf of anderen ertoe
konden brengen andere verhalen te vertellen. Die kunnen tot een meer
bevredigend leven leiden en minder problemen opleveren. Net als de oude houden
de nieuwe verhalen vervolgens zichzelf in stand. Zo worden ze de basis van blijvende
veranderingen.
Natuurlijk
zijn er interventies en behandelingen die mensen helpen met het hervormen van
hun verhalen. Maar niet iedereen heeft behoefte aan een langdurige therapie of beschikt
over de nodige middelen. Het hoeft overigens niet duur en ingewikkeld te zijn,
zegt Timothy Wilson. Er zijn relatief eenvoudige ingrepen voorhanden, die bovendien
wetenschappelijk getoetst en verantwoord zijn.
Wilson toont
aan hoe een schrijfoefening helpt om moeilijke gebeurtenissen te verwerken. Hij
verheldert hoe je je persoonlijk welbevinden kan verhogen door middel van technieken
die veel beter werken dan alles wat je in de overvloedige zelfhulpliteratuur
kunt vinden. Aan ouders maakt hij duidelijk waarom noch strengheid noch
toegeeflijkheid opleveren wat zij wensen, en hoe ze beter kunnen straffen en
belonen. En hij legt uit hoe zij hun kinderen kunnen helpen een gezond beeld te
vormenover zichzelf en de wereld.
Verder verduidelijkt
Wilson hoe de gangbare programmas om sociale kwesties aan te pakken hun doel vaak
voorbij schieten. Seksuele voorlichting helpt niet om tienerzwangerschappen te
voorkomen. Afschrikwekkende beelden en vooruitzichten houden jongeren niet af van
jeugdcriminaliteit en drugs- en alcoholmisbruik. Vrijwilligerswerk,
gemeenschapsdienst en een ordelijke leefomgeving hebben meer effect omdat ze
aansluiten op hun verhaal. Discriminatie en vooroordelen kunnen met meer kans
op succes bestreden worden wanneer mensen anders leren kijken naar zichzelf.
We mogen
er niet te snel van uitgaan dat een interventie werkt, zegt Wilson.Nattevingerwerk doet meer kwaad dan goed. In
het tweede hoofdstuk legt hij op een zeer begrijpelijke wijze uit hoe
experimenteel wetenschappelijk onderzoek werkt. Alleen op deze wijze kan men
uitvinden of een ingreep het beoogde effect heeft. Consequent met dit
uitgangspunt wordt iedere methode om gedragsverandering te bewerken aan deze wetenschappelijke
standaard getoetst.
Met enige
terughoudendheid ben ik aan dit boek begonnen. In iedere boekhandel vind je
tientallen boeken die een nieuwe en revolutionaire methode aanprijzen waarmee
je gelukkig kunt worden en je leven radicaal kan veranderen. Maar mijn argwaan
bleek snel ongegrond. Dit werk hoort echt niet thuis tussen de
onoverzichtelijke berg zelfhulpliteratuur. Het is geschreven door een eminente
sociaal-psycholoog, professor aan de Universiteit van Virginia. Zijn inzichten
zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek. Met brio doorprikt hij de
onnodig ingewikkelde constructies van de zelfhulpbusiness.
Dit boeiende
werk is uitermate toegankelijk geschreven en zelfs in het Engels opmerkelijk vlot
te lezen. Een Nederlandse vertaling, met aanpassing aan de Nederlandse en
Vlaamse situatie, zou dit waardevolle werk echter voor een veel ruimer publiek
toegankelijk maken. Waar is de uitgever die deze uitdaging aangaat?
JACOBS, C.S, Waarom feedback niet werkt en andere
managementlessen uit de neurowetenschap. Adam, Paradigma, 2010, 253 pp.
ISBN 978 90 499 6024 7
Weinig mensen
zijn echt op hun baas gesteld. Ze voelen zich vaak gekwetst door de
managementpraktijken van hun chef. De meeste methodes die door veel
leidinggevenden vanzelfsprekend gevonden worden, zijn bovendien ondoelmatig en
zelfs contraproductief voor het bedrijf.
De aanpak van
de doorsnee manager is meer geschikt voor levensvormen die niet kunnen denken,
zegt Charles Jacobs. Bedrijven behandelen immers alle aangelegenheden als harde
materie, objectief & zakelijk. Managers zitten gevangen in de gangbare
opvattingen, en zijn gefrustreerd dat het hun niet lukt om van een organisatie
met mensen gedaan te krijgen wat nodig is.
Veel
vanzelfsprekende managementpraktijken zijn onproductief omdat ze geen rekening
houden met hoe de menselijke geest werkt. Als we mensen beschouwen en behandelen
als fysieke voorwerpen besteden we te weinig aandacht aan hun interpretatie van
de wereld, zegt Charles Jacobs. Hij heeft ruim twintig jaar ervaring als
consultant bij diverse bedrijven.
Onze hersenen
registreren de wereld niet objectief. We hebben allemaal een eigen versie van de
werkelijkheid ontwikkeld, een unieke persoonlijke wereld. Ons perspectief op de
situatie is steevast subjectief, en dat van ieder ander ook. We kunnen er niet
van uitgaan dat andere mensen hetzelfde denken als wij. Medewerkers zien de
dingen anders dan managers, en klanten en leveranciers kijken er weer anders
tegenaan.
Charles Jacobs
legt uit wat de nieuwste ontdekkingen in de neurowetenschap voor de
managementpraktijk kunnen betekenen. Voor ieder belangrijk managementterrein
wijst hij op de beperkingen van de huidige praktijk. Hij stelt nieuwe methoden
voor die beter passen bij de manier waarop de menselijke geest functioneert. En
hij geeft aan hoe managers deze bevindingen kunnen gebruiken om de resultaten
van hun bedrijf te verbeteren.
Deze nieuwe,
andere benaderingswijze zet de huidige managementaanpak op zijn kop, aldus
Charles Jacobs. In bijna alle opzichten druist ze in tegen de vanzelfsprekende
praktijk. Veel taken uit de traditionele aanpak van management komen te
vervallen. In het nieuwe management wordt er niet meer gestraft, beloond of
gecontroleerd. Medewerkers worden niet langer gedwongen maar
gestimuleerd.
Of die
veranderingen echt zo gemakkelijk door te voeren zijn, zoals Jacobs beweert, is
maar de vraag. Voor managers die hun huidige aanpak grotendeels moeten omgooien
lijkt mij dat niet zo vanzelfsprekend. Anders dan de auteur belooft bevat het
boek toch iets te weinig concrete handvatten om dat met succes te
volbrengen.
De inzichten
uit de cognitieve neurowetenschap, waarop Jacobs zijn betoog baseert, zijn
helemaal niet zo nieuw. Het onderzoek en de experimenten die zijn betoog moeten
ondersteunen zijn bovendien vaak reeds achterhaald. Heel wat begrippen worden op
een slordige manier gebruikt en de tekst is doorspekt met onnauwkeurige
uitdrukkingen als ging zijn amygdala met hem op de loop (p. 226) en managers
erkennen de zelfzuchtige genen (p. 221).
Maar de
essentie klopt als een bus. Dit boek legt een zeldzame brug tussen twee zeer
uiteenlopende werelden, de zakenwereld en de cognitieve neurowetenschappen. Het
laat leidinggevenden op een vlotte manier kennis maken met de werking van de
geest en de uitdagende toepassingsmogelijkheden in het
bedrijfsleven.
VAN GRIEKEN, R., A. NOORDHUIS
& D. PIRAS, Debatteren om te winnen.
De kunst van het overtuigen. Zaltbommel, Uitg. Haystack, 2011, 165 pp.
ISBN 978 90 7788 138 5
Wil je sneller en doeltreffender
kunnen reageren in vergaderingen, presentaties, debatten of discussies? Moet je
mensen kunnen overtuigen van je inzichten, om iets te kopen of een beslissing te
nemen? Dan is Debatteren om te winnen
iets voor jou.
De auteurs hebben duizenden
professionals getraind en begeleid in het overtuigend presenteren, argumenteren
en debatteren. In dit boek helpen ze je op weg om overtuigender te spreken, te
argumenteren en te debatteren. Ze geven inzicht in de basisprincipes van
retorica en vertalen deze naar de dagelijkse praktijk.
Je leert hoe je je goed kunt
voorbereiden op discussies, presentaties, onderhandelingen en vergaderingen. Je
krijgt handvatten aangereikt om zelfverzekerd over te komen, en tips om de
zenuwen te bedwingen en om spreekangst te overwinnen. Een spreker die zichzelf
geloofwaardig presenteert is immers van doorslaggevend belang voor de
overtuigingskracht van het betoog.
Een goede spreker beroert ook de
emoties van het publiek. De auteurs leggen daarom uit hoe je een
gestroomlijnd betoog kan opbouwen, dat de toehoorders blijft boeien. Ze stellen
ook een aantal effectieve stijlfiguren voor waarmee je je verhaal krachtiger kan
maken.
Een deugdelijk betoog moet
uiteraard ook stevig onderbouwd zijn. In het boek wordt uitgebreid ingegaan op
deugdelijke argumentatie. Aan de orde komen het onderscheid tussen sterke en
zwakkere argumenten, hoe je je op replieken kan voorbereiden en hoe je adequate
tegenargumentatie levert. Inzicht in de wetmatigheden van het debat kan helpen om strategischer te argumenteren.
De auteurs geven verder een
beknopt overzicht van de meest voorkomende soorten drogredenen. Ze vertellen je
hoe je ze vlot kunt herkennen, je er zo goed mogelijk kunt op voorbereiden en
hoe je ze onschadelijk kunt maken. Zo worden debatten inhoudelijk naar een hoger
plan getild.
Wil je overtuigen dan moeten je
presentatie, stijl en inhoud ook afgestemd zijn op de doelgroep. Je krijgt tips
om soepel in te spelen op je publiek, door middel van een passende presentatie
en vorm, en door de argumentatie toe te spitsen op de toehoorders.
In een goed debat worden ideeën,
concepten en standpunten duidelijk uitgelegd en scherp getoetst. Dit draagt bij
aan nieuwe inzichten en degelijke besluitvorming. In het laatste hoofdstuk komt
de essentie van een goed debat aan de orde en hoe je dit in praktijk kunt
brengen. Niet voor niets wordt het debat meer dan eens de zuurstof van de
democratie genoemd, menen de auteurs.
Dit boek is bestemd voor iedereen
die overtuigend moet kunnen communiceren. De voorbeelden suggereren dat de auteurs
vooral mensen uit het bedrijfsleven op het oog hebben. Volgens mij kunnen ook leerkrachten en werkers in de
non-profitsector er hun voordeel mee doen.
De tekst is helder geschreven en
laat zich zeer vlot lezen. Het boek is gebonden, heeft een harde kaft en is
daardoor zeer gemakkelijk als naslagwerk te gebruiken. Wie een boodschap kort en
helder wil kunnen overbrengen en snel en doeltreffend wil kunnen reageren zal
met dit werk zeker zijn voordeel kunnen doen.
ASBRIDGE,
T., De eerste
kruistocht. De oorsprong van het conflict tussen islam en
christendom. (Vert. The First
Crusade. A New History. The Roots of Conflict between Christianity and
Islam, 2004) Adam,
Atheneum Polak & Van Gennep, 2010 (5e dr.) 384 pp. ISBN 978 90 253 6796
1
Een Gode
absoluut onwelgevallig volk is het land der christenen binnen gevallen en heeft
de bevolking te vuur en te zwaard vervolgd en geplunderd. Met hun vuige
praktijken hebben zij de altaren bezwadderd en geschonden. Zij hebben de
christenen besneden en het besnijdenisbloed aan de altaren gesmeerd of in de
doopvonten gegoten.
In november
1095 hield paus Urbanus II een gezwollen toespraak tot een grote menigte. De
christenen in het Oosten, betoogde hij, werden vreselijk onderdrukt en uitgebuit
door hun woeste islamitische heersers. Daarom moest katholiek Europa de wapens
opnemen en een wraakexpeditie uitrusten ter herovering van die gebieden. Door
deel te nemen aan deze heilige oorlog, zouden alle christenstrijders bovendien
van hun zonden zouden worden gereinigd. Dit zette de hele christenheid in
lichterlaaie.
Het door de
paus opgeroepen beeld van moslims als brute onderdrukkers was pure
oorlogspropaganda. De islam was in de loop der eeuwen immers juist veel
toleranter geweest ten opzichte van andere godsdiensten dan het katholieke
christendom. Europa was bovendien beslist niet verwikkeld in een felle,
gigantische strijd om zijn voortbestaan. Er waren wel latente spanningen, die af
en toe aanleiding gaven tot schermutselingen. Maar de islam en het christendom
leefden al eeuwenlang in een betrekkelijk vreedzame
co-existentie.
Het
kruisvaardersvuur verspreidde zich in 1096 door heel Europa. Tienduizenden
Latijnse christenen verlieten huis en haard voor de lange reis naar Jeruzalem.
Weinig deelnemers zullen enig idee hebben gehad van de afschrikwekkende lengte
en zwaarte van de reis. De meesten werden gedreven door een opwelling van
spontane geestdrift en gingen zonder veel overleg of voorbereiding op weg. Het
was een bijzonder onbezonnen onderneming, en velen zouden al volkomen berooid
zijn of de dood vinden voordat ze het Westen achter zich hadden
gelaten.
Thomas
Asbridge, verbonden aan London University en specialist in de vroegmiddeleeuwse
geschiedenis, heeft het beschikbare bronnenmateriaal diepgaand bestudeerd en
bezit een gedegen kennis van de Levant. In dit boek verheldert hij de
ontstaansgeschiedenis van de eerste kruisvaart, beschrijft hij hoe de
onderneming verliep en analyseert de gevolgen. En hij ontkracht enkele
hardnekkige mythes.
De
kruisvaarders waren geen bende op eigenbelang beluste, jongere zoons die geen
land hadden geërfd en dat in het Oosten hoopten te verwerven, zegt Asbridge.
Hebzucht is niet het belangrijkste motief geweest voor de deelnemers. In de
leef- en denkwereld van de 11e eeuw werd het dagelijkse leven totaal beheerst en
gestuurd door het geloof. De gemoedsrust van middeleeuwers werd belaagd door één
overweldigende, ongeruste gedachte: het gevaar van een zondig leven. Het idee
van een strijdvaardige pelgrimstocht waardoor de deelnemers vrij konden gemaakt
worden van hun zonden was dan ook een schot in de roos.
Dit van
wapengekletter weergalmend tijdperk werd bovendien beheerst door een typisch
Middeleeuwse moraal. Europa was toen een bijzonder gewelddadige samenleving, met
een strijdlustige adel die beheerst werd door bloedige vetes en wraakoefeningen.
In de gedachtewereld van de kruisvaarders sloten innige vroomheid, barbaarse
strijdmethoden en belustheid op materieel gewin elkaar niet uit. We mogen de
kruistochten dus niet met moderne normen beoordelen.
De expeditie
begon onvoorbereid en ordeloos. We volgen de bonte schare deelnemers op hun
riskante tocht door onbekend en vijandig gebied. We krijgen een gedetailleerd en
omstandig beeld van hun samenstelling en hun uitrusting, van de organisatie en
de krijgsverrichtingen, van de bondgenootschappen en rivaliteit tussen de
leiders en van de moeilijkheden die ze op hun weg moesten
overwinnen.
Na een barre
tocht vol ontberingen en tegenslagen, werd bijna vier jaar na de oproep van
Urbanus het doel bereikt: Jeruzalem werd ingenomen. De terugtocht naar het
Westen was een zware en geldverslindende onderneming. Duizenden kruisvaarders
ploeterden moeizaam terug naar Europa, velen uitgeput, ziek en berooid. In de
Levant bleven een aantal geïsoleerde christelijke satellietstaatjes over, die
zichzelf uitputten in de verdediging tegen steeds vijandiger wordende
moslimregimes.
De eerste
kruistocht vormde een keerpunt in de betrekkingen tussen de islam en het Westen.
Door dit conflict koersten de beide wereldgodsdiensten af op een diepgaande
animositeit en blijvende onmin. Tussen 1100 en 1300 veranderden katholiek Europa
en de islam van elkaar af en toe bestrijdende partijen in gezworen
tegenstanders. De demonisering van de islam werd vooral in de hand gewerkt door
de mythische geschiedschrijving. De herinnering aan de eerste kruistocht werd in
het collectieve bewustzijn van de westerse én de oosterse samenleving verankerd
als een fanatieke godsdienstoorlog. De echo hiervan is tot op de dag van vandaag
voelbaar.
De onderneming
heeft niet alleen de betrekkingen tussen het christendom en de islam ingrijpend
veranderd, zegt Asbridge. Ze was bovendien de basis voor een kerkelijke
ideologie van onverdraagzaamheid tegenover andere godsdiensten, die er voorheen
niet was. In hun kruisvaardersijver gingen de verhitte pelgrims zich te buiten
aan een brute en gewelddadige massamoord op de Joden van Europa, de eerste
holocaust genoemd.
Dit
indrukwekkende werk heeft me van begin tot einde geboeid. Het is, behalve
uitermate interessante geschiedschrijving, een onverholen waarschuwing voor
iedere vorm van vijanddenken in het algemeen en deze van demagogische politici
in het bijzonder.
De tekst is
heel onderhoudend geschreven en uitermate degelijk gedocumenteerd. Er zijn
verschillende kaarten opgenomen, die de lezer toelaten het hele gebeuren ook
geografisch te situeren. Het boek is
uitgegeven in een handig klein pocketformaat. Dit heeft echter als nadeel dat
een onooglijk klein lettertype werd gebruikt.
De LANG,
H., V. ICKE e.a, Canon
van de natuurkunde. De grootste ontdekkingen en theorieën van 100 belangrijke
natuurkundigen.
Diemen, Veen Magazines, 2009, 348 pp. ISBN 978 90 857 1235
0
Gedachteloos knippen we het licht aan,
draaien we de thermostaat van de verwarming hoger of lager, zetten we het
koffiezetapparaat aan, luisteren we naar de radio of kijken we televisie.
Treinen, autos, computers, draadloos internet, telefoon en gsm, ze zijn niet
meer uit ons leven weg te denken. En we raadplegen de buienradar als we een
wandeling of fietstocht willen maken.
We staan er zelden bij stil dat nagenoeg de hele
inrichting van ons moderne leven berust op een ononderbroken technologische
evolutie. Nog minder vaak denken we eraan dat die ontwikkeling alleen maar
mogelijk was door het werk en de ontdekkingen van een lange reeks gedreven en
inventieve wetenschappers. Daaronder nemen de natuurkundigen een belangrijke
plaats in.
In dit boek worden honderd
van de belangrijkste natuurkundigen voorgesteld met hun onderzoek en
publicaties. Hiermee willen de redacteurs van de Canon
van de natuurkunde een
overzicht bieden van meer dan twee millennia ontwikkeling van de
natuurkunde. In chronologische volgorde passeren een reeks meer en
minder bekende, briljante en soms excentrieke geesten de revue, te beginnen met
de antieke natuurfilosofen tot de hedendaagse ontdekkers van de astrodeeltjes en
het relativistische kwantum-Hall-effect. Deze wetenschappers waren hun tijd vaak
ver vooruit. Hun baanbrekende theorieën kregen soms geen gehoor omdat er geen
publiek was dat onbevooroordeeld naar hen wilde luisteren.
Het doel van de canon is niet zozeer om de lezer de
finesses van deze theorieën bij te brengen, maar in de eerste plaats een
cultuurgeschiedenis van de natuurkunde te bieden. We lezen hoe de Griekse
natuurfilosofen als eersten de wereld beschreven en verklaarden, zonder terug te
vallen op bovennatuurlijke verschijnselen of godheden. We maken kennis met de
eerste natuurwetenschappers uit de zeventiende eeuw die hun theorieën door
middel van experimenten testten. De schat aan nieuwe gegevens die deze werkwijze
in de achttiende en negentiende eeuw opleverde was de aanzet tot de ontwikkeling
van een deterministisch wereldbeeld. En in onze tijd is dat eenvoudige
verklaringsmodel door nieuwe onderzoeksmethoden en preciezere meetapparatuur
alweer helemaal achterhaald.
De Canon
van de natuurkunde is
geschreven door een keur van onderlegde natuurkundigen, met een brede interesse
en passie voor het schrijven over de natuur en de mensen die de natuur
onderzoeken. Alle auteurs willen hun kennis en enthousiasme delen met anderen en
respect en bewondering afdwingen voor de schoonheid van de natuurkunde en de
slimheid van haar beoefenaars.
Hoe
interessant en leerrijk de Canon ook
is, volgens mij schieten de auteurs hun doel voorbij. Veel bijdragen
veronderstellen een voorkennis, die alleen lezers met een gedegen opleiding in
de natuurkunde bezitten. Wie vooral geïnteresseerd is in de ontwikkeling van de
natuurkunde kan zich beperken tot de teksten die de verschillende tijdsperiodes
inleiden. Die zijn toegankelijker geschreven.
De
tekst is gedrukt op hoogwaardig glanspapier en overvloedig geïllustreerd met
prachtige fotos en sprekende tekeningen. Een handige index van de gebruikte
vaktermen sluit het geheel af. De stevige kaft laat toe het boek helemaal open
te leggen tijdens het lezen. De aantrekkelijke vormgeving is echter een schrale
troost voor de natuurkundige leek die dit prijzige boek heeft
aangekocht.
VAN DEN
ABEELE, A, De kinderen van Hiram.
Vrijmetselaars en vrijmetselarij. Roeselare, Roularta Books, 2011, 405 pp.
ISBN 978 90 8679 266 5
Over de
vrijmetselarij bestaat veel onwetendheid. De kennis van de doorsnee burger beperkt
zich meestal tot stereotypen, onjuistheden of fantastische verhalen. Er wordt
veel kletspraat verkocht en de obediënties en loges zijn zelf niet bereid om
veel objectieve informatie te verschaffen. In De kinderen van Hiram maakt Andries Van den Abeele een diepgaande
studie van de bijzondere wereld van de vrijmetselarij.
In het
eerste deel ontdoet hij haar duistere geschiedenis van haar mythologische kantjes.
Hij neemt ons mee naar het achttiende eeuwse Londen, waar de vrijmetselarij is
ontstaan als een van de talrijke clubs en sociëteiten. Blijkbaar spraken opzet
en symboliek velen aan, want algauw kreeg de Freemasonry internationale
uitstraling. Al zeer snel na haar ontstaan brachten Britten, die om politieke
redenen uitgeweken waren, de Vrijmetselarij naar Frankrijk.
Daar kreeg
de oorspronkelijke beweging een grondige facelift. De Fransen vonden de Engelse
organisatie te prozaïsch naar hun smaak en smukten haar op met een keur van occulte
ingrediënten en esoterische ritualen. Romantische zielen legden haar oorsprong onterecht
bij kruisvaarders en tempeliers of zelfs Noach en Adam zelf. Geheel in overeenstemming
met de tijdgeest stonden de leden te dringen om op te klimmen en een van de talloze
en fantasierijke graden te verwerven. Daardoor ging de vrijmetselarij op het
vasteland een eigen koers varen.
Het
tweede deel biedt een uitgebreid overzicht van de geschiedenis en ontwikkeling
van de Belgische vrijmetselarij tot heden. We lezen hoe de Belgische loges en
obediënties evolueerden tot een organisatie waar de strijdende vrijzinnigheid belangrijker werd dan de traditionele en ritualistische vrijmetselarij. Ook nu is de vrijmetselarij
in België vooral bekend als antiklerikaal en ronduit atheïstisch, en bovendien
politiek geëngageerd. Van den Abeele toont aan dat de werkelijkheid zoals
altijd veel genuanceerder is.
Wie
nieuwsgierig is naar de vrijmetselarij zelf zal in het derde deel zeker aan
zijn trekken komen. Dit biedt een uitgebreide introductie in het reilen en
zeilen van de vrijmetselarij. We krijgen een rondleiding in de organisatie, de
graden en de riten. We leren waarin reguliere en irreguliere obediënties zich
onderscheiden. We lezen over de verschillende soorten loges en hun
activiteiten. We worden vertrouwd gemaakt met de maçonnieke basiswoordenschat
en ingeleid in de symbolische en allegorische wereld van de vrijmetselarij.
Zo maakt
de auteur ons wegwijs in het schijnbaar onontwarbare en onoverzichtelijke kluwen
van obediënties, tempels en strekkingen. Verschillende keren benadrukt hij dat elk
vermoeden van een stevig georganiseerde wereldvereniging totaal ongegrond is. Dé
loge bestaat niet, aldus Andries van den Abeele, wel een kleurrijk en zeer
gediversifieerd mozaïek van onafhankelijke organisaties. En het geheim is
helemaal niet zo geheim als algemeen wordt aangenomen.
Dit
boeiende boek werpt een objectief en kritisch licht op een wereldwijde controversiële
stroming met hooggestemde idealen maar een onduidelijk project. Het verhaal over
de feiten is correct en goed gedocumenteerd, en dit wordt door de insiders niet
ontkend. Het is dan ook onderbouwd door meer dan 20 jaar intensieve studie. Een
groot deel betreft de situatie van de Belgische loges, maar de auteur besteedt
ook ruim aandacht aan de mondiale ontwikkelingen.
Kritisch
is de auteur voor de maatschappijgerelateerde aspecten van de vrijmetselarij.
Zo uit hij bedenkingen over de consequenties van de geheimhouding, de toelating
en positie van vrouwen en zwarten, en de ingewikkelde en gespannen relatie met
de kerken.
Het komt
de buitenstaander echter niet toe te oordelen over het metselen zelf, stelt
hij. Dit is een geestelijk avontuur, dat persoonlijk en onmededeelbaar is. Van
den Abeele vestigt uitdrukkelijk de aandacht op de mooie en bevredigende kanten
van het vrijmetselaarschap. Ik was aangenaam verrast over zijn open en
respectvolle houding.
Deze
herziene en aangevulde uitgave is twee keer zo dik als het eerste boek uit
1990, maar het is de moeite van het lezen meer dan waard. Het werk wist mij van
begin tot eind te boeien. Ik heb zeer veel geleerd over een beweging waarover
ik als kind veel negatieve zaken hoorde, en die in verdachte geheimzinnigheid bleef
gehuld.
Andries
Van den Abeele is bovendien een begenadigd schrijver. Door zijn levendige en
humoristische stijl leest De kinderen van
Hiram als een roman.
GODDEERIS, I & R. HERMANS
(Red.), Vlaamse migranten in
Wallonië. Lannoo Campus, 2011, 247 pp. ISBN 978 90 209 9586
8
De
geschiedenis van de mens is wezenlijk verbonden met migratie. Mensen hebben
altijd al hun vertrouwde huis en goed verlaten op zoek naar een beter leven. Ze
vluchtten voor een ondraaglijke thuissituatie of werden aangetrokken door een
hoopvolle situatie elders. Zelden gaan migranten op stap voor
rijkdom.
Zo dreven uitzichtloze leefomstandigheden en schrijnende
armoede talloze Belgen tussen 1850 en 1950 tot emigratie. Een minderheid zocht
zijn heil in overzeese gebieden, zoals de Verenigde Staten en Canada.
Honderdduizenden Vlamingen zochten een beter bestaan in de bloeiende en
uitdijende industrie van Wallonië. Ze werden er tewerkgesteld in de Waalse
steenkoolmijnen, glasfabrieken en metaalnijverheid.
Dit boek verscheen naar aanleiding van de tentoonstelling
Vlaamse migranten in Wallonië, 1850-2000. Het bundelt bijdragen van
historici die zich in verschillende onderdelen van het onderwerp hebben
verdiept. Hiermee willen zij een systematisch en objectief beeld schetsen van een
welhaast vergeten en daarom geslaagde migratie.
Als start wordt de Vlaamse emigratie naar Wallonië in een
historische context geplaatst. De trek naar Wallonië was voor Vlamingen in
zekere zin minder vreemd dan nu. In die periode identificeerden mensen zich
veeleer met hun dorp of streek dan met een landsgedeelte. De
taalgrens bestond toen nog niet, tenminste niet in de hoofden van de mensen. In de bijdrage
over de migratiebewegingen en vestigingspatronen lezen we dat de
migranten zich vooral oriënteerden op hun streekgenoten.
Toch waren er heel wat inspanningen van Vlaamse
verenigingen, ook in Wallonië, om de uitgeweken Vlamingen in hun eigen taal te
laten deelnemen aan het sociale en culturele leven. We lezen over de talrijke
initiatieven die zowel in Vlaanderen en als in Wallonië werden genomen. Een
aantal daarvan ontstonden en werkten in de schoot van de opkomende Vlaamse
Beweging. De meeste echter ambieerden enkel ontspanning en cultuur in de eigen
taal.
Ook de kerk liet zich niet
onbetuigd. Ze maakte zich zorgen over het zedelijke en religieuze verval van de
emigranten in de industriële leefomgeving. De vreemde taal, de aard en
organisatie van de arbeid, waaronder zondagswerk, en het leven buiten het
toezicht van de vertrouwde instituties brachten de moraliteit in gevaar. Ze
ontplooide dan ook heel wat initiatieven om de uitgeweken Vlamingen op het
rechte pad te houden.
Begrijpelijkerwijs waren de Waalse ingezetenen daar niet
zonder meer enthousiast over. Zoals overal ter wereld werden ook de Vlaamse
migranten geconfronteerd met wantrouwen en vooroordelen van de plaatselijke
bevolking, organisaties en de pers. Evenals de huidige migrantenpopulatie waren
ze het voorwerp van negatieve stereotypering en stigmatisering. Opvallend is dat
hen net hetzelfde werd verweten. Ze zouden achterlijk zijn, een barbaarse
cultuur en gewoonten hebben en een haard van criminaliteit
vormen.
Maar de initiatieven van het
thuisfront doofden langzaam uit en de vooroordelen werden bijgestuurd. Binnen
enkele generaties zijn de Vlamingen in Wallonië volledig geïntegreerd. Sommigen
onderhouden nog sporadisch contact met de verre familie, bij de meesten
herinnert alleen de naam aan hun Vlaamse wortels.
Op
basis van onontgonnen archiefmateriaal worden in het boek ook nieuwe, minder
gekende themas aangeboord. Zo wordt de migratie van honkvaste Vlaamse boeren
naar het veel dunner bevolkte Wallonië belicht. In een interessante epiloog
wordt tenslotte de Vlaamse migratie naar Wallonië vergeleken met die naar de
industriesteden van Noord-Frankrijk.
Dit
boek ontsluit een weinig gekend hoofdstuk in de sociale geschiedenis van België.
Het zet belangrijke aspecten van de huidige communautaire spanningen in een
breder perspectief. Het laat tevens toe de huidige migratiestromen beter te
begrijpen. Zoals vroeger ontvluchten mensen nog altijd het platteland op zoek
naar een beter leven. Migranten behoren vaak tot de laagste sociale klassen. Ze
klampen zich vast aan hun taal en groep, en verwelkomen iedere steun van het
thuisfront. Ze worden geconfronteerd met negatieve beeldvorming en afwijzing. En
uiteindelijk gaan ze zich na verloop van tijd meer of minder moeizaam
integreren.
Dit werk is een echt
tijdsdocument. Het is aantrekkelijk gepresenteerd en overvloedig geïllustreerd.
Getuigenissen van uitgeweken Vlamingen of hun afstammelingen maken de algemene
bijdragen concreet. Door de vlot geschreven tekst en de grote druk is deze
historische studie toegankelijk voor een zeer ruim publiek.
Een aanrader voor wie geïnteresseerd is in de
geschiedenis van de gewone mens.
HEIJNE,
B., Moeten wij van elkaar houden? Het populisme ontleed. Adam,
De Bezige Bij, 2011, 143 pp. ISBN 978 90 234
3587 7
Eigen
volk eerst.
Meer muziek van eigen bodem op de radio of in de
metro.
Onderwijs in de tweede landstaal afschaffen.
Aanpassen of
opkrassen.
De landen in
West-Europa zijn in de ban van hartstochten waar men na de tweede wereldoorlog
niet meer van wilde weten. Identiteit, groepsdenken, blind geloof in de eigen
geschiedenis en eigen cultuur zijn aan de orde van de dag. Slogans over eigen
volk en nationale trots verdringen de verlichte humanistische grondbeginselen
van de naoorlogse democratieën.
In een wereld van hartstocht en emoties
lijkt de Verlichtingstaal van de naoorlogse democratie versleten. Gelijkheid,
tolerantie, rechtvaardigheid en solidariteit, de universele waarden van de
Verlichting, worden als onpersoonlijk en afstandelijk ervaren. Ze moeten het
afleggen tegen verwantschap, eigenheid en nationale trots.
Hoe was de
opkomst van het nieuwe populisme mogelijk? En hoe kunnen we verklaren dat de
verdedigers van het naoorlogse humanistische ideeëngoed nauwelijks invloed
hebben?
In dit stilistisch verfijnd essay presenteert Bas Heijne een min
of meer samenhangende verzameling beschouwingen die voor verschillende
gelegenheden zijn geschreven. Ze leiden tot zijn eigen persoonlijke diagnose van
de oorsprong en het succes van het huidige politieke populisme. Dit laat zich
niet zuiver rationeel verklaren omdat de kern ervan heel weinig met redelijkheid
te maken heeft, stelt hij.
Het vertrouwde landschap lijkt van alle kanten
bedreigd te worden. De gewone man is bang voor de gevolgen van globalisering en
immigratie. In de alles doordringende mediacultuur worden feiten en objectieve
kennis weggespoeld door een emotionele beeldcultuur. Rationele overwegingen
delven het onderspit tegen gevoelens en diepgewortelde menselijke
behoeften.
Twee denkoefeningen hebben mij in het bijzonder aangesproken.
De eerste is een verkenning van de mysterieuze aantrekkingskracht van
identiteit. De tweede een analyse van de huidige politieke stromingen als een
botsing tussen twee tegengestelde opvattingen over moderniteit, de Verlichting
en de antiverlichting.
Eindelijk hoeven we niet meer van elkaar te
houden, zo lijkt het wel. Misschien hoeven we elkaar niet eens aardig te vinden,
zegt Bas Heijne. Vijandigheid en uitsluiting zijn deel van de menselijke natuur.
Maar we moeten ook niet zonder meer toegeven aan de kretologie van het
populisme, dat de geloofsartikelen van de Verlichting slappe leugens noemt.
Gelijkheid, tolerantie en vrijheid mogen niet overboord gegooid worden maar
herdacht, zodat zelfs in een zakelijk georganiseerde maatschappij ogenschijnlijk
irrationele verlangens naar gemeenschap en identiteit tot hun recht kunnen
komen.
Hiermee is natuurlijk geen concrete oplossing gegeven,
maar dit was ook niet de bedoeling van de auteur. Typerend voor dergelijke
essays is echter dat ze een maatschappelijke realiteit als abstractie bekijken.
Ik mis de inbreng van wetenschappelijk onderzoek en vooral de stem van de
gewone man over wie het gaat. We moeten immers niet van elkaar houden, we
moeten een manier vinden om met elkaar te kunnen leven.
SITSKOORN,
M., Passies
van het brein. Waarom zondigen zo verleidelijk is. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2010, 224 pp. ISBN 978 90351 3223
8
Bezit
u veel meer boeken dan u ooit gelezen krijgt? Hebt u stapels serviesgoed dat u
nooit gebruikt? Is een stukje chocolade de aanleiding tot het verslinden van het
hele pak? Haalt u zich geregeld een vervelende onenigheid op de hals door een
totaal onnodige woedeuitbarsting? Vindt u uw collegas maar klungels? Zit u
stiekem te gluren naar de borsten van uw vrouwelijke medewerkster? Geniet u van
een uitgebreide roddelpartij?
Over
het rijtje van de zeven hoofdzonden of ondeugden zijn de meeste filosofen en
theologen het al sedert de oudheid eens. Ze zijn des menschen, van iedereen en
van alle tijden. Als ze alleen maar nefaste gevolgen hadden voor de persoon zelf
was het niet zo erg. Maar ze liggen aan de basis van ontelbaar veel misstanden
en rampen in de wereld. De meeste oorlogen vinden hun oorsprong in machtshonger
en zelfingenomenheid.
We
beseffen dat we teveel gedronken hebben, te snel uit onze slof zijn geschoten of
weer iets overbodigs gekocht hebben. We kunnen het niet laten om ons over te
geven aan achterklap en pootje lichten, diefstal en bedrog, burenruzies en
veldslagen. Maar als we de gelegenheid krijgen doen we het weer. Waarom blijven
we ons, tegen beter weten in, bezondigen aan gedrag waarvan we achteraf spijt
hebben, omdat het onszelf en anderen schade berokkende?
De
onweerstaanbaarheid van dit gedrag wortelt in onze hersenen, zegt hoogleraar
klinische neuropsychologie Margriet Sitskoon. In dit boek verheldert ze de
processen in ons brein die ons aanzetten tot gulzigheid, afgunst, vraatzucht,
lust, woede, trots en luiheid. En meteen wordt duidelijk dat deze ondeugden niet
voor niets zo krachtig zijn. Ze zijn immers nuttig in de strijd om te overleven.
Daarom zijn ze nauw verbonden met pijn en genot.
Die
hartstochten zijn echter niet enkel bron van leed en spijt, ze hebben ook hun
goede kanten. En het vermogen om ze in aanvaardbare banen te leiden is evenzeer
terug te brengen tot processen in de hersenen. Het mag soms moeilijk zijn om het
zondigen te laten, wijsheid heeft ook zijn wortels in ons brein. Margriet
Sitskoorn legt uit hoe je je hersenen zelf in die richting kunt
sturen.
Onze
hersenen werken immers niet op zichzelf, ze worden beïnvloed door
gebeurtenissen, de omgeving en ons eigen gedrag. Sitskoorn legt uit hoe macht en
status ons ongevoeliger maken voor het lot van anderen en zelfzuchtig gedrag
bevorderen. Ze maakt duidelijk waarom rechtvaardigheid hebzucht tegengaat en op
zijn beurt rechtvaardigheid bevordert, en waarom vergeven de meest effectieve
manier is om woede kwijt te geraken. En we leren waarom er zout in koekjes zit
en suiker in chips.
Voor
zover mogelijk voor een boek over de werking van de hersenen is Passies
van het brein een vrij
toegankelijk werk. Margriet Sitskoorn gebruikt zo weinig mogelijk vaktermen en
waar noodzakelijk verwijst ze naar een vereenvoudigde tekening van de hersenen
achter in het boek. Daarop worden de belangrijke gebieden in de hersenen
aangegeven die een rol spelen in het voelen van genot en pijn. Je kunt de
bladzijde met deze figuur uitklappen zodat je hem kunt raadplegen tijdens het
lezen.
Wie
het op een bepaald ogenblik toch gaat duizelen van de moeilijke termen hoeft
zich geen zorgen te maken. Het is helemaal niet noodzakelijk alle details te
begrijpen om de kern van het betoog te vatten. De tekst is bovendien met zwier
geschreven en laat zich vlot lezen.
Dit
populairwetenschappelijke werk doet wat het belooft. Je wordt meegenomen op een
fascinerende ontdekkingsreis naar het verband tussen je onweerstaanbare
neigingen en het brein. Het biedt niet alleen inzicht, maar doet je nadenken
over hoe je zelf met verleidingen omgaat. En als je dat wil kan je het als
werkboek gebruiken om je onbeheersbare neigingen beter onder controle te
krijgen.
ANDERSON,
C., Free.Hoe het nieuwe Gratis de markt radicaal
verandert. (Vert. Free. The Future of a
Radical Price) Adam, Nw Adam, 2009, 318 pp. ISBN 978 90 468 0508 4
Werkt u met de Firefox-webbrowser?
Gebruikt u een mailadres van Google? Raadpleegt u Google-maps als u ergens heen
gaat? Hebt u een account op Twitter of Facebook? Zoekt u regelmatig iets op
Wikipedia? Tikt en bewaart u uw teksten op Googledocs? En blijft u op de hoogte
van nieuws uit alle hoeken van de wereld via gratis
nieuwsbrieven?
U betaalt niets voor de
applicaties van Google en toch is het een van de meest winstgevende
ondernemingen in Amerika. Het gratis Linux ecosysteem is dertig miljard
dollar waard. Chris Anderson, journalist en hoofdredacteur van het
toonaangevende Amerikaanse magazine Wired, noemt dit de paradox van Gratis:
mensen verdienen een hoop geld aan het verlenen van diensten waarvoor de
gebruikers niets betalen. Hoe werkt dat dan en waarom wordt het zo vaak verkeerd
begrepen of gevreesd?
Gratis is nochtans niet nieuw. In
het begin van de twintigste eeuw werd het voor het eerst als marketingtruc
gebruikt. Om een onbekend product te lanceren werden gratis kookboekjes
uitgedeeld. Het product ging als zoete broodjes over de toonbank en Gratis werd
een strategisch onderdeel in de verkoop. Gratis verrassing, gratis
verzendkosten, 3 halen 2 betalen, een gratis proefproduct, het zijn alle
variaties op hetzelfde thema. Ze komen in meer of mindere mate neer op het
verschuiven van geld. We weten allemaal dat de verbruiker het toch betaalt. Maar
het blijft werken omdat Gratis een grote aantrekkingskracht heeft. Zelfs de
meest achterdochtige consument laat zich erdoor verleiden.
Maar in de digitale wereld is
Gratis meer dan een truc om geld van de ene zak naar de andere te verplaatsen.
Veel digitale producten zijn werkelijk gratis. Je kan ze gebruiken en je betaalt
er echt niets voor als je dat niet wil. Hoe kan dat? En hoe blijven de
bedrijven, die deze producten aanbieden, overeind en maken ze zelfs
winst?
Voor bedrijven die enkel in de
digitale wereld opereren is het een volstrekt logische benadering om veel weg te
geven en geld te verdienen aan een paar dingen, zegt Chris Anderson. Digitale
bedrijven verhandelen immers geen goederen maar informatie. De kosten daarvan
zijn razendsnel gedaald tot bijna nul, en dat heeft geleid tot geheel nieuwe
bedrijfsmodellen met gratis diensten. Het werkt voor bedrijven zoals Google, die
geld verdienen met reclame-inkomsten. Het werkt op andere manieren voor
mediabedrijven, de amusementsindustrie en de modewereld.
In de digitale wereld draait het
immers allemaal om schaal. Gratis is nuttig als je een breed publiek wil
bereiken waarvan een klein deel misschien betalende klant wordt. Je verliest
misschien geld bij veel mensen, maar wint dat terug bij een klein aantal. Dat
kan nog altijd over honderdduizenden mensen gaan. Hoe meer mensen er meedoen,
des te meer kans dat er betaald wordt. En er zijn verschillende manieren om dat
te bereiken. Zelfs piraterij kan het oorspronkelijke product ondersteunen als
een vorm van gratis marketing.
Maar is het dan helemaal niet meer
zo dat alleen de zon voor niets opgaat? Je moet toch betalen voor je aansluiting
op internet? Zitten er achter Gratis niet een hoop verborgen kosten? Deze en
andere veel geopperde twijfels en bezwaren tegen het Gratisconcept worden door
Anderson in het laatste hoofdstuk op de korrel genomen. Helemaal gratis zal
inderdaad nooit kunnen, zegt hij. Maar we moeten onderscheid maken tussen atomen
of goederen en bits. Voor de eerste moet nog steeds betaald worden, voor het
laatste niet noodzakelijk. Gratis is niet voldoende, op een of ander manier moet
je het altijd combineren met betaald.
Met Gratis moet dus zorgvuldig
worden omgegaan. Als toemaatje serveert Anderson daarom een aantal tactieken
waarmee je Gratis kan invoeren in je bedrijf en 50 voorbeelden van
bedrijfsmodellen waarin Gratis wordt toegepast.
En geheel in overeenstemming met
het onderwerp is Free gratis te
downloaden op Lifehacking.
Je hoeft geen Einstein te zijn om
te begrijpen hoe Gratis werkt op internet, beweert Anderson. Toch duurde het een
hele tijd voor ik het principe echt door had. Ik werd door de auteur echter
gerustgesteld. Een reden waarom we vaak niet zo goed snappen hoe Gratis werkt,
is dat het geen ding is maar juist het ontbreken van een ding. Talrijke schemas
en overzichten helpen de lezer over deze drempel.
Maar mijn moeite werd ruimschoots
beloond. In verschillende opzichten is dit een zeer leerrijk boek. Anderson doet
echt wat hij belooft. Hij maakt de lezer die opgegroeid is met het Gratis van de
twintigste eeuw wegwijs in een mysterieus concept van de eenentwintigste eeuw.
Als u zich ook al afgevraagd hebt
hoe het mogelijk is dat u gebruik kunt maken van internetdiensten zonder dat u
daar een cent voor betaalt, dan is dit boek beslist iets voor
u.
SMIT,
H., REIJNDERS, H., van DOORN, J., van der OOST, J. & P. WILLEMSEN (Red.), Microcanon. Wat je beslist moet weten over
microbiologie. Uitg. Veen
Magazines, 2011, 246 pp. ISBN 978 90 8571 327 2
Met
bacteriën hebben de meeste mensen liever niet te maken. Ze roepen beelden op van
een rauwe keel, koorts, buikpijn en meer nare toestanden. Infecties en
voedselvergiftiging kunnen we missen als kiespijn. Daarom laten we onze kinderen
inenten en nemen we vrede met conserveringsmiddelen in onze voeding.
Microbiologen
stellen ons echter gerust. Die akelige ziekteverwekkers vormen slechts een
fractie van het totale aantal micro-organismen op de aarde. Het leeuwendeel
leeft vredig samen met mens, plant en dier en is zelfs nuttig. Brood, bier,
wijn, kaas, yoghurt en salami danken we aan micro-organismen. Zonder deze
piepkleine organismen zouden we ons voedsel niet kunnen verteren, ons niet
kunnen verwarmen en we zouden stikken in ons afval. Microben zijn essentieel
voor de instandhouding van de kringlopen op aarde en voor het handhaven van een
levensvatbare atmosfeer op onze planeet. Zonder micro-organismen is leven zelfs
onmogelijk.
Dat
tonen ruim zestig microbiologen overvloedig aan in de Microcanon. Dit indrukwekkende boek werd
uitgegeven ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Nederlandse
Vereniging voor Microbiologie. Het is een initiatief van de Microbenclub, een
groep gepassioneerde microbiologen die werkzaam zijn aan verschillende
universiteiten, instituten, onderwijsinstellingen en in het bedrijfsleven. Ze
begeleiden ons bij een boeiende ontdekkingsreis door de fascinerende wereld van
de micro-organismen.
Deze
eencellige wezens zijn de oudste levensvormen op aarde. Ze zijn
alomtegenwoordig en kunnen overleven in de meest extreme omstandigheden. Er
bestaan naar schatting miljoenen soorten en daarvan is slechts een klein deel
bekend. En voortdurend worden nieuwe soorten
ontdekt.
Omdat
micro-organismen zo klein zijn weten we slechts een paar eeuwen van hun bestaan
af. Met de ontdekking van kleijne diertgens in zijn eenvoudige microscoop
ontsloot Antoni van Leeuwenhoek in de zeventiende eeuw een intrigerend
universum, de microkosmos. Een nieuwe tak in de wetenschap was geboren: de
microbiologie. We lezen hoe die ontwikkeling werd ondersteund door de
perfectionering van de microscopen, en leidde tot technieken om micro-organismen
te kweken.
Daaruit
heeft men enorm veel geleerd over hoe micro-organismen leven en zich
ontwikkelen. De Microcanon legt uit
hoe de microbenwereld wordt beheerst door de race tegen de evolutionaire klok.
We worden ingewijd in de verbluffende verscheidenheid aan strategieën om
concurrenten te slim af te zijn of uit te schakelen.
De
toenemende kennis over de lifestyle van eencelligen is onontbeerlijk om de
strijd tegen ziekteverwekkende bacteriën succesvol te maken. Daaraan wordt in
het boek uitgebreid aandacht besteed. De ontdekkingen van Louis Pasteur
ontketenden een revolutie in de geneeskunde. Van de meeste onaangename en
besmettelijke ziekten werd de microscopisch kleine veroorzaker ontmaskerd. Dank
zij vaccinatie en antibiotica is de mens geen weerloos slachtoffer meer van
ziekten die vroeger dood en verderf zaaiden. Maar u leest ook waarom nieuwe
ziekten ons zullen blijven verrassen en hoe resistente microben ons het leven
nog behoorlijk zuur kunnen maken.
Ook
virussen, de kleinste en meest voorkomende levensvorm op aarde, worden niet
vergeten. We kennen ze vooral van hun schadelijke effecten op onze gezondheid en
uit de biologische oorlogvoering. Maar ook hun nuttige functie als gereedschap
in de gentherapie wordt belicht.
Tenslotte
krijgen we een uitgebreide inkijk in de biotechnologie, het werkterrein van de
microbiologen. De zoektocht naar nieuwe manieren om micro-organismen in te
zetten ten voordele van de mens, levert goedkope en milieuvriendelijke
productiewijzen om kwalitatief hoogstaande voedingswaren en gebruiksvoorwerpen
te vervaardigen. Micro-organismen worden op grote schaal ingezet om afvalwater
te zuiveren. Ze worden ook al gebruikt om zelfherstellend beton te maken. En er
dienen zich steeds weer nieuwe ontwikkelingen aan. In de toekomst kunnen we
wellicht de fossiele brandstoffen inruilen voor biobrandstoffen, die door
micro-organismen geproduceerd worden.
De
samenstellers van dit boek hebben niets aan het toeval overgelaten. De bijdragen
zijn bondig en overzichtelijk. Toch is er een stevige basiskennis van biologie
en scheikunde nodig om de tekst goed te begrijpen. Voor een gering aantal
hoofdstukken schoot de mijne echt tekort. Gelukkig is er voldoende afwisseling
tussen meer en minder gemakkelijke delen, zodat je als lezer de moed niet
verliest.
Het
werk is bovendien zeer aantrekkelijk vormgegeven. De tekst is gedrukt op
hoogwaardig glanspapier en overvloedig geïllustreerd met prachtige fotos en
sprekende tekeningen. Een handige index van de gebruikte vaktermen sluit het
geheel af. De stevige kaft laat toe het boek helemaal open te leggen tijdens het
lezen.
Het
onderzoeksdomein van de microbiologie is zo uitgebreid dat de samenstellers zich
moesten beperken. Maar de ondertitel van de Microcanon wordt zeker waar gemaakt. De
kennismaking met de wonderlijke wereld van de micro-organismen vervult je met diep
ontzag voor de ongelooflijke complexiteit en genialiteit van de natuur. In dit
boeiende boek is inderdaad te vinden wat je beslist moet weten over
microbiologie.
DE GROOF, K. & T. DE
GENDT (Red.), Kans op slagen. Een
integrale kijk op geweld in gezinnen. Leuven, Lannoo Campus,
2007, 284 pp. ISBN 978 90 209 7419 5
Een 35-jarige man
werd veroordeeld tot een celstraf van 12 maanden, waarvan de helft
effectief, voor het mishandelen van
zijn 28-jarige vriendin. Volgens de burgerlijke partij zou de man het
slachtoffer niet alleen gedurende drie dagen hebben geslagen, maar probeerde hij
haar ook te verstikken. Op de rechtbank ontkende de man de feiten. Tijdens zijn
voorarrest kreeg hij verschillende malen bezoek van zijn
vriendin.
Het gezin
is de plaats waar we liefde en warmte verwachten te ontvangen. Daarom zijn we
altijd geschokt wanneer we lezen over kinder- of partnermishandeling. Toch is
geweld binnen gezinnen de meest voorkomende vorm van geweld in een samenleving.
Maar omdat het tot de intieme leefsfeer behoort, wordt het afgedekt en zelden
openlijk besproken. Het is beladen met schaamte, angst en machteloosheid, en
daardoor taboe. Het geweld dat aan de oppervlakte komt is slechts het topje van
de ijsberg. Huiselijk geweld is stil
geweld.
Huiselijk geweld moet nochtans wel degelijk besproken en
aangepakt worden, want het stopt nooit vanzelf. Bovendien weten we dat iemand
die geweld in het gezin ervaart, hetzij als getuige of als slachtoffer, een
beduidend grotere kans loopt later in het leven zelf geweld te plegen of te
ondergaan. Hulpverleners dienen dus alert
te zijn op signalen van huiselijk geweld. Ze moeten inzicht hebben in de
mechanismen achter het geweld om er op gepaste wijze mee om te
gaan.
Dit boek bevat bijdragen van
academici en praktijkmensen. Ze bespreken diverse aspecten van huiselijk geweld,
waarvan mannen en vrouwen, kinderen en ouderen het slachtoffer zijn. Alle
auteurs vertrekken van een integrale en gezinsgerichte benadering. Geweld binnen
gezinnen is immers een complex fenomeen, dat vaak van generatie op generatie
doorgegeven wordt en waarvan de verschillende componenten nooit los van elkaar
gezien mogen worden.
In
het eerste deel komen algemene aspecten van huiselijk geweld en de hulpverlening
aan de orde. De auteurs lichten de verschillende vormen van huiselijk geweld toe
alsook waarom het zo vaak voorkomt. Ze geven inzicht in de geweldspiraal bij
dader en slachtoffer, en benadrukken het belang van situationele factoren en van
het kunnen omgaan met conflicten zonder tot geweld over te gaan. De auteurs
belichten ook de taak en positie van de hulpverlener in geval van vermoeden van
geweld. Ze wijzen tenslotte op de noodzaak van een efficiënt netwerk van
hulpverlening en nauwe samenwerking tussen justitie en de
welzijnszorg.
Het tweede deel laat
praktijkwerkers aan het woord over specifieke themas. Aan de orde komen onder
andere het bespreekbaar maken van geweld in het gezin, stalking, werken met
plegers van gezinsgeweld en het omzichtige werken met kinderen als slachtoffer
en getuige. De twee boeiende bijdragen over huiselijk geweld in allochtone
kringen plaatsen huiselijk geweld in een sociaal-cultureel perspectief. En
ouderenmishandeling, een vaak vergeten vorm van geweld, werd hier niet
vergeten.
In het derde deel tenslotte
zijn een aantal bruikbare methodische kaders voor de hulpverlening opgenomen.
Zij vullen de praktische richtlijnen uit het vorige deel goed aan.
Het opzet van de redacteurs was om te verduidelijken hoe
de verschillende vormen van geweld in gezinnen met elkaar samenhangen. Daarin
zijn ze met glans geslaagd. Op overtuigende wijze breken ze een lans voor een
integrale en gezinsgerichte benadering. Het geheel is met zorg samengesteld en
de verschillende bijdragen zijn inhoudelijk diepgaand
uitgeschreven.
Dit boek is vooral
bestemd voor professionele hulpverleners. Uiteraard is de inhoud voor hen
belangrijker dan de vorm. Toch had hier meer aandacht aan mogen besteed worden.
Het houterige en afstandelijke taalgebruik van veel bijdragen is storend. Een
slordige redactie heeft bovendien heel wat taalfouten laten staan, zoals het
door elkaar gebruiken van enkel- en meervoud. Ook
een boek voor beroepskrachten verdient echter een aantrekkelijke presentatie en
vlot leesbare tekst.
Niettemin kan ik dit werk aan alle
geïnteresseerden aanbevelen. Het mag zeker niet ontbreken in de bibliotheek van
agogische opleidingen en centra voor welzijnszorg.
FUREDI,
F., De terugkeer van het gezag. Waarom
kinderen niets meer leren. (Vert. Wasted, 2009) Adam, Meulenhoff, 2011,
304 pp. ISBN 978 90290 8629 5
Het
gebeurt vaker dat de titel van een vertaald boek de lading niet dekt, maar hier
heeft de uitgever de bal toch flink mis geslagen. Niet de terugkeer, maar de
teloorgang van het gezag baart de notoire Britse socioloog Frank Furedi zorgen.
Dit is immers de belangrijkste reden waarom een grote groep jongeren niet meer
de basiskennis verwerft om met succes een voortgezette opleiding te volgen. Als
gevolg daarvan hebben onderwijsinstellingen hun normen verlaagd en leveren zij
ondermaatse diplomas af.
Nog nooit is er zoveel geld en energie gepompt in het onderwijs. Zijn sociale en economische gewicht nemen alleen maar toe. Toch kan het de
hooggespannen verwachtingen niet waarmaken. Furedi noemt dit de paradox van het
onderwijs: hoe meer de samenleving investeert in en verwacht van het onderwijs,
des te minder resultaten het oplevert. Hoe komt het dat het onderwijs zoveel
moeite heeft met onderwijzen?
De crisis
in het onderwijs is een crisis van het gezag, zegt Furedi. De moderne
samenleving heeft een ongemakkelijke verhouding met volwassenheid en het gezag
van volwassenen. Het gevolg is dat de traditionele taak van het onderwijs onder
druk staat. De samenleving heeft het belang van
cultuuroverdracht als een intrinsiek
waardevolle activiteit uit het oog verloren. Daarmee verspilt ze een groot deel van
de middelen en energie die in het instituut onderwijs worden gestoken. Verspilde
kansen, verspild potentieel en verspilde jeugd zijn het
resultaat.
De wortels
van de Westerse samenleving liggen in het verzet tegen traditioneel gezag. Dat
heeft veel positieve gevolgen gehad. Gezag kan niet meer willekeurig worden
uitgeoefend, men moet rekenschap afleggen van zijn handelen. Bewegingen die
opkomen voor meer democratische rechten zien het als hun doel om het gezag te
beperken.
Maar voor
veel mensen is gezag inmiddels per definitie het tegenovergestelde van vrijheid.
Gezag in al zijn gedaanten wordt door velen vaak verdacht
gevonden.
In de
moderne samenleving wordt de waardering van het gezag van volwassenen op
verschillende manieren ondermijnd, stelt Furedi. De uitoefening van volwassen
verantwoordelijkheid geniet weinig culturele steun, integendeel. Onze
samenleving idealiseert de eeuwige jeugd en associeert volwassenheid met
oubolligheid. En wanneer het gezag van volwassenen betwist wordt, komt de
kerntaak van het onderwijs, cultuuroverdracht, in het gedrang.
De
afbrokkeling van het gezag van volwassenen heeft niet alleen de ordehandhaving
in de klas ernstig bemoeilijkt en soms onmogelijk gemaakt, maar heeft ook de
status van de leerkracht aangetast. Centraal in het onderwijs staat niet meer de
kennisoverdracht maar wel het kwetsbare kind. Die zogenaamde kindgerichtheid
is echter een vrijbrief geworden voor een anti-intellectuele sfeer op school en
heeft geleid tot de verlaging van het onderwijsniveau en devaluatie van
diplomas.
Aan de
uitholling van het gezag doen onderwijskundigen trouwens gretig mee. Het belang
van traditionele vakken als geschiedenis en literatuur wordt door hen in twijfel
getrokken. Traditionele theoretische kennis zou volgens hen beperkt zijn. Zij
zweren bij ervaringsgericht leren en beweren dat dit lonender is dan het
oude leren.
Diezelfde
onderwijskundigen en ook de beleidsmakers hebben zich bovendien bekeerd tot de
doctrine van levenslang leren. Het reguliere leren wordt zelfs vaak in
ongunstige zin vergeleken met informele vormen van leren. Daarmee wordt het
gezag van regulier onderwijs impliciet of expliciet in twijfel getrokken.
De crisis
in het gezag van volwassenen ondermijnt ook de opvatting dat volwassenen iets
belangrijks kunnen doorgeven aan de jongere generaties. Ouders en gezagsdragers
voelen zich vaak onzeker over wat zij kinderen en jongeren kunnen en mogen
opleggen. Scholen krijgen zodoende de verantwoordelijkheid toegeschoven voor de
socialisatie van hun leerlingen. Soms lijkt het er zelfs op dat scholen
oplossingen moeten bedenken voor problemen waar de samenleving als geheel geen
antwoord op heeft.
Gezag is
echter essentieel voor het onderwijs. Kinderen en jongeren zijn niet uit
zichzelf gemotiveerd om kennis en vaardigheden te verwerven die zij niet
onmiddellijk kunnen gebruiken. Zonder de waardering voor het gezag van
volwassenen is een groot deel van de maatschappelijke investeringen en van de
noeste arbeid en inspanningen van docenten zinloos, aldus Furedi.
Het
onderwijs moet weer autonoom kunnen functioneren, zegt hij. Het mag geen
slagveld zijn waarop sociaal-politieke belangen worden uitgevochten. Onderwijs
is doel op zich en niet een middel tot een ander doel. De kerntaak van het
liberaal-humanistisch onderwijs is kennisverwerving en het stimuleren van de
cognitieve ontwikkeling van de jeugd. Daarvoor zijn een gedegen lerarenopleiding
nodig en solidariteit tussen volwassenen in de uitoefening van
gezag.
Dit boek
gaat over de situatie in Groot-Britannië en de Verenigde Staten maar
onderwijsmensen hier te lande zullen hun bekommernissen zeker herkennen. Furedi
legt immers de vinger op een pijnlijke wonde.
Zijn
vlijmscherpe betoog nodigt uit tot nadenken en
discussie.
In zijn
bevlogenheid valt Furedi vaak in herhaling, maar dit vond ik niet echt storend.
Zoals we van hem gewoon zijn, is de tekst uitermate vlot
geschreven.
Dit boek
is een regelrechte must voor iedereen die oprecht met het onderwijs begaan
is.
WOUTERS,
C., Informalisering. Manieren en emoties
sinds 1890. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2008, 388 pp. ISBN 978 90 351 3289
4
De
buren met de voornaam aanspreken, zoenen in het openbaar, in gesprekken
onverbloemd kenbaar maken dat je het er niet mee eens bent. Nu is het gewoon, tachtig
jaar geleden was het niet denkbaar. In de Westerse
samenlevingen werden heel wat omgangsvormen overboord gegooid die in de loop
van de vorige eeuwen gemeengoed waren.
In
de twintigste eeuw zijn overal in het Westen de regels voor goede manieren
soepeler en gevarieerder geworden. Tegelijk zijn steeds meer mensen deze
manieren gewoon en goed gaan vinden. Vergeleken met de voorgaande eeuwen zijn
ze bovendien veel vrijer om hun emoties te tonen. Dit informaliseringsproces
begon volgens de socioloog Cas Wouters aan het einde van de negentiende eeuw.
Op
het eerste zicht is dit een eigenaardige evolutie. In 1976 beschreef de gerenommeerde socioloog Norbert Elias hoe het gedrag van mensen vanaf de Renaissance tot het einde van de negentiende
eeuw steeds meer aan strikte en gedetailleerde regels werd onderworpen. Een
aantal van die regels werden mettertijd in wetten gegoten, andere werden als goede
manieren of omgangsvormen nageleefd, tenminste voor wie als beschaafd wilde
doorgaan. Een geciviliseerde mens snoot bijvoorbeeld zijn neus in een zakdoek en
at met vork en mes.
Wie
zich gedroeg toonde dat hij tot de betere kringen hoorde. Om op de sociale
ladder te stijgen diende men zich verfijnde omgangsvormen eigen te maken. En
aangezien in de Westerse samenleving, onder druk van de arbeidsdeling, de sociale
klassen steeds nauwer verweven raakten, waren er steeds meer mensen die dat
deden. Het resultaat was dat goede manieren vanzelfsprekend werden en deel
gingen uitmaken van de persoonlijkheidsstructuur of de habitus van mensen. Het
Westen werd steeds beschaafder.
Dat
proces kreeg een wending aan het einde van de negentiende eeuw. Cas Wouters bestudeerde
een groot aantal etiquette- of manierenboeken van verschillende landen uit de periode
tussen 1890 en het begin van de eenentwintigste eeuw. De manieren werden
gaandeweg losser. Ongedwongenheid en spontaneïteit werden overal de norm. In
bepaalde decennia verschenen zelfs helemaal geen nieuwe boeken over hoe het
hoorde. Hoe komt dat?
De
verklaring ligt in aanzienlijke veranderingen in de sociaaleconomische
verhoudingen van die periode, zegt Wouters. De sociale mobiliteit nam toe en mensen
van allerlei slag kwamen vaker met elkaar in contact. Steeds meer mensen
deelden in de groei van de welvaart. De verschillen in macht en rang tussen
mensen werden kleiner en alle mensen werden gewoner.
In
deze toenemende sociale vermenging en democratisering werden openlijk vertoon
van minachting en andere uitingen van superioriteit onaanvaardbaar. Manieren,
als instrument om afstand te houden en andere mensen buiten te sluiten of af
te wijzen, kwamen in een kwade reuk te staan. De etiquetteboeken benadrukken steeds
meer de noodzaak van vriendelijkheid in de menselijke omgang. Rekening houden
met de gevoelens van anderen werd de norm bij goede omgangsvormen.
Als
je met mensen van alle slag moet kunnen omgaan heb je immers niets aan starre gedragsregels,
die alleen gelden binnen de eigen coterie. Van een moderne westerling wordt
verwacht dat hij met iedereen, althans oppervlakkig, overweg kan. Flexibiliteit
en ongedwongenheid zijn dus de norm geworden, evenals de bereidheid tot het
sluiten van compromissen. Dat wij dit intussen vanzelfsprekend zijn gaan vinden
illustreert hoezeer dit intussen deel geworden is van onze persoonlijkheidsstructuur.
In
de Westerse landen gaan mensen van verschillende sociale klassen op
verschillende wijze met elkaar om. Wouters maakt die verschillen en eigenheden begrijpelijk.
Hij legt verband tussen de sociale en politieke geschiedenis van een land en de
oorsprong van de volksaard. Maar de neergang van formele regels voor
omgangsvormen verliep overal gelijkaardig, zij het met verschillende uitkomst.
Met
het model van informalisering kunnen volgens Wouters veel andere, zowel
historische als hedendaagse, perioden van sociale vermenging bestudeerd en
begrepen worden. Mensen die afkomstig zijn uit landen waar de sociale afstand
tussen de verschillende klassen veel groter is, hebben vaak moeite met onze
informele omgangsvormen en de nadruk op onderhandeling en overleg, die wij als
vanzelfsprekend ervaren.
Anders
dan we geneigd zijn te denken, zijn de lossere zeden dus niet iets van de laatste
decennia, maar omspant dit proces al meer dan een eeuw. Toch is dat geen reden
om niet attent te zijn op de teloorgang van goede manieren. Informalisering mag
dan wel een meer ongedwongen omgang gebracht hebben, de keerzijde is een
verruwing en vergroving van de omgangsvormen. Er wordt geklaagd over het gebrek
aan beschaving in onze samenleving. Geregeld gaan stemmen op om waarden en
normen in ere te herstellen. Goede manieren en etiquette zullen nooit overbodig
worden.
In
een interessante bijlage legt Wouters trouwens parallellen met de regulering
van de globaliserende arbeidsmarkt. De globalisering heeft, zowel in de rijke
westerse samenlevingen met hoge lonen als in de arme lageloonlanden, een
deregulering gebracht. Die biedt bedrijven meer bewegingsruimte maar heeft de positie
van arbeiders verzwakt. In de hogeloonlanden ging aan de informalisering van de
arbeidsverhoudingen echter aanzienlijke regulering of formalisering vooraf. In
de lageloonlanden was dit doorgaans niet of nauwelijks het geval. Daar bestaat
het risico dat het recht van de sterkste zegeviert.
Hoewel
een wetenschappelijke studie, is dit boek vrij toegankelijk geschreven. Het
bevat ook een boeiend hoofdstuk over de geschiedenis van manieren in Europa
vanaf de hofsamenleving tot de victoriaanse periode.
DOOM, R.,
Spiegelpaleizen. Wat zij denken over ons. Brussel, Academic and
Scientific Publishers, 2010, 233 pp. ISBN 978 90 5487 764 6
Eeuwenlang
konden Europeanen het zich veroorloven om de mening van mensen uit andere
werelddelen over hen te negeren. Nu zij echter over meer reële macht beschikken
zal het echter steeds moeilijker worden om hun opvattingen als niet relevant
opzij te schuiven. Maar hoe kijken zij dan naar ons? Woedende menigten die
vlaggen verbranden, bomaanslagen op Westerse ambassades, minirokken in China,
modeshows in Japan. Het beeld dat ons door de media wordt voorgehouden is
fragmentarisch en gekleurd, zo betoogt Gie Goris in zijn voorwoord.
De
beelden die zij over ons koesteren zijn bovendien, evenmin als de
opvattingen die wij over hen hebben, eenduidig en algemeen. Net als in een
spiegelpaleis zien wij en zij wisselende beelden, afhankelijk van de positie
die ingenomen wordt. In een internationale context gaat dat meer bepaald over
politieke en economische macht.
De rode draad in het boek van Ruddy Doom
is dan ook hoe veranderende internationale machtsrelaties de kijk op anderen
beïnvloeden. Daarvoor spit hij het ingewikkelde machtsspel tussen de gevestigde
machtsblokken en nieuwkomers op het wereldtoneel uit. In een zeer interessant
hoofdstuk toont hij aan hoe de verschillende spelers daarvoor dankbaar gebruik
maken van het idee van morele superioriteit. Vervolgens analyseert hij
uitgebreid de recente geopolitieke machtsverschuivingen in de wereld. Zo wil hij
duidelijk maken hoe ingewikkeld beeldvorming over zichzelf en de andere is, want
afhankelijk van de wisselende kansen op het politieke en economische
slagveld.
Een boeiend thema dus. De titel van dit boek riep hooggespannen
verwachtingen op. Die lost de auteur echter niet in. Hij belooft wat hij redelijkerwijze niet kan beantwoorden. Ik heb mij bovendien slechts moeizaam door dit werk
heen geworsteld. Ik kreeg veel feiten geserveerd maar weinig inzichtelijke duiding.
De zeer erudiete Ruddy Doom veronderstelt een ruime en diepgaande
politiek-economische voorkennis, waarover het brede en diverse publiek dat hij
beoogt ongetwijfeld niet beschikt. Voor de gewone geïnteresseerde lezer is dit
een ronduit ontoegankelijk boek.
Het is bovendien geschreven in een
ondoorzichtige academische taal met veel sociologenjargon. Ook de vormgeving is
die van een wetenschappelijk werk, met voetnoten onderaan de bladzijde en een
klein lettertype. Tot overmaat van ramp heeft een slordige redactie veel
ingewikkelde zinnen en tikfouten ongemoeid gelaten. Gelukkig voor de lezer
springt er geregeld een treffende oneliner uit de band.
Dit is een
gemiste kans, want voor dit thema is er heel zeker een ruim publiek. Een meer
bevattelijke versie zou dus zeer welkom zijn.