FUREDI,
F., De terugkeer van het gezag. Waarom
kinderen niets meer leren. (Vert. Wasted, 2009) Adam, Meulenhoff, 2011,
304 pp. ISBN 978 90290 8629 5
Het
gebeurt vaker dat de titel van een vertaald boek de lading niet dekt, maar hier
heeft de uitgever de bal toch flink mis geslagen. Niet de terugkeer, maar de
teloorgang van het gezag baart de notoire Britse socioloog Frank Furedi zorgen.
Dit is immers de belangrijkste reden waarom een grote groep jongeren niet meer
de basiskennis verwerft om met succes een voortgezette opleiding te volgen. Als
gevolg daarvan hebben onderwijsinstellingen hun normen verlaagd en leveren zij
ondermaatse diplomas af.
Nog nooit is er zoveel geld en energie gepompt in het onderwijs. Zijn sociale en economische gewicht nemen alleen maar toe. Toch kan het de
hooggespannen verwachtingen niet waarmaken. Furedi noemt dit de paradox van het
onderwijs: hoe meer de samenleving investeert in en verwacht van het onderwijs,
des te minder resultaten het oplevert. Hoe komt het dat het onderwijs zoveel
moeite heeft met onderwijzen?
De crisis
in het onderwijs is een crisis van het gezag, zegt Furedi. De moderne
samenleving heeft een ongemakkelijke verhouding met volwassenheid en het gezag
van volwassenen. Het gevolg is dat de traditionele taak van het onderwijs onder
druk staat. De samenleving heeft het belang van
cultuuroverdracht als een intrinsiek
waardevolle activiteit uit het oog verloren. Daarmee verspilt ze een groot deel van
de middelen en energie die in het instituut onderwijs worden gestoken. Verspilde
kansen, verspild potentieel en verspilde jeugd zijn het
resultaat.
De wortels
van de Westerse samenleving liggen in het verzet tegen traditioneel gezag. Dat
heeft veel positieve gevolgen gehad. Gezag kan niet meer willekeurig worden
uitgeoefend, men moet rekenschap afleggen van zijn handelen. Bewegingen die
opkomen voor meer democratische rechten zien het als hun doel om het gezag te
beperken.
Maar voor
veel mensen is gezag inmiddels per definitie het tegenovergestelde van vrijheid.
Gezag in al zijn gedaanten wordt door velen vaak verdacht
gevonden.
In de
moderne samenleving wordt de waardering van het gezag van volwassenen op
verschillende manieren ondermijnd, stelt Furedi. De uitoefening van volwassen
verantwoordelijkheid geniet weinig culturele steun, integendeel. Onze
samenleving idealiseert de eeuwige jeugd en associeert volwassenheid met
oubolligheid. En wanneer het gezag van volwassenen betwist wordt, komt de
kerntaak van het onderwijs, cultuuroverdracht, in het gedrang.
De
afbrokkeling van het gezag van volwassenen heeft niet alleen de ordehandhaving
in de klas ernstig bemoeilijkt en soms onmogelijk gemaakt, maar heeft ook de
status van de leerkracht aangetast. Centraal in het onderwijs staat niet meer de
kennisoverdracht maar wel het kwetsbare kind. Die zogenaamde kindgerichtheid
is echter een vrijbrief geworden voor een anti-intellectuele sfeer op school en
heeft geleid tot de verlaging van het onderwijsniveau en devaluatie van
diplomas.
Aan de
uitholling van het gezag doen onderwijskundigen trouwens gretig mee. Het belang
van traditionele vakken als geschiedenis en literatuur wordt door hen in twijfel
getrokken. Traditionele theoretische kennis zou volgens hen beperkt zijn. Zij
zweren bij ervaringsgericht leren en beweren dat dit lonender is dan het
oude leren.
Diezelfde
onderwijskundigen en ook de beleidsmakers hebben zich bovendien bekeerd tot de
doctrine van levenslang leren. Het reguliere leren wordt zelfs vaak in
ongunstige zin vergeleken met informele vormen van leren. Daarmee wordt het
gezag van regulier onderwijs impliciet of expliciet in twijfel getrokken.
De crisis
in het gezag van volwassenen ondermijnt ook de opvatting dat volwassenen iets
belangrijks kunnen doorgeven aan de jongere generaties. Ouders en gezagsdragers
voelen zich vaak onzeker over wat zij kinderen en jongeren kunnen en mogen
opleggen. Scholen krijgen zodoende de verantwoordelijkheid toegeschoven voor de
socialisatie van hun leerlingen. Soms lijkt het er zelfs op dat scholen
oplossingen moeten bedenken voor problemen waar de samenleving als geheel geen
antwoord op heeft.
Gezag is
echter essentieel voor het onderwijs. Kinderen en jongeren zijn niet uit
zichzelf gemotiveerd om kennis en vaardigheden te verwerven die zij niet
onmiddellijk kunnen gebruiken. Zonder de waardering voor het gezag van
volwassenen is een groot deel van de maatschappelijke investeringen en van de
noeste arbeid en inspanningen van docenten zinloos, aldus Furedi.
Het
onderwijs moet weer autonoom kunnen functioneren, zegt hij. Het mag geen
slagveld zijn waarop sociaal-politieke belangen worden uitgevochten. Onderwijs
is doel op zich en niet een middel tot een ander doel. De kerntaak van het
liberaal-humanistisch onderwijs is kennisverwerving en het stimuleren van de
cognitieve ontwikkeling van de jeugd. Daarvoor zijn een gedegen lerarenopleiding
nodig en solidariteit tussen volwassenen in de uitoefening van
gezag.
Dit boek
gaat over de situatie in Groot-Britannië en de Verenigde Staten maar
onderwijsmensen hier te lande zullen hun bekommernissen zeker herkennen. Furedi
legt immers de vinger op een pijnlijke wonde.
Zijn
vlijmscherpe betoog nodigt uit tot nadenken en
discussie.
In zijn
bevlogenheid valt Furedi vaak in herhaling, maar dit vond ik niet echt storend.
Zoals we van hem gewoon zijn, is de tekst uitermate vlot
geschreven.
Dit boek
is een regelrechte must voor iedereen die oprecht met het onderwijs begaan
is.
WOUTERS,
C., Informalisering. Manieren en emoties
sinds 1890. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2008, 388 pp. ISBN 978 90 351 3289
4
De
buren met de voornaam aanspreken, zoenen in het openbaar, in gesprekken
onverbloemd kenbaar maken dat je het er niet mee eens bent. Nu is het gewoon, tachtig
jaar geleden was het niet denkbaar. In de Westerse
samenlevingen werden heel wat omgangsvormen overboord gegooid die in de loop
van de vorige eeuwen gemeengoed waren.
In
de twintigste eeuw zijn overal in het Westen de regels voor goede manieren
soepeler en gevarieerder geworden. Tegelijk zijn steeds meer mensen deze
manieren gewoon en goed gaan vinden. Vergeleken met de voorgaande eeuwen zijn
ze bovendien veel vrijer om hun emoties te tonen. Dit informaliseringsproces
begon volgens de socioloog Cas Wouters aan het einde van de negentiende eeuw.
Op
het eerste zicht is dit een eigenaardige evolutie. In 1976 beschreef de gerenommeerde socioloog Norbert Elias hoe het gedrag van mensen vanaf de Renaissance tot het einde van de negentiende
eeuw steeds meer aan strikte en gedetailleerde regels werd onderworpen. Een
aantal van die regels werden mettertijd in wetten gegoten, andere werden als goede
manieren of omgangsvormen nageleefd, tenminste voor wie als beschaafd wilde
doorgaan. Een geciviliseerde mens snoot bijvoorbeeld zijn neus in een zakdoek en
at met vork en mes.
Wie
zich gedroeg toonde dat hij tot de betere kringen hoorde. Om op de sociale
ladder te stijgen diende men zich verfijnde omgangsvormen eigen te maken. En
aangezien in de Westerse samenleving, onder druk van de arbeidsdeling, de sociale
klassen steeds nauwer verweven raakten, waren er steeds meer mensen die dat
deden. Het resultaat was dat goede manieren vanzelfsprekend werden en deel
gingen uitmaken van de persoonlijkheidsstructuur of de habitus van mensen. Het
Westen werd steeds beschaafder.
Dat
proces kreeg een wending aan het einde van de negentiende eeuw. Cas Wouters bestudeerde
een groot aantal etiquette- of manierenboeken van verschillende landen uit de periode
tussen 1890 en het begin van de eenentwintigste eeuw. De manieren werden
gaandeweg losser. Ongedwongenheid en spontaneïteit werden overal de norm. In
bepaalde decennia verschenen zelfs helemaal geen nieuwe boeken over hoe het
hoorde. Hoe komt dat?
De
verklaring ligt in aanzienlijke veranderingen in de sociaaleconomische
verhoudingen van die periode, zegt Wouters. De sociale mobiliteit nam toe en mensen
van allerlei slag kwamen vaker met elkaar in contact. Steeds meer mensen
deelden in de groei van de welvaart. De verschillen in macht en rang tussen
mensen werden kleiner en alle mensen werden gewoner.
In
deze toenemende sociale vermenging en democratisering werden openlijk vertoon
van minachting en andere uitingen van superioriteit onaanvaardbaar. Manieren,
als instrument om afstand te houden en andere mensen buiten te sluiten of af
te wijzen, kwamen in een kwade reuk te staan. De etiquetteboeken benadrukken steeds
meer de noodzaak van vriendelijkheid in de menselijke omgang. Rekening houden
met de gevoelens van anderen werd de norm bij goede omgangsvormen.
Als
je met mensen van alle slag moet kunnen omgaan heb je immers niets aan starre gedragsregels,
die alleen gelden binnen de eigen coterie. Van een moderne westerling wordt
verwacht dat hij met iedereen, althans oppervlakkig, overweg kan. Flexibiliteit
en ongedwongenheid zijn dus de norm geworden, evenals de bereidheid tot het
sluiten van compromissen. Dat wij dit intussen vanzelfsprekend zijn gaan vinden
illustreert hoezeer dit intussen deel geworden is van onze persoonlijkheidsstructuur.
In
de Westerse landen gaan mensen van verschillende sociale klassen op
verschillende wijze met elkaar om. Wouters maakt die verschillen en eigenheden begrijpelijk.
Hij legt verband tussen de sociale en politieke geschiedenis van een land en de
oorsprong van de volksaard. Maar de neergang van formele regels voor
omgangsvormen verliep overal gelijkaardig, zij het met verschillende uitkomst.
Met
het model van informalisering kunnen volgens Wouters veel andere, zowel
historische als hedendaagse, perioden van sociale vermenging bestudeerd en
begrepen worden. Mensen die afkomstig zijn uit landen waar de sociale afstand
tussen de verschillende klassen veel groter is, hebben vaak moeite met onze
informele omgangsvormen en de nadruk op onderhandeling en overleg, die wij als
vanzelfsprekend ervaren.
Anders
dan we geneigd zijn te denken, zijn de lossere zeden dus niet iets van de laatste
decennia, maar omspant dit proces al meer dan een eeuw. Toch is dat geen reden
om niet attent te zijn op de teloorgang van goede manieren. Informalisering mag
dan wel een meer ongedwongen omgang gebracht hebben, de keerzijde is een
verruwing en vergroving van de omgangsvormen. Er wordt geklaagd over het gebrek
aan beschaving in onze samenleving. Geregeld gaan stemmen op om waarden en
normen in ere te herstellen. Goede manieren en etiquette zullen nooit overbodig
worden.
In
een interessante bijlage legt Wouters trouwens parallellen met de regulering
van de globaliserende arbeidsmarkt. De globalisering heeft, zowel in de rijke
westerse samenlevingen met hoge lonen als in de arme lageloonlanden, een
deregulering gebracht. Die biedt bedrijven meer bewegingsruimte maar heeft de positie
van arbeiders verzwakt. In de hogeloonlanden ging aan de informalisering van de
arbeidsverhoudingen echter aanzienlijke regulering of formalisering vooraf. In
de lageloonlanden was dit doorgaans niet of nauwelijks het geval. Daar bestaat
het risico dat het recht van de sterkste zegeviert.
Hoewel
een wetenschappelijke studie, is dit boek vrij toegankelijk geschreven. Het
bevat ook een boeiend hoofdstuk over de geschiedenis van manieren in Europa
vanaf de hofsamenleving tot de victoriaanse periode.
DOOM, R.,
Spiegelpaleizen. Wat zij denken over ons. Brussel, Academic and
Scientific Publishers, 2010, 233 pp. ISBN 978 90 5487 764 6
Eeuwenlang
konden Europeanen het zich veroorloven om de mening van mensen uit andere
werelddelen over hen te negeren. Nu zij echter over meer reële macht beschikken
zal het echter steeds moeilijker worden om hun opvattingen als niet relevant
opzij te schuiven. Maar hoe kijken zij dan naar ons? Woedende menigten die
vlaggen verbranden, bomaanslagen op Westerse ambassades, minirokken in China,
modeshows in Japan. Het beeld dat ons door de media wordt voorgehouden is
fragmentarisch en gekleurd, zo betoogt Gie Goris in zijn voorwoord.
De
beelden die zij over ons koesteren zijn bovendien, evenmin als de
opvattingen die wij over hen hebben, eenduidig en algemeen. Net als in een
spiegelpaleis zien wij en zij wisselende beelden, afhankelijk van de positie
die ingenomen wordt. In een internationale context gaat dat meer bepaald over
politieke en economische macht.
De rode draad in het boek van Ruddy Doom
is dan ook hoe veranderende internationale machtsrelaties de kijk op anderen
beïnvloeden. Daarvoor spit hij het ingewikkelde machtsspel tussen de gevestigde
machtsblokken en nieuwkomers op het wereldtoneel uit. In een zeer interessant
hoofdstuk toont hij aan hoe de verschillende spelers daarvoor dankbaar gebruik
maken van het idee van morele superioriteit. Vervolgens analyseert hij
uitgebreid de recente geopolitieke machtsverschuivingen in de wereld. Zo wil hij
duidelijk maken hoe ingewikkeld beeldvorming over zichzelf en de andere is, want
afhankelijk van de wisselende kansen op het politieke en economische
slagveld.
Een boeiend thema dus. De titel van dit boek riep hooggespannen
verwachtingen op. Die lost de auteur echter niet in. Hij belooft wat hij redelijkerwijze niet kan beantwoorden. Ik heb mij bovendien slechts moeizaam door dit werk
heen geworsteld. Ik kreeg veel feiten geserveerd maar weinig inzichtelijke duiding.
De zeer erudiete Ruddy Doom veronderstelt een ruime en diepgaande
politiek-economische voorkennis, waarover het brede en diverse publiek dat hij
beoogt ongetwijfeld niet beschikt. Voor de gewone geïnteresseerde lezer is dit
een ronduit ontoegankelijk boek.
Het is bovendien geschreven in een
ondoorzichtige academische taal met veel sociologenjargon. Ook de vormgeving is
die van een wetenschappelijk werk, met voetnoten onderaan de bladzijde en een
klein lettertype. Tot overmaat van ramp heeft een slordige redactie veel
ingewikkelde zinnen en tikfouten ongemoeid gelaten. Gelukkig voor de lezer
springt er geregeld een treffende oneliner uit de band.
Dit is een
gemiste kans, want voor dit thema is er heel zeker een ruim publiek. Een meer
bevattelijke versie zou dus zeer welkom zijn.
FILLIOZAT, I., De
anderen en ik. Het belang van sociale intelligentie. (Vert. Les Autres et
Moi, 2009) Adam, De Arbeiderspers, 2011, 220 pp. ISBN 978 90295 7390
0
Er zijn van die mensen die zich overal in hun element voelen. Ze leggen
vlot contacten, spreken zonder schroom in het openbaar, brengen leven in een
groep en lossen conflicten op langs diplomatieke weg. Anderen voelen zich
ongemakkelijk in gezelschap, weten niet hoe ze zich moeten gedragen en klappen
dicht. Voor de meesten hangt het gemak waarmee zij zich in gezelschap bewegen af
van hoe de anderen zich gedragen.
Maar kunnen we leren om in alle
omstandigheden vlot sociale contacten te leggen? Isabelle Filliozat, klinisch
psychologe en psychotherapeute, is daarvan overtuigd. Als we beschikken over de
juiste sociale vaardigheden kunnen we ons actief opstellen in menselijke
relaties en hoeven we minder af te wachten wat anderen doen. Want wij hebben
evenveel mogelijkheden om hun gedrag te beïnvloeden als zij het onze.
Mensen handelen immers in interactie en beïnvloeden elkaar wederzijds.
Net zoals wij op hen, reageren de anderen op ons. Een beter inzicht in ons
gedrag en het effect ervan op anderen geeft ons meer greep op de omstandigheden.
En hoe beter wij ons eigen gedrag begrijpen, des te beter we anderen kunnen
begrijpen.
Die wederkerigheid in de sociale omgang vormt de spil in het
boek van Isabelle Filliozat. Als we ons bewust worden van onze
medeverantwoordelijkheid kunnen we onze eigen houding tegenover anderen sturen.
Daardoor zullen mensen anders naar ons kijken en anders met ons omgaan.
Alle aspecten van de
sociale omgang passeren de revue. Filliozat legt uit hoe een oprechte begroeting
het ijs kan breken en waarom het nuttig is een doel voor ogen te hebben bij een
ontmoeting. Ze toont aan hoe we kunnen geven, vragen, ontvangen en weigeren
zonder mensen af te wijzen. We leren hoe we verlegenheid kunnen overwinnen, meer
vrienden kunnen maken, en aan groepsdruk kunnen weerstaan. Ze laat ons kijken
achter de façade van onbeleefd gedrag en breekt een lans voor het kennen en
respecteren van sociale codes.
Zo herstelt ze de sociale omgangsvormen
op een eigentijdse manier in ere. Die zijn immers veel meer dan willekeurige
regels. Ze zijn het smeermiddel voor vlotte sociale contacten en een essentieel
onderdeel van onze sociale vaardigheden. Ze verhogen onze sociale intelligentie
en verschaffen ons meer vrijheid en comfort in het sociaal contact.
Dit
boek is geschreven met de Franse slag. De structuur laat nogal eens te wensen
over, de lezer wordt overspoeld door een woordenwaterval en veel herhaling.
Maar wie zich niet laat
afschrikken door het rommelige aspect wordt ruim beloond. Dit is een zeer
informatief en no-nonsensboek over sociale vaardigheden en hoe die ons
gelukkiger kunnen maken. Het blijft dicht bij de dagelijkse realiteit en
verliest zich niet in zwaarwichtigheid of zweverigheid.
De theorie wordt ruim
geïllustreerd met praktijkvoorbeelden. De tekst laat zich bovendien vlot
lezen.
CHABOT,
B., Auto-euthanasie. Verborgen stervenswegen in gesprek met naasten.
Adam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 304 pp. ISBN 978 90 351 3161 3
Altijd al hebben mensen hun dood willen beheersen.
Door de verbeterde medische diagnostiek en behandeling is dit pas in de laatste
halve eeuw bij sommige ziekten ook mogelijk geworden. In westerse landen
beschikken artsen over verschillende methodes om het overlijden te bespoedigen.
Dank zij de euthanasiewetgeving kunnen zij mensen op verzoek uit hun
ondraaglijke en uitzichtloze lijden verlossen zonder dat zij hiervoor gestraft
worden. Maar in onze samenleving zijn er mensen die hun overlijden niet aan
artsen willen overlaten. Ze willen zelf bepalen hoe en wanneer zij sterven.
Over deze manier van sterven verkeert de samenleving in zalige onwetendheid.
Weinig mensen weten welke middelen je nodig hebt om op een serene manier een
einde te maken aan je leven noch hoe je er aan komt. Ook zijn niet alle artsen bekend
met de manier waarop iemand zichzelf zonder fysieke ellende van kant kan maken.
In hun opleiding en bijscholingen komt dat thema in ieder geval niet aan de
orde.
Als psychotherapeut en psychiater werd Boudewijn Chabot intensief met
doodsverlangens van mensen geconfronteerd. Meer dan 10 jaar lang heeft hij verhalen
verzameld over de wijzen waarop mensen proberen hun dood zelf te regisseren.
Dit is mogelijk door het innemen van een dodelijke combinatie (slaap)middelen
of door bewust te stoppen met eten en drinken. In beide gevallen gebeurt de
levensbeëindiging in gesprek met een of meer naasten en zonder dat een arts een
dodelijke handeling verricht. Chabot noemt deze methodes auto-euthanasie of
zelfdoding in gesprek met naasten.
Ieder jaar benemen een aantal mensen zich het leven door middel van
auto-euthanasie. Het zal geen verbazing wekken dat deze praktijk met
geheimzinnigheid omgeven is. Zelfdoding roept onmiddellijk beelden op van
wanhoopsdaden en gruwelijke verminking. Er is bitter weinig vakliteratuur over
voorhanden en nauwelijks onderzoek naar gedaan. Men weet niet over hoeveel
sterfgevallen per jaar het gaat en waarom mensen daartoe overgaan, noch hoe het
verloopt. Voor het euthanasiedebat is het nochtans belangrijk dat hierover meer
informatie beschikbaar is.
In dit boek presenteert Chabot de resultaten van een systematisch sociologisch
onderzoek naar die twee vrij onbekende wegen om het eigen leven met opzet te
beëindigen. Met behulp van een combinatie van vragenlijsten en
diepte-interviews met naasten van de overledenen wilde hij te weten komen hoe vaak
mensen met behulp van deze methoden hun eigen dood veroorzaken, wie dit doet,
waarom en hoe het verloopt.
Net omdat het over een zeer gevoelig onderwerp gaat, heeft hij dit onderzoek
zeer zorgvuldig aangepakt. De methodologie is grondig doordacht en aan strenge
criteria onderworpen. Hiermee heeft hij een solide basis gelegd voor later
geactualiseerd onderzoek naar auto-euthanasie. Liefst twee hoofdstukken van het
boek worden besteed aan de verantwoording van de gevolgde werkwijze. Wie daar
geen boodschap aan heeft kan zich gerust beperken tot de interpretaties en
conclusies.
Het verhaal van tien naasten over het zelfdodingsproces van een familielid of
bekende, die Chabot dossiers noemt, zullen echter zeker iedere lezer boeien.
Anders dan tegenstanders vaak beweren, blijkt uit deze gevalsbeschrijvingen dat
bewuste levensbeëindiging in gesprek met naasten geen impulsieve daad is uit
wanhoop, maar weloverwogen en zeer doordacht. Je kan alleen maar ontzag hebben
voor de vastberadenheid waarmee deze mensen kozen voor een waardige dood, soms
in strijd met hun arts.
Uit het onderzoek blijkt dat beduidend meer mensen sterven als gevolg van
auto-euthanasie dan in de overlijdensstatistieken vermeld wordt. Veel vaker dan
men denkt worden artsen met dilemmas geconfronteerd door patiënten die
overwegen bewust ten dode te vasten en dorsten of een zelfdoding voor te
bereiden met een dodelijke combinatie van middelen. Toch zouden zij patiënten
met minder schroom van de nodige informatie moeten voorzien. Een goede relatie
met de behandelende arts kan immers in belangrijke mate bijdragen tot een
waardige dood.
Chabot doorprikt meteen een aantal hardnekkige vooroordelen over de
verschillende methodes van levensbeëindiging.
Zijn centrale stelling is dat terminale sedatie, euthanasie en auto-euthanasie
verschillende wegen zijn naar hetzelfde doel: een goede dood met zolang
mogelijk contact met naasten. Dit wordt hier naar mijn mening met glans
beargumenteerd.
Voorlopig, zegt hij, is auto-euthanasie in alle opzichten onbekend terrein.
Terugkijkend op het langgerekte publieke debat dat de euthanasiewet voorafging,
zou het weleens een hele tijd kunnen duren voor de samenleving met
auto-euthanasie leert omgaan. Maar de onbekendheid belet niet dat het vaker
gebeurt dan men denkt.
Dit leerrijke boek laat zich vlot lezen. Het is een must voor iedereen die
zich wil informeren over de mogelijkheden om bewust het eigen levenseinde in
handen te nemen.
VINGERHOETS,
A., Tranen. Waarom mensen huilen. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2011, 252
pp. ISBN 978 90 251 3528 4
Huilen lucht op en is gezond. Het is een natuurlijke manier van
stressbestrijding. Tranen hebben een reinigende werking en bezitten helende kracht.
Huilen is een teken van zwakte. Tranen zijn het waarmerk van gevoelige mensen.
Vrouwen huilen vaker dan mannen.
Er is bijna geen emotionele expressie waarover zulke ferme beweringen worden
gedaan. Wat is daarvan waar, wat is interessante speculatie, wat is aperte
onzin? En wat is er dan precies zo bijzonder en mysterieus aan tranen? En
waarom zouden we ons daarin verdiepen?
Huilen is blijkbaar belangrijk. Het is bovendien universeel en typisch
menselijk. Dieren vertonen gedrag dat te vergelijken is met huilen, maar geen
enkele andere diersoort huilt met tranen zoals de mens.
We vergieten tranen bij een verbroken relatie, het overlijden van een dierbare,
heimwee, zakken voor een examen, ontslagen worden. Maar huilen is niet
voorbehouden aan verdriet. Ook een weerzien, een trouwpartij en het leveren van
een uitzonderlijke prestatie doen de tranen stromen.
Ad Vingerhoets heeft duidelijk iets met huilen en tranen. Acht jaar geleden
schreef hij Huilen
is menselijk. De wetenschap staat natuurlijk niet stil. Het
werd dus tijd voor een nieuwe stand van zaken. Dit keer beperkt Vingerhoets
zich niet tot wat de psychologie over huilen te vertellen heeft. Hij verwerkt ook de
resultaten van onderzoek uit de evolutionaire biologie, de fysiologie,
de antropologie, theologie en de cultuur- en kunstgeschiedenis.
Zijn onderzoek heeft niet alleen een enorme hoeveelheid interessante en
verrassende weetjes opgeleverd, maar tevens een samenhangende theorie. Huilen
en tranen passen perfect in de evolutionaire ontwikkeling van de vermogens tot
empathie, sociale binding en samenwerking bij de mens. Ook al zijn er
indrukwekkende verschillen tussen culturen, overal horen tranen en sociale
verbondenheid samen.
Ad Vingerhoets maakt ons wegwijs in de rol van huilen in de evolutie. Hij
verheldert het het verschil tussen sentimentele tranen en echte tranen, en het
onderscheid tussen begroetingstranen, sociale tranen, rituele tranen en
emotionele tranen.
We
leren over de huildrempel en over huilen als vorm van stresshantering. We maken
kennis met de zeer uiteenlopende betekenis van huilen en tranen in
verschillende culturen. En we krijgen informatie over de fysiologische functie
van tranen en over de werking van het zenuwstelsel.
Maar dit boek is veel meer dan een verzameling weetjes. Het is tevens een
boeiende kennismaking met systematisch wetenschappelijk onderzoek. Vingerhoets
vraagt zich immers af wat er in de populaire opvattingen over tranen en huilen
wetenschappelijk waar is en aangetoond. Door de vele kritische vragen wordt de
lezer uitgedaagd om mee te denken en geen genoegen te nemen met algemene
uitspraken of snelle gevolgtrekkingen.
Vingerhoets heeft een wetenschappelijk stiefkindje uit de verdomhoek gehaald.
Op basis van zeer versnipperd onderzoek en uiteenlopende benaderingen,
ontkracht hij verschillende misverstanden over huilen. Meer kennis over huilen
kan bovendien onwetendheid en onbegrip in diverse situaties voorkomen. Zo
kunnen interculturele contacten veel vlotter verlopen als we begrijpen hoe in
een andere cultuur met emoties en in het bijzonder met huilen wordt omgegaan.
En in hulpverleningssituaties kan een correcte inschatting van huilen het
verschil betekenen tussen een ondoelmatige en efficiënte behandeling.
Ondanks het wetenschappelijke gehalte is dit boek goed verteerbaar. In alle
hoofdstukken zijn interessante anekdotes en opmerkelijke oudere theorieën
verwerkt die inmiddels achterhaald zijn, maar wel illustreren hoe men vroeger
over huilen dacht. En de vlot leesbare tekst garandeert ondubbelzinnig
leesplezier.
THIEME, M., Het gelijk van de dieren, het geluk van de
mensen. Adam, Cossee, 2009, 94 pp. ISBN 978 90 5936 236 9
Opgeblazen
kalkoenen die niet langer kunnen lopen, kippen die zo snel groeien dat hun
botten breken, kalveren die hun eerste en tevens laatste levensweken nagenoeg
onbeweeglijk in een nauwe kooi slijten, varkens die onverdoofd gecastreerd
worden. We weten het onderhand allemaal, we zijn verontwaardigd en toch blijven
we vlees eten.
Waarom denken wij ons alles met en jegens dieren te kunnen veroorloven? En wat
levert ons dat op?
Nooit in de geschiedenis zijn dieren op zo grote schaal misbruikt als vandaag
het geval is, zegt Marianne Thieme, voorzitster van de Nederlandse Partij voor
de Dieren. Alleen al in Nederland sterven per jaar honderden miljoenen dieren
in de bio-industrie na een kort en ellendig leven. De rechtvaardiging van dat
groteske misbruik steunt niet op redelijke argumenten maar uitsluitend op
emoties. Die gaan ten koste van mededogen, duurzaamheid en langetermijndenken.
Van die emoties is vooral de hebzucht de oorzaak van de verschillende crises
waarmee de wereld de afgelopen decennia werd geconfronteerd.
In dit heldere essay maakt Thieme duidelijk dat de intensieve veehouderij daar
een zeer belangrijk aandeel in heeft. De bio-industrie is uitgegroeid tot een
kweekvijver van problemen op het gebied van milieu, dierenwelzijn,
volksgezondheid en biodiversiteit.
De maatschappelijke kosten zijn enorm. Ze worden voor een deel verhaald op de
proefdieren. Die moeten bijdragen tot de genezing van ziekten die het gevolg
zijn van onze ongezonde leefstijl. Bovendien betalen wij er allemaal voor, want
ze worden gesubsidieerd uit gemeenschapsgeld.
Een verlaging van de uitstoot van broeikasgassen door de intensieve veehouderij
en een vermindering van de vleesconsumptie in de wereld vormen de grote
uitdagingen voor het klimaatbeleid, stelt Thieme. Een betere wereld voor dieren
zal ook een betere wereld voor mensen opleveren.
Daarmee maken we niet alleen een pragmatische keuze voor welbegrepen
eigenbelang maar kiezen we ook voor een ethiek van mededogen met andere levende
wezens. Daarvoor is een mentaliteitsverandering nodig in de richting van
duurzaamheid en mededogen.
Zelfs als de samenleving nog niet zover is, kunnen we deze keuze reeds als
individu maken en minder vlees eten. Thieme neemt dan ook de Besparingstabel
minder vlees op zoals berekend door het Instituut voor Milieuvraagstukken van
de Vrije Universiteit Amsterdam (onderaan ogenomen).
Wie van een voorvechter van milieu en dieren een hoogdravend en zweverig
sentimenteel verhaal verwacht komt bedrogen uit. Ik was aangenaam getroffen
door de heldere en nuchtere stijl van dit essay, dat zeer degelijk en rationeel
onderbouwd is.
Dit dunne boekje is een absolute stellingname tegen het lijden van dieren voor
menselijk gewin of plezier. Het is zeer toegankelijk geschreven en laat zich
derhalve zeer vlot lezen.
Warm aanbevolen!
BLOM, P.,
Het verdorven genootschap. De vergeten radicalen van de Verlichting. (Vert. The Wicked Company, 2010) Adam, Uitg. De Bezige Bij, 2010, 444
pp. ISBN 978 90 234 5831 9
Wanneer we over de Verlichting spreken
denken we spontaan aan de grote namen Voltaire en Rousseau. Toch waren zij zeker
niet de meest briljante denkers van hun tijd. De radicalen waren veel
oorspronkelijker en revolutionairder. In Het verborgen genootschap vertelt de
historicus Philipp Blom het verhaal van twee prominente filosofen die nagenoeg
vergeten zijn, maar wier gedachten hun tijd ver vooruit waren.
Denis
Diderot is vooral bekend als redacteur van de grote Encyclopédie en als auteur
van een paar vernieuwende romans. De naam Paul-Henri Thiry dHolbach leeft
alleen nog voort bij een paar gespecialiseerde wetenschappers. Toch ontwikkelde
Diderot revolutionaire denkbeelden in zijn romans en schreef Holbach de eerste
atheïstische boeken sinds de Oudheid.
De kernboodschap van de Verlichting
luidt dat de mens begaafd is met rede en vrije wil. Hij is het zichzelf en zijn
medemensen verplicht om dit verstand te gebruiken en zelfstandig na te denken.
De radicalen trokken dit uitgangspunt door tot zijn uiterste consequenties. Hun
wereldbeeld was strikt naturalistisch. Lang voor Darwin beschouwden ze de mens
als het resultaat van natuurlijke evolutie. Zoals ieder dier zoekt de mens genot
en vlucht hij voor pijn. Er is geen leven na de dood, geen God of hogere
intelligentie, geen goddelijk plan of Voorzienigheid. Er is alleen een
natuurlijke wereld van leven en dood en de strijd om te overleven.
Hieruit volgt dat wij de zin van ons leven moeten zoeken in het leven zelf. Iedere mens, ongeacht maatschappelijke status,
geslacht, ras en geloof, heeft evenveel recht op het najagen van genot, en in
laatste instantie geluk. In een samenleving kan dit alleen
worden bereikt door middel van solidariteit en samenwerking. Deze visie laat
geen ruimte voor een aristocratie, voor geboorterecht en voor een
maatschappelijke hiërarchie. Zo formuleerden de radicalen een eenvoudige theorie
over sociale rechtvaardigheid, gebaseerd op inzicht in de menselijke aard.
Dit was natuurlijk niet naar de zin van diegenen die de macht in handen
hadden. In de achttiende eeuw werd dit soort gedachten als ketters beschouwd.
Mensen die tegen de leer van de kerk in gingen, liepen het gevaar om
gevangengezet te worden, of zelfs terechtgesteld. Bovendien kon men in het
Ancien régime, dat voor de Franse Revolutie aan de macht was, de sociale en
politieke orde niet ongestraft ter discussie stellen.
De radicale denkers
droegen de oppositie. Het verdedigen van dit ideeëngoed getuigde van grote moed.
Hun boeken en pamfletten moesten clandestien en anoniem aan de man gebracht
worden. Ze werden in het buitenland gedrukt, het land in gesmokkeld en in het
geniep verkocht. In een tijd waarin de alfabetische ordening van een
encyclopedie reeds een politiek en religieus statement was, moesten zij hun
subversieve ideeën inventief verpakken om ze voor de kerk en de machthebbers
verteerbaar te maken en zelf zware straffen te ontlopen. Hun verhaal herinnert
aan de hachelijke situatie van moderne schrijvers en wetenschappers in landen
met een autocratisch bewind.
Het was dan ook belangrijk om te weten wie
je kon vertrouwen en bij wie je je mening kon uiten. In het salon van de rijke
Holbach konden de gedreven gelijkgestemden scherp en vinnig debatteren over
maatschappelijke en politieke zaken. De grootste genieën van Europa, zoals David
Hume en Benjamin Franklin, waren er te gast.
Maar de tijd was nog niet
rijp voor hun denkbeelden. De radicalen van de Verlichting hebben het pleit
verloren aan gematigde denkers zoals Rousseau en Voltaire. Hun gedachten pasten
beter bij de doelstellingen van diegenen die aan de touwtjes trokken.
Philipp Blom dook onder in de wereld en nalatenschap van deze grote
denkers en schrijvers. Met het leven van de gedreven en lucide Diderot als rode
draad volgt hij de opkomst en neergang van het salon van Holbach. De leden
hadden tientallen werken geschreven, over de meest controversiële en belangrijke
onderwerpen gediscussieerd en de grootste literaire schandalen van die tijd
veroorzaakt. Ze hadden het debat over religie en wetenschap, over politiek en
moraal op heel andere leest geschoeid.
Dit boek is een postuum eerbetoon
aan de meest oorspronkelijke, maar verguisde en vergeten denkers van de
Verlichting. Zij waren de directe erfgenamen van de filosofen uit de vroege
verlichting, Spinoza en Descartes, en staan in de traditie van de atheïstische
klassieke filosofen zoals Epicurus en de Stoïcijnen.
Diderot en de
zijnen werden steeds vastberadener voorvechters van persoonlijke vrijheid en
tegenstanders van eender welk autocratisch bewind. Ze waren niet onder de indruk
van hooggestemde idealen of utopieën, maar opteerden voor een samenleving
gekenmerkt door vrijheid, rechtvaardigheid en pragmatische tolerantie.
Blom zet hen neer als mensen van vlees en bloed, met hun zekerheden en
twijfels, hun liefdes, vriendschappen en teleurstellingen. Ook in hun eigen
leven probeerden ze hun principes in de praktijk om te zetten. Hij heeft zich
uitgebreid en diepgaand gedocumenteerd. Het resultaat is een uitermate boeiend
verhaal, bovendien zeer onderhoudend geschreven.
SAUNDERS,
D., De trek naar de stad. (Vert. Arrival City, 2010) Adam, De
Bezige Bij, 2010, 416 pp. ISBN 978 90 234 5881 4
Favelas, bustees, shantytowns, bidonvilles, slums of barrios in de
ontwikkelingslanden en immigrantenwijken, etnische buurten, banlieues
difficiles, chinatowns, Little Indias of migrant suburbs van de rijke
landen, met hun geïmproviseerde woningen bieden ze een troosteloze
aanblik. Ze
worden algemeen beschouwd als toevluchtsoord voor de berooide mislukkelingen en
verschoppelingen van de geïndustrialiseerde samenleving.
De mensen die er wonen zien het echter anders. Voor hen is de wanorde en
vuiligheid van voorbijgaande aard. Bijna zonder uitzondering komen deze
families van het platteland. Met de verhuizing naar de stad hebben ze een
doordacht risico genomen. De inkomens zijn er hoger, het onderwijs beter en er
is meer mogelijkheid om vooruit te komen en de armoede te ontstijgen. De
sloppenwijk geeft op zijn minst hoop op een verbetering van het bestaan.
Het plattelandsleven is immers helemaal niet zo romantisch als het voorgesteld
wordt. Daar heerst ondervoeding, de kindersterfte is er hoog en de
levensverwachting laag. De meeste mensen wonen niet op het platteland omdat het
leven daar beter is, maar omdat ze in de val zitten. Als mensen eenmaal in
steden zijn gaan wonen of naar verstedelijkte landen zijn gemigreerd, keren ze
vrijwel nooit terug. Ondanks alle vuiligheid is dit het betere bestaan.
De journalist Doug Saunders heeft
tientallen jaren te midden van deze enclaves gewoond. Hij ontdekte dat er in
deze onaantrekkelijke sloppenwijken over de hele wereld een opmerkelijk gelijke
en onstuitbare dynamiek heerst. Onder vaak zeer moeilijke omstandigheden werken de bewoners er volhardend en inventief aan hun sociale
mobiliteit. Ze leven in een grensgebied tussen platteland en stad, een
overgangsruimte die Saunders de stad van aankomst noemt.
Overheden hebben de afgelopen zestig jaar veel inspanningen gedaan om het
ontstaan van steden van aankomst te voorkomen, omdat ze als last werden
beschouwd en gewantrouwd. Wie nauwkeuriger observeert, ontdekt echter hoe
belangrijk deze wijken zijn, niet alleen voor de ontwikkeling van de bewoners
en hun families, maar voor de stad zelf en de wereld in het algemeen. De buurt
zelf lijkt onveranderlijk arm en gesegregeerd te blijven, maar heel wat
bewoners schuiven op termijn door naar de middenklasse.
Wetenschappers en functionarissen beginnen nu ook in te zien dat buurten van
rurale migranten van cruciaal belang zijn voor de toekomst van de stad en van
het platteland. De steden van aankomst zijn de plaatsen waar de volgende grote
economische en culturele hausse zich zal voordoen. Overal ter wereld zorgt de
financiële steun van de bewoners van de stad van aankomst voor een effectieve
en duurzame verbetering van de levensomstandigheden in de dorpen.
Een stad van aankomst kan echter niet op eigen houtje fungeren als springplank
naar een beter bestaan. Daarvoor is in de eerste plaats werkgelegenheid nodig.
Om haar verder goed te laten functioneren zijn door de overheid bekostigde
voorzieningen en ondersteuningsmaatregelen nodig waarvoor de vrije markt niet
instaat: onderwijs, openbaar vervoer, gezondheidszorg, veiligheid. Als de stad
van aankomst aan zijn lot wordt overgelaten, en de bewoners niet de
mogelijkheid krijgen om stedelingen te worden en het burgerschap te verwerven,
loopt ze het risico uit te groeien tot een conflicthaard en bakermat van
fundamentalisme.
Het migratiebeleid van veel geïndustrialiseerde landen is kortzichtig, stelt
Saunders. In veel West-Europese landen, in Canada, de Verenigde Staten en
Australië spannen overheden zich te weinig in om haar beter te laten
functioneren. Ze doen alsof zich geen migratie van dorpsbewoners zal voordoen
of menen dat deze migratie permanent kan worden beëindigd of weggefiltreerd.
Daarmee ontnemen zij niet alleen een grote groep ondernemende mensen de kans om
hogerop te komen. Zij lopen het risico dat ze er zelf op achteruit gaan.
Over de hele wereld zal het traditionele boerenleven voor het einde van deze
eeuw uitgestorven zijn, voorspelt hij. Het overgrote deel van de mensheid zal
dan in een stad of verstedelijkt gebied wonen.
Goed aangepakt en begeleid zal de onstuitbare verstedelijking de mensheid
welvaart brengen, de kindersterfte doen afnemen en de bevolkingsgroei afremmen.
Landen kennen zelden economische groei wanneer ze migratie van het platteland naar de stad verbieden of beperken. Als er geen verstedelijking plaatsvindt,
stagneert de economie en lijden de mensen vaak gebrek.
Doug Saunders vertelt het verhaal van steden van aankomst over de hele wereld.
Hij laat ons zien hoe ze ontstaan zijn en hoe ze zich ontwikkelen. Hij
verheldert de factoren die bijdragen tot hun succes of mislukking. Een
uitermate ingewikkeld fenomeen wordt door hem op een genuanceerde en
inzichtelijke manier uitgelegd. Hij maakt taai sociologisch onderzoek voor de
modale lezer verteerbaar.
Omdat hij bovendien de bewoners zelf aan het woord laat, kijk je door hun ogen
naar de stad van aankomst. Dat biedt een frisse, intrigerende kijk op armoede
en sociale mobiliteit.
Mede door de vlot leesbare tekst kon dit boek mij van begin tot eind boeien.
Toch
een bedenking. In dit boek wordt de gestage verstedelijking als een
hoofdzakelijk positieve evolutie voorgesteld. Op de te verwachten problemen en
uitdagingen van de toenemende verstedelijking in de wereld gaat Saunders niet
in.
Dit boek blijft niettemin een echte eye-opener en tevens niet zomaar een
aanrader, maar een must!
VAN REYBROUCK, D., Congo. Een geschiedenis. Adam, Uitg. De
Bezige Bij, 2010, 680 pp. ISBN 978 90234 5866 1
De geschiedenis is weinig meer dan het register van de
misdaden, dwaasheden en rampspoeden der mensheid.
Edward Gibbon
Als er één land is waarop deze
uitspraak van de beroemde Britse historicus van toepassing is, dan is het Congo
wel. In dit schier onmetelijke land met zijn schatrijke bodem, zo groot als
West-Europa, is de kindersterfte een van de hoogste ter wereld en de
levensverwachting een van de laagste. Het land zit aan de grond en zakt steeds
dieper weg. Het wordt verscheurd door een bijna onontwarbaar kluwen van
gemilitariseerde groepjes en bewegingen. Er heerst een diepgewortelde politieke
cultuur van corruptie en cliëntelisme. Congo is afgegleden naar een staat van
chaos en wanbeheer.
De diep gekwetste bevolking
is al decennia lang het slachtoffer van ondenkbare gruwelijkheden. Miljoenen
mensen zijn omgekomen door oorlogsgeweld en de ontberingen in de drie oorlogen
die Congo sedert de onafhankelijkheid teisterden. In al die jaren van
onmenselijk lijden zweefde de bevolking tussen verwoesting en ijdele hoop op
beterschap.
In dit terecht tweemaal
bekroonde boek vertelt David Van Reybrouck de geschiedenis van Congo door de
ogen van de Congolezen zelf. Hij heeft geluisterd naar het levensverhaal van
tientallen mensen, en gewone Congolezen laten vertellen over het leven in hun
land. De geschiedenis is immers zoveel meer dan wat opgeschreven wordt. Het
resultaat is een meeslepende mengeling van doorwrochte geschiedschrijving en de
getuigenissen van diegenen die erin moesten overleven.
Anders dan hij had verwacht
kon Van Reybrouck praten met een man die de hoogst merkwaardige Congolese
Vrijstaat nog had meegemaakt. Over dit immens gebied met vage grenzen, bewoond
door een lappendeken van stammen met zeer uiteenlopende talen en gebruiken,
regeerde Leopold II er als soevereine monarch. De 126-jarige man maakte mee hoe
de levens van de mensen toen grondig veranderden. De plaatselijke bevolking
kwam voor het eerst in contact met blanken en werd massaal ingezet ten bate van
het persoonlijke gewin van de Belgische koning. Bestaande sociale verbanden
werden verder uiteen gerukt door de avonturiers en de missionarissen die in het
kielzog van de pioniers kwamen.
Toen Congo een Belgische
kolonie werd ging dit proces onverminderd voort. Het bureaucratische koloniale
apparaat vergrootte zijn greep op de bevolking. Een beschaving werd tegen wil
en dank verwesterd. Oeroude stamverbanden werden vernietigd en dat had voor
veel Afrikanen desastreuze gevolgen. Met een houding van misprijzen en raciale
neerbuigendheid lepelde de paternalistische kolonisator de inheemse bevolking
gehoorzaamheid en volgzaamheid in. En de duizenden kleine dagelijkse
vernederingen eisten later hun tol. Toch blijken de Congolezen zelf niet
onverdeeld ongelukkig over deze periode. De kolonisatie bracht ook nieuwe
levensvatbare samenlevingsverbanden, een aantrekkelijke levensstijl, een betere
gezondheidszorg en welvaart voor velen.
Even verrassend genuanceerd
kijken de Congolezen naar de stormachtige dekolonisatie, het geschenk dat
achteraf een holle belofte bleek. De hooggespannen verwachtingen werden niet
ingelost. Congo is naar de mening van velen veel te snel en onvoorbereid de
onafhankelijkheid ingedoken. Na de onafhankelijkheid is het land in een chaos
beland die nog altijd niet is opgelost. We lezen een schrijnend verhaal van
ellende en onnoemelijk menselijk leed onder tweeëndertig jaren van dictatuur,
gevolgd door een zwak en corrupt bewind. Hier zien we de uitspraak van Gibbon
op zijn smalst: een opeenstapeling van stupiditeiten van corrupte machthebbers,
die een wetteloos land zonder hoop totaal ontwrichtten en overleverden aan
banditisme en roofzucht.
De recente moeizame
democratisering van Congo zou aan deze droevige toestand een einde moeten
maken. Toch is het nog veel te vroeg om te besluiten of dat zal kunnen lukken,
meent Van Reybrouck. Er is verschrikkelijk veel puin te ruimen.
De recente contacten met Chinese investeerders, hoe weinig lucratief ook voor
de doorsnee Congolees, verwijzen echter naar belangrijke ontwikkelingen in de
komende eeuw, die misschien inderdaad de eeuw van Azië wordt.
Dit ronduit prachtige
verhaal van de tragische geschiedenis van Congo kan niemand onberoerd laten.
Hetzij door hun familie in de kolonie dan wel door een nonkel pater of tante
nonneke in de missies hebben veel Belgische lezers ze van ver of dichtbij
meegemaakt. De geschiedenis van Congo is echter tevens een exponent van de
mondiale kolonisatie als machtsstrijd tussen de Europese mogendheden. Daarin
zullen ook niet-Belgen veel herkenningspunten vinden.
Dit boek bevat geen gewoon
verslag van de loop der gebeurtenissen. Het vertelt vooral de geschiedenis van
de Congolezen zelf. Er komen mensen aan het woord die een bescheiden rol
speelden in de veranderende machtsverhoudingen maar ook mensen die de
gebeurtenissen alleen ondergingen en soms letterlijk lijdend voorwerp waren.
Het is een hulde aan de veerkracht van een volk, dat ondanks alle ellende getuigt
van een verrassende dynamiek en openheid voor nieuwe ontwikkelingen waarvan
zelfingenomen Europeanen veel kunnen leren.
De meeslepende tekst is met
zwier geschreven en leest als een roman. Het boek mag met recht een literair
hoogstandje genoemd worden.
ZIMBARDO,
P & J. BOYD, De tijdparadox. Ontdek
wat je relatie met tijd zegt over je persoonlijkheid. (Vert. The Time Paradox, 2008) Utrecht/Apen,
2009, 320 pp. ISBN 978 90 215 4539 4
Denkt u
vaak aan de kansen die u gemist hebt? Geniet u van verhalen over gezellige
avonden rond de kachel? Neemt u de meeste beslissingen in een opwelling? Maakt u
lijstjes en streept u gedane taken af? Of vindt u dat u niet echt plannen kunt
maken voor de toekomst omdat alles zo veranderlijk
is?
In de
afgelopen twintig jaar hebben Philip Zimbardo, gerenommeerde emeritus hoogleraar
psychologie, en John Boyd, wetenschappelijk onderzoeker, duizenden mensen
ondervraagd, geobserveerd en de gegevens geanalyseerd. Ze kwamen tot de
ontdekking dat geen twee mensen ten opzichte van tijd eenzelfde houding
aannemen. Er zijn mensen voor wie het verleden belangrijk is, anderen leven
vooral in het heden, nog anderen richten zich op de toekomst.
Onze
houding tegenover de tijd heeft iets paradoxaals. We gebruiken de tijd om onze
uren en dagen in te delen en belangrijke levensmomenten zoals geboorten,
verjaardagen en sterfgevallen te markeren. Af en toe treft het ons hoe snel de
tijd voorbij gaat. We beseffen echter zelden hoe ingrijpend ons leven bepaald
wordt door onze houding tegenover de tijd. Die beïnvloedt uiteenlopende zaken
als levensstijl, keuzes en beslissingen op korte en lange termijn, opleiding en
maatschappelijke vooruitzichten, sociale status, omgang met geld, zakelijke
beslissingen en politieke voorkeur. We zijn echter zo vergroeid met ons
tijdsperspectief dat we het vanzelfsprekend vinden.
Dat kan
betekenen dat we de nadelen ervan niet meer onderkennen of niet zien hoe we er
iets kunnen aan veranderen. Op zichzelf is elk tijdsperspectief immers
problematisch. Ieder mens filtert informatie door zijn of haar eigen
tijdsperspectief en bekomt daardoor een vertekend beeld van de werkelijkheid. Op
het verleden gerichte mensen zijn vaak te voorzichtig, op het nu gerichte mensen
sparen te weinig, en op de toekomst gerichte mensen genieten te weinig van het
nu.
Een
evenwichtig tijdsperspectief stelt ons in staat te leren van het verleden, te
genieten van het heden en plannen te beramen voor de
toekomst.
Zon
optimaal tijdsperspectief ligt volgens Zimbardo en Boyd voor iedereen in het
bereik. Ons tijdsperspectief is immers niet bepaald door genetische of kosmische
factoren. We hebben het aangeleerd onder invloed van cultuur, opvoeding,
sociaal-economische en politieke omstandigheden en persoonlijke ervaringen. En
naarmate we ons ontwikkelen en ouder worden gaan we de tijd weer anders
beleven.
In hun
boek reiken de auteurs inzichten aan waarmee je kan herkennen hoe je
persoonlijke tijdsperspectief jouw gedachten, gevoelens en handelingen
beïnvloedt. In het eerste deel verkennen zij de zes verschillende
tijdsperspectieven die ze in hun onderzoek hebben ontdekt en door welke factoren
ze worden gevormd. Met behulp van een vragenlijst kan je ontdekken hoe jouw
tijdsperspectief eruit ziet en hoe evenwichtig het is.
In het
tweede deel werken ze de fundamentele invloed van tijd en tijdsperspectief op
ons dagelijkse leven en verschillende levensdomeinen uit. Onze persoonlijke
tijdsbeleving houdt kansen in maar kan ook valkuilen verbergen.
Met deze
nieuwe inzichten over het tijdsperspectief kunnen we ons voordeel doen, zeggen
Zimbardo en Boyd. Omdat we het aangeleerd hebben kunnen we ons tijdsperspectief
ook veranderen wanneer het ons leven belast. In het laatste hoofdstuk reiken de
auteurs richtlijnen aan voor het ontwikkelen van een optimaal, uitgebalanceerd
tijdsperspectief waarmee we effectiever en bewuster met tijd om kunnen
gaan.
Dit boek
is zowel informatief als een zelfhulpboek. Je maakt kennis met een intrigerende
en originele kijk op de heel uiteenlopende manieren waarop individuele mensen,
groepen en zelfs hele naties omgaan met gebeurtenissen en veranderingen. Kijken
door de bril van het tijdsperspectief maakt moeilijk te begrijpen gedrag en
maatschappelijke fenomenen vaak beter verklaarbaar én verteerbaar.
Je krijgt
bovendien handvatten aangereikt hoe je de tijd kunt aanwenden om meer kansen te
benutten en minder spijtmomenten te kennen.
De visie
van Zimbardo en Boyd is niet alleen plausibel, ze is wetenschappelijk stevig
gefundeerd. Ze is niet alleen gebaseerd op hun eigen onderzoeksbevindingen maar
ook op inzichten uit verschillende psychologische stromingen en andere
onderzoeksgebieden.
Dit boek
geeft je een frisse kijk op mensen. Je krijgt heel wat te verwerken maar dank
zij de vlotte en toegankelijke schrijfstijl blijft het allemaal goed
verteerbaar.
ZIEGLER, J., De haat tegen het Westen. Het verhaal van de
economische oorlog tussen arme en rijke landen. (Vert. La Haine de
lOccident, 2008) Adam, Uitg. Balans, 2010, 266 pp. ISBN 978 94 600 3286
8
Sedert de aanslagen op het WTC in 2001 is het Westen in verhoogde staat
van paraatheid. Het mondiale terrorisme kan gelden als een symptoom van de
groeiende haat van de volkeren van het Zuiden tegen het Westen. Jean Ziegler, oud-hoogleraar
sociologie in Genève en voormalig speciaal gezant voor de Verenigde Naties,
onderzoekt waar deze afkeer vandaan komt en waarom hij nog steeds
toeneemt.
De haat wortelt in de eerste plaats in het verleden. De
volkeren van het Zuiden ervaren zichzelf als slachtoffers van twee misdaden van
het Westen: de slavenhandel en de koloniale verovering. Die brachten overal en
altijd de vernietiging van de cultuur mee, van de eigen identiteit, van het
culturele geheugen en de emotionele banden van de onderdrukte volken. Daarvoor
eisen ze rechtsherstel, financiële compensatie en boetvaardigheid.
En de
haat neemt toe omdat de westerse landen een koloniale politiek blijven voeren.
De democratische waarden die ten grondslag liggen aan de grondwetten van de
westerse landen stoppen bij de grens. Het Westen schrijft anderen de wet voor
maar past ze zelf niet toe. Ondanks alle retoriek over universele waarden van
gelijkheid, vrijheid en zelfbeschikking legt het de landen van het Zuiden een
economisch systeem op waar het vooral zelf rijker van wordt.
Van op de
eerste rij observeerde Ziegler de arrogantie waarmee het Westen multilaterale
onderhandelingen blokkeert. Het streven van de volkeren uit het Zuiden naar een
billijke en rechtvaardige wereldorde wordt noch gehoord noch begrepen. In het
afgelopen decennium hebben de westerse mogendheden, gesteund door het IMF en de
Wereldhandelsorganisatie, een beleid gevoerd dat rampzalig heeft uitgepakt voor
de onderontwikkelde landen. Nergens ter wereld is er substantiële vooruitgang
geboekt in de voorgenomen strijd tegen epidemieën, honger, extreme armoede,
vrouwendiscriminatie en gebrekkig schoolbezoek. Dit waren in 2000 nochtans de
Millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties.
Daartegen wordt vaak
ingebracht dat de deplorabele toestand van de bevolking in de landen van het
Zuiden door hun eigen machthebbers geschapen en bestendigd wordt. Die corrupte
inlandse despoten kunnen echter slechts aan de macht blijven omdat ze in de
kaart spelen van de Westerse economische belangen. Ziegler beschrijft de
wraakroepende situatie in Nigeria, de achtste olieproducent ter wereld. De
oliewinning zou het land steenrijk kunnen maken en iedere inwoner scholing,
gezondheidszorg en een behoorlijk inkomen bieden. Onder een ijzeren regime, dat
iedere vorm van opstand onwaarschijnlijk maakt, heersen echter uitzichtloze
armoede en schrijnende ongelijkheid.
Daartegenover plaatst hij het
hoopvolle verhaal van Bolivia. Na 500 jaar uitbuitende kolonisatie en
meedogenloze onderdrukking werd daar de eerste indiaanse president in
Zuid-Amerika verkozen. Op doordachte en vreedzame wijze heeft deze de
natuurlijke rijkdommen genationaliseerd en de meerinkomsten aangewend ter
bestrijding van de armoede. Toch is ook daar niet alles goud wat blinkt. De
veranderingen verlopen traag en moeizaam en er moet weerwerk geboden worden
tegen demagogen die etnisch nationalisme en racisme prediken.
Identiteit
en wereldburgerschap zijn echter niet met elkaar in tegenspraak, zegt Ziegler.
Alle mensen verlangen naar gezondheid, onderwijs, kennis, bestaanszekerheid,
vast werk, een regelmatig inkomen, ze willen allemaal hun gezin beschermen tegen
vernederingen, hun burgerlijke en politieke verantwoordelijkheden kunnen
uitoefenen, ver van alle willekeur, beschermd tegen onheil dat hun waardigheid
aantast. Het hangt af van de solidariteit van het Westen met het zuidelijk
halfrond of er een leefbaarder, waardiger wereld komt met respect voor de
mensenrechten, een eerlijke verdeling van hulpbronnen, gerechtigheid en gelijke
behandeling van alle landen.
Als lid van de commissie voor de
mensenrechten van de Verenigde Naties heeft Jean Ziegler de hele wereld bereisd.
Daardoor heeft hij een goed inzicht gekregen in wat niet-westerse mensen
beweegt. Zijn vlijmscherpe aanklacht tegen de wijze waarop de westerse
mogendheden zich de zeggenschap over de wereldpolitiek en economie eenzijdig
toe-eigenen kan ons moeilijk onberoerd laten.
Bij
dat rauwe verhaal blijf ik toch zitten met een wrang en onvoldaan gevoel. Ziegler
klaagt aan maar draagt slechts algemene, sloganeske oplossingen aan.
Moet ik mij bovendien schuldig voelen over wat de machtigen der aarde
uitvreten? Als zelfs de auteur, die deel uitmaakte van een VN-commissie, zo
machteloos bleek, kan dit toch zeker niet zijn bedoeling geweest zijn. Gewone
stervelingen hebben een gering aandeel in de onrechtvaardige behandeling van de
Zuiderse volkeren, zowel in het verleden als in het heden.
Het verhaal van Ziegler is dus zeker eenzijdig en doet geen recht aan de
complexe realiteit van de verhoudingen tussen de geïndustrialiseerde wereld en
de ontwikkelingslanden, en deze binnen die landen zelf. Maar het
geeft weer hoe de Zuiderse volkeren tegen die machtsverhoudingen aankijken. En het
confronteert ons zonder omhaal met de ongemakkelijke realiteit dat onze
welvaart voor een groot deel op hun onmenselijke levensomstandigheden gebouwd
is.
DEWAELE,
L., Achter slot en grendel. De
verworpenen van de rechtsstaat. Roeselare, Roularta Books, 2010, 288 pp.
ISBN 978 908679 327 3
Na
een aantal hectische jaren als regiojournalist had Luc Dewaele genoeg van de
lokale politiek. Hij nam deel aan het examen voor penitentiair beambte of
gevangenbewaarder. Voor zijn omgeving was dit moeilijk te begrijpen. De omgang
met verdachten en veroordeelden wordt algemeen beschouwd als vuil werk, iets
wat je doet als je geen alternatief vindt. Voor de goegemeente zijn
gevangenissen de afvalbak van de samenleving, het riool van de rechtsstaat.
Luc Dewaele kwam er terecht op een andere planeet. Een gevangenis lijkt op een
dierenasiel, zegt hij. Mensen die om de meest uiteenlopende redenen werden
opgesloten, leven er in een kunstmatige minisamenleving met heel verscheidene
talen, afkomst, cultuur en religie. Het gedwongen samenleven roept veel irritatie
op en leidt vaak tot ernstige spanningen. De meeste bewoners zitten bovendien
slecht in hun vel.
Wie is, na de gedetineerde zelf, beter in staat het gevangenisleven te vatten
dan de gevangenbewaarder? Dewaele ontrafelt het merkwaardige gevangenisleven in
al zijn aspecten. We lezen over het delicate omgaan met mensen die een misdrijf
hebben gepleegd, over hun houding tegenover het onrecht dat ze hebben
aangericht, over spijtbetuigingen en goede voornemens, maar ook over schijnbare
onverschilligheid en misplaatste trots.
Met verve beschrijft hij de aparte relatie tussen de gevangene en de
gevangenbewaarder en de verschillende rollen die de cipier vervult. Nu eens is
hij vertrouwenspersoon, dan weer klaagbank, beschermer van de zwakkeren of
vertegenwoordiger van de overheid. Het is een continue zoektocht naar het broze
evenwicht tussen dwang en menselijkheid, tussen gezag en gemoedelijkheid,
tussen onverbiddelijkheid en mededogen. Door het intensieve contact moet de
gevangenbewaarder op de duur wel de evenmens zien, al gaat het om een
misdadiger. Alleen een onmens blijft onverschillig voor de angst, het verdriet
en de hulpeloosheid die dagelijks bij celbewoners valt waar te nemen.
Het is een dwaze mythe, zegt Luc Dewaele, dat het in de gevangenis goed toeven
zou zijn, en dat gedetineerden het best naar hun zin hebben omdat ze tv kunnen
kijken, aan sport mogen doen, bezoek ontvangen en studeren. Vrijheidsberoving
is een zware straf. Ook geharde gangsters, die bewust het criminele pad
opgingen en hun celstraf dubbel en dwars verdienen, kost het veel moeite.
Het gevangenisleven zit immers vol met frustraties. Strafinrichtingen zijn van
nature autoritair van karakter, er is hooguit beperkte inspraak mogelijk. In de
gevangenis staat men iedere dag voor voldongen feiten. Gevangenen moeten de
tijd doden, zijn permanent onvoldaan en ongelukkig en vervreemden van de
maatschappij. Door de emotionele stress krijgen veel mensen lichamelijke en
psychische problemen. Er zijn maar weinig gedetineerden die geen verdriet
meesleuren.
Daarmee weerlegt hij de hardnekkige vooroordelen en misverstanden over de
gevangenis en zijn bewoners. De roep van rechts om het strafbeleid in de
gevangenissen te verstrakken, zelfs ten koste van elementaire mensenrechten,
heeft geen enkele zin en zou zelfs contraproductief werken. Het is niet de
bedoeling van het strafrecht om wraak te nemen of mensen te breken maar om ze
opnieuw te integreren in de maatschappij.
Dit boek verschaft eerlijke informatie over een wereld die meestal verborgen
blijft. Het laat ons ook kennis maken met een beroep dat ten onrechte weinig
maatschappelijke waardering krijgt. Gevangenbewaarders vervullen dag na dag een
moeilijke en ondankbare taak. In het belang van de rechtstaat, van de
slachtoffers en van de hele gemeenschap zetten ze zich in voor een menselijke
omgang met de verstotenen van de samenleving.
De auteur heeft zijn boek geschreven voor een ruim publiek. Het laat zich zeer
vlot lezen. Korte algemene beschouwingen worden ruim geïllustreerd met
sprekende voorbeelden uit eigen praktijkervaring. In het belang van de privacy zijn alle persoonlijke gegevens van de gevangenisbewoners en -medewerkers onherkenbaar gemaakt.
Wegens de informatieve waarde en de nadruk op een menselijke benadering een echte aanrader!
VAN ROSSEM, M., Waarom is de burger
boos? Maarten van Rossem over hedendaags populisme. Adam, Uitg. Nw Adam,
2010, 126 pp. ISBN 978 90 468 0705 7
Ja, waarom is de burger eigenlijk
boos? In dit dunne boekje buigt de Utrechtse hoogleraar Maarten van Rossem zich
over de opkomst en bloei van de moderne populistische bewegingen, in het
bijzonder die in Nederland.
De burger maakt zich zorgen over de
omvangrijke immigratie en de vermeende negatieve effecten daarvan op de
Nederlandse samenleving. Vooral de moslimimmigranten en hun kinderen gedragen
zich zo anders dat ze door veel Nederlanders als bedreigend worden ervaren. Ze
vrezen dat hun eigen cultuur op termijn in de verdrukking komt. En de burger is
boos op de traditionele partijen die het immigratieprobleem in zijn ogen jaren
hebben laten versloffen.
Populistische partijen in heel Europa hebben
deze zorgen een naam gegeven. Ze beweren met steeds radicalere maatregelen iets
te zullen doen aan de nakende islamisering van de nationale cultuur. Het is
vijf voor twaalf. Als we nu geen radicale maatregelen nemen, is het binnen
enkele decennia afgelopen met onze cultuur.
Het kernidee van elke
populistische beweging is de theorie dat het volk een werkelijk bestaand en
levend organisme is, één en ondeelbaar, homogeen en deugdzaam. Het volk heeft
een zeer specifieke eigen cultuur en levenswijze, die wortelt in zijn
geschiedenis. Wie niet deelt in de historisch bepaalde cultuur en levenswijze
van het volk, behoort tot de gevreesde anderen.
Volgens de populisten
hebben de traditionele partijen het volk in de steek gelaten. Ze zijn elitair en
alleen uit op eigen voordeel. Het volk wordt door hen gemanipuleerd, betutteld
en uitgebuit. Er is een samenzwering aan de gang tegen het volk. De populisten
claimen het volk werkelijk te vertegenwoordigen en beweren te staan voor de ware
volkswil. Zij zijn de enige ware democraten.
Populisten hebben al succes
sinds de democratie bestaat. De democratie mag dan wel heerschappij van het volk
door het volk betekenen, het is niet het volk zelf dat regeert. De
vertegenwoordigende democratie kent ingewikkelde instellingen zoals de
rechtsstaat, het parlement met twee kamers en de politieke partijen. Die geven
de burgers-kiezers vaak het gevoel dat zij niets te vertellen hebben. De
parlementaire democratie mag dan het enige stabiele, goed gecontroleerde
democratische systeem zijn dat we kennen, ze lokt altijd weer een gevoel van
machteloosheid uit.
In die kloof tussen belofte en werkelijkheid van de
democratie, het democratisch tekort, vindt het populisme een vruchtbare bodem.
Als de omstandigheden gunstig zijn zal er geregeld een populistische beweging
groeien die stelt dat het tijd wordt dat de burgers eindelijk eens echt aan de
macht komen en die belooft dat alles anders wordt als zij het voor het zeggen
krijgen.
Soms vervult het populisme een nuttige signaalfunctie. Het
brengt problemen aan de orde die de traditionele partijen onvoldoende hadden
opgenomen. Het gebeurt ook dat een bestaande partij haar oorspronkelijke
programma heeft verlaten en een deel van haar kiezers verweesd heeft
achtergelaten. Dan kan een populistische beweging het linkse of rechtse gat in
de markt vullen.
Toch ziet van Rossem meer nadelige effecten. Het
populisme staat vijandig tegenover het democratische systeem. Populisten hebben
niets op met democratische besluitvorming, noch binnen de beweging zelf, noch in
de politieke realiteit. Ze geloven in charismatisch leiderschap en willen
grondwettelijke vrijheden afschaffen. Doordat zij de parlementaire democratie
permanent verdacht maken als een schijndemocratie, brengen de populisten de
democratie, die al twee eeuwen voor stabiliteit zorgt, grote schade toe. Zij
scheppen een klimaat van permanent wantrouwen en systeemvijandigheid zonder dat
ze een werkbaar alternatief bieden.
Het hedendaagse populisme is volgens
van Rossem geen nieuw fascisme of racisme. Het is een defensieve reactie op wat
als onmiddellijke bedreiging van de eigen cultuur wordt ervaren. Dit mag dan
correct zijn, met zijn opvattingen over het charismatische leiderschap en zijn
nationalistische ideeëngoed draagt het er wel de kiemen van. Zo vormt het een
permanente bedreiging voor de rechtsstaat.
Het moderne populisme wordt
bovendien gesteund door de televisie. Die leent zich bij uitstek voor de
populistische stijl. Dat leidt ertoe dat ook de traditionele politici zich
populistisch gaan gedragen en zich gemakzuchtig aansluiten bij de retoriek van
de systeemvijandigheid. Ze worden daarbij gestimuleerd door een groot deel van
de journalisten, dat zijn heil zoekt in een simpel moralisme, zonder nauwkeurig
en onsentimenteel te analyseren hoe de macht eigenlijk werkt.
Valt er
iets te doen aan de regelmatige populistische oprispingen die de stabiliteit van
de vertegenwoordigende democratie bedreigen? Van Rossem meent van niet. Het
democratische tekort zal altijd blijven, de burger zal zich nooit helemaal
vertegenwoordigd voelen. Een democratische samenleving drijft nu eenmaal altijd
op compromissen waarin niet iedereen zich helemaal kan vinden. De parlementaire
democratie heeft echter al twee eeuwen bewezen het enige systeem te zijn dat
maatschappelijke stabiliteit verschaft. Maar ze zal nooit perfect zijn omdat ze
menselijk is.
Maarten van Rossem schetst de historische context waarin
het naoorlogse populisme kon groeien en gedijen. Hij trekt niet van leer tegen
de populistische bewegingen maar ontkracht vakkundig en bedaard een aantal
hardnekkige beweringen en mythes van de populistische beweging zoals die zich in
Nederland in verschillende gedaantes heeft aangediend. Zijn betoog is zeer
inzichtelijk en laat zich zeer vlot lezen.
Ook voor niet-Nederlanders een
aanrader zonder meer!
STERN, J., Terreur in naam van
God. Waarom religieuze terroristen doden. (Vert. Terror in the name of
God) Utrecht, Uitg. Spectrum, 2004, 384 pp. ISBN 90 712 0627 0
Met
terrorisme kan je op twee manieren omgaan. Je kan het bestrijden en je kan
proberen het te begrijpen. De tweede benadering geniet de minste populariteit.
Als we echter het terrorisme effectief willen bestrijden, moeten we ons kunnen
verplaatsen in het leed en de frustraties die eraan ten grondslag liggen, zegt
Jessica Stern. Ze is
hoofd van de afdeling terrorisme aan Harvard Law School en een van s werelds
belangrijkste terrorismedeskundigen, en ging met terroristen
praten.
Veruit de meeste terroristische aanslagen worden tegenwoordig
gepleegd uit naam van een, bij voorkeur monotheïstische, religie. Daarbij spant
het Islamitisch terrorisme de kroon. Dat was ook al zo toen Stern onderzoek deed
en haar boek schreef. Ze reisde vier jaar lang de wereld rond en interviewde
leiders en leden van christelijke, joodse en islamitische extremistische
groeperingen. De beweegredenen van religieuze terroristen blijken zeer
gelijkaardig te zijn.
In het eerste deel van haar boek onderzoekt ze
waarom iemand zich aansluit bij een religieuze terroristische beweging en er bij
blijft, zelfs als de activiteiten indruisen tegen de eigen strikte morele
waarden. Waarom doen religieuze terroristen wat hun geloof hen
verbiedt?
Mensen worden terrorist om zeer verschillende redenen, die
bovendien in de loop van de tijd kunnen veranderen. Die hebben nagenoeg altijd
te maken met wrok en persoonlijke grieven van verschillende aard. Binnen de
groepering krijgen mensen het gevoel dat ze waardevol zijn, omdat ze kunnen
bijdragen tot een verheven missie: de zuivering van de wereld. De overtuiging
een geestelijke roeping te hebben bezorgt hen bovendien een geluksgevoel, een
soort roes.
Soms wordt een terreurdaad gesteld door een eenzame wreker,
maar meestal gaat het om de actie van een kleine of grote organisatie. In het
tweede deel onthult Stern hoe deze organisaties omgaan met hun leden, hoe ze aan
geld komen, hoe ze zich organiseren en hoe ze leden rekruteren en warm houden.
Het belangrijkste aspect is de missie: het verhaal van Wij tegen Zij, van zuiver
tegen onzuiver. De Ander wordt afgeschilderd als een vijand, een monsterachtige
bedreiging. Het vermogen van een rekruut om mee te voelen met zijn slachtoffer
wordt daarmee tot zwijgen gebracht.
Zonder dit mission statement zou de
organisatie zich nauwelijks onderscheiden van een georganiseerde misdaadbende.
Leiders zijn tegelijk baas over en inspiratiebron voor hun volgelingen. Ze
versterken welbewust gevoelens van vernedering en vervreemding om jongemannen te
betrekken in een heilige oorlog.
Het leiden van een terreurorganisatie
vergt vaardigheden die vergelijkbaar zijn met de vereisten voor het leiden van
een bedrijf of een niet-gouvernementele organisatie. De multinationale
terroristenleider van nu is een ondernemer die missie, geld en marktaandeel bij
elkaar brengt. Heel veel energie gaat naar de fondsenwerving en de banden met
andere, vaak criminele, organisaties.
In een aantal gevallen kwamen
individuele leden er achter dat hun leiders niet zozeer toegewijd waren aan de
goede zaak, als wel aan hun eigen financiële welzijn. Voor veel strijders uit
het middenkader, die Stern voor haar boek ondervroeg, vormt de heilige oorlog
een lucratieve onderneming. Ook als ze niet meer in de missie geloven zijn ze
uiteraard niet geneigd de zaak te verlaten. Heilige oorlogen worden alleen maar
voortgezet als organisaties en individuele mensen daar baat bij hebben, hetzij
psychologisch hetzij financieel.
De grootste en meest succesvolle
terroristische organisaties bloeien daar waar er een groot aanbod is van
jongemannen die zich vernederd en achtergesteld voelen, waar gewone banen
moeilijk te vinden zijn en een alledaags burgerbestaan hen niet het gevoel geeft
dat ze waardevol en belangrijk zijn. Dit is vooral het geval in staten met
zwakke en corrupte regeringen, die er niet in slagen een economisch en sociaal
beleid te voeren waarbij de bevolking baat heeft. Als daar dan leiders opstaan
die weten hoe ze die gevoelens moeten uitbuiten, en als een deel van de
samenleving om welke reden dan ook bereid is hen te financieren, is de basis
voor een heilige oorlog gelegd.
Stern formuleert tenslotte zeer
gevarieerde besluiten en aanbevelingen voor het beleid. Dat moet in de eerste
plaats aan actieve terrorismebestrijding doen. Maar de verantwoordelijken moeten
evenzeer beseffen dat het eigen beleid de grieven van mogelijke terroristen kan
rechtvaardigen. Economisch en politiek beleid dat in de kaart speelt van
corrupte machthebbers en falende staten, geeft hen alleen maar meer redenen tot
actie.
Het speelt bovendien in de kaart van terroristische leiders als
men de verschillen tussen mensen benadrukt of groepen mensen in een samenleving
gaat demoniseren. Daar spinnen ze alleen maar garen bij. Dit past immers
volkomen in hun missie en verschaft hen argumenten voor de enige weg die hen
voordeel oplevert, die van het geweld.
Gegeven het feit dat dit boek in
2003 verscheen, hebben de inspanningen en inzichten van Jessica Stern in ieder
geval niet veel invloed gehad op de binnen- en buitenlandse politiek van het
Westen, de Verenigde Staten op kop. Ongetwijfeld is er intussen veel
veranderd op de concrete terroristenscene. De algemene inzichten en conclusies
van Stern blijven echter leerrijk en zijn nog altijd brandend
actueel.
Dit werk levert een onthutsend beeld van individuen en
organisaties die religie gebruiken om nietsontziend en willekeurig geweld te
rechtvaardigen in hun streven naar politieke macht. De terreurbusiness blijkt
een ongelooflijk ingewikkelde onderneming met belangenverstrengeling in alle
geledingen van een samenleving.
Het boek houdt het midden tussen een
journalistiek verslag en een theoretische uiteenzetting. Voor mij mocht het
laatste aspect wat nadrukkelijker uitgewerkt zijn.
HANNAM, J., Gods
filosofen. Hoe in de Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de moderne
wetenschap. (Vert. Gods Philosophers. How the Medieval World Laid the
Foundations of Modern Science) Adam, Uitg. Nw. Adam, 2010, 448 pp. ISBN
978 90486 0791 0
De wieg van de moderne wetenschap stond bij de antieke
Grieken. Het middeleeuwse Europa heeft het stokje echter laten vallen. In de
zestiende eeuw hebben Copernicus en Galilei het weer opgeraapt.
Zo heb ik
het geleerd en zo wordt ook algemeen gedacht. Zelfs historici, die beter
zouden moeten weten, lijken nog steeds aan te nemen dat de duizend jaren tussen
de ondergang van het Romeinse Rijk en de Renaissance een periode was van
geestelijke stilstand. Ze blijven bovendien van mening dat iedere geringe
ontwikkeling door de Kerk werd tegen gehouden. Recent onderzoek heeft
daarentegen aangetoond dat er in de Middeleeuwen een enorme vooruitgang op het
gebied van wetenschap, technologie en cultuur werd geboekt.
Het kompas,
papier, de drukkunst, stijgbeugels en buskruit, alle afkomstig uit het Verre
Oosten, maakten hun opwachting in West-Europa tussen 500 en 1500. De Europeanen
ontwikkelden ze tot een veel hoger niveau dan elders het geval was.
Ondertussen vond men in het middeleeuwse Europa de bril, de mechanische
klok, de windmolen en de hoogoven uit. Lenzen en cameras, vrijwel alle soorten
machines en de industriële revolutie zelf danken allemaal hun ontstaan aan de
vergeten uitvinders van de Middeleeuwen. Nog belangrijker is dat in de
Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de grootste prestatie van de westerse
beschaving: de moderne wetenschap.
In dit boek bundelt de Britse
wetenschapshistoricus James Hannam de resultaten van het onderzoek naar de
middeleeuwse natuurfilosofie. Hij toont met brio aan dat een groot deel van de
wetenschap en technologie, die we nu als vanzelfsprekend beschouwen, een
middeleeuwse oorsprong heeft.
Zodra middeleeuwse geleerden de hand konden
leggen op het werk van de klassieke Grieken ontwikkelden ze denksystemen waarmee
de wetenschap het veel verder kon brengen dan in de antieke wereld ooit het
geval was geweest. De eerste universiteiten werden gesticht in de twaalfde
eeuw. Daar werd de academische vrijheid beschermd tegen de bemoeizucht van de
vorst. Deze instellingen hebben het wetenschappelijk onderzoek altijd een veilig
onderdak geboden.
Hun wetenschappelijke activiteiten werden bovendien
actief gesteund door de Katholieke Kerk. Omdat de natuur werd beschouwd als een
weerspiegeling van de creativiteit van haar Schepper, was het onderzoek van de
natuurlijke wereld een godsdienstige plicht. De Kerk adopteerde de antieke
Griekse filosofie en gaf er een christelijk tintje aan. Zolang
natuurfilosofen geen uitspraken deden die indruisten tegen de kerkelijke leer en
zich niet begaven op het terrein van de theologie, de koningin der
wetenschappen, mochten ze vrij speculeren zoveel ze wilden. De Kerk heeft nooit
iemand vanwege wetenschappelijke ideeën op de brandstapel gezet.
Maar om
de wetenschap in de Middeleeuwen naar waarde te kunnen schatten moet men door de
ogen van de middeleeuwer kijken. Die geloofde net als wij dat wereld op een
rationele, samenhangende manier functioneerde. Het was alleen niet de manier
waarop wij denken dat hij functioneert.
Voor moderne mensen die er een
naturalistisch wereldbeeld op na houden ís het universum er gewoon. Het heeft
geen doel of functie en we hoeven er niet naar te zoeken om te weten hoe het
werkt. Alle verklaringen die uitgaan van een doel zijn wetenschappelijk
gesproken zelfs ongeldig. De kern van het middeleeuwse wereldbeeld
daarentegen was dat alles en iedereen een doel had. Niets gebeurde zomaar, niets
bestond toevallig. De ultieme stuurman van het universum was God en hij had
alles met een bestaansreden begiftigd.
We mogen de middeleeuwse
wetenschap ook niet beoordelen met de moderne wetenschappelijke standaarden. De
denkers in de Middeleeuwen voerden geen experimenten uit maar probeerden door
logisch redeneren hun inzicht in de natuur te vergroten. Ze lazen de werken van
tal van autoriteiten en wogen ze tegen elkaar af. De natuurfilosofen waren
dol op logische
constructies en bouwden door middel van filosofische speculatie theorieën op
over de werking van de natuur. Hun theorieën klopten vaak niet en komen ons
bijgelovig voor, maar ze waren op een vlekkeloze logica gebaseerd.
In
een chronologisch overzicht defileert een keur van ingenieuze en vernieuwende
denkers. Ze cultiveerden de rede, een geschenk van God, als belangrijkste
kennisinstrument. Ze legden onder andere de wiskundige basis waarmee de latere
natuurwetenschappen hun waarnemingen konden ondersteunen. De natuurfilosofen
van de Middeleeuwen maakten de moderne wetenschap denkbaar. Ze maakten ze
aanvaardbaar in een christelijke context en creëerden een samenhangende en
logische visie op de wereld.
James Hannam doorprikt de mythes over een
verfrissende Renaissance en wetenschappers die schijnbaar uit het niets tot
belangrijke theorieën en conclusies kwamen. Galilei leverde een
indrukwekkende prestatie. Hij bracht bijeen wat al eerder was verricht, gooide
de enorme hoeveelheid materiaal weg die irrelevant of gewoonweg onjuist was en
bewees vervolgens de rest met gecontroleerde experimenten en briljante betogen.
Hij was de grondlegger van een nieuw soort wetenschap, maar hij bouwde voort op
middeleeuwse funderingen. Copernicus en Galilei stonden op de schouders van
reuzen.
Dit boek heeft mijn visie op de Middeleeuwen veranderd. Ik heb
een onvermoede hoeveelheid ondergesneeuwde kennis ontdekt en een stoet
kleurrijke en boeiende figuren over wie ik zeker nog meer wil weten. Het is een
doorwrocht en indrukwekkend werk. Het betoog is inzichtelijk opgesteld,
ingedeeld in relatief korte hoofdstukken en zeer leesbaar geschreven. Mijn enige
probleem waren de ontoereikende restanten van mijn elementaire kennis over
wiskunde en fysica. Het was echter een gelegenheid om ze op te frissen.
JUDT, T., Het land is moe. Verhandeling over onze
ontevredenheid. (Vert. Ill Fares The Land) Adam/Apen, Uitg. Contact, 2010, 239 pp. ISBN 978 90 254 5909
3
Dertig jaar lang reeds zien we in onze samenleving een
kritiekloze bewondering voor een onbegrensde vrije markt, het waandenkbeeld van
de onbeperkte groei en minachting voor de openbare sector. Het overheidsbeleid
wordt niet beoordeeld op basis van zijn bijdrage tot het algemeen welzijn maar
uitsluitend op basis van economische rendabiliteit.
Je zou denken dat de economische crisis van 2008 ons wakker geschud
heeft. Drastisch overheidsingrijpen heeft toen de faillissementen van hele
landen en de instorting van het bankwezen voorkomen. Toch blijft de staat de kop
van jut. Als je de critici mag geloven, dan is hij de vijand van vrijheid en
vooruitgang. Men blijft roepen dat de overheid afgeslankt moet worden wegens te
duur en economisch inefficiënt. Alhoewel ze de enige instantie is die voor
stabiliteit zorgt, wordt de overheid belasterd als bron van economisch
disfunctioneren.
In Europa bestaat echter nergens een draagvlak voor de afschaffing
van de openbare gezondheidszorg, de beëindiging van het gratis dan wel
gesubsidieerd onderwijs of het terugdringen van de overheidsbemoeienis met het
openbaar vervoer en andere essentiële diensten. Het is dan ook opmerkelijk dat
de sociaaldemocraten, de meest prominente pleitbezorgers van de overheid ten
bate van het collectieve welzijn, het sinds het begin van de financiële crisis
in Europa vrijwel zonder uitzondering slecht hebben gedaan in de verkiezingen.
Wat is er aan de hand?
Al een
hele generatie zijn de sociaaldemocraten en hun progressieve en liberale
geestverwanten in de verdediging. Bij kiezers die het bestaan van instituties,
wetgeving, diensten en rechten uit een voorbije periode als vanzelfsprekend
ervaren, vindt hun verhaal geen weerklank. Een pleidooi voor de publieke sector
wordt als conservatief en oubollig voorgesteld, als teken van gebrek aan
dynamiek.
We zijn echter vergeten dat nauwelijks een eeuw geleden al die
voorzieningen nog ondenkbaar waren. Ze waren een zeer efficiënt antwoord op de
sociale en economische onzekerheid in de eerste helft van de 20e
eeuw, die ons twee vernietigende wereldoorlogen heeft bezorgd. De sociale
zekerheid van een sterke, plannende overheid bracht de burger daarentegen
welvaart en een stabiele democratie. Het is waar dat daar niet alleen voordelen
aan verbonden waren. De inbreng van vadertje staat was vaak betuttelend en
betweterig. Het dwepen met het communisme en het marxisme heeft de
socialistische gedachte evenmin goed gedaan. En het latere links werd een
allegaartje van wereldvreemde figuren. Maar nu dreigen we met het badwater ook
het kind weg te gooien.
Onzekerheid is immers weer helemaal aan de orde in de Westerse
democratieën. De veranderingen voltrekken zich aan een onnavolgbare snelheid en
roepen angst en boosheid op. Ongelijkheid in rijkdom en kansen ondermijnt het
onderlinge vertrouwen uit en daarmee de bereidheid tot solidariteit. De
onrechtvaardigheid tussen de klassen neemt toe en zo ook de economische
uitbuiting in binnen- en buitenland. De democratische besluitvorming wordt meer
dan vroeger weer bepaald door geld en privileges. En het product van de sociale
verworvenheden, het individualisme, holt de sociale samenhang
uit.
Er zijn ook grotere uitdagingen. Veranderingen in het klimaat zullen
nog verstrekkender gevolgen hebben. Mensen zullen in toenemende mate op de staat
aangewezen raken. Ze zullen van hun politieke leiders en volksvertegenwoordigers
bescherming verlangen. In open samenlevingen zal de roep toenemen om de instroom
van vreemdelingen te beperken. En in ruil voor veiligheid zullen steeds meer
mensen bereid zijn om vrijheid op te offeren.
Om te
voorkomen dat de groeiende onzekerheid de liberale democratie verder gaat
uithollen moeten we de rol van de overheid in
onze maatschappij dringend herdenken, zo meent de in
2010 overleden Brits-Amerikaanse historicus en filosoof Tony
Judt. We kunnen de staat niet zonder
meer afschrijven, want zonder overheid is er geen toekomst. De overheid is de
enige die kan reageren op de onvolkomenheden van de markt. Ze kan zaken regelen
die geen enkele persoon of privé-instantie kan verwezenlijken. We moeten ons dus
bezinnen over het soort overheid dat we willen. En als iemand de rol van de
overheid opnieuw moet definiëren, dan zijn het wel de
sociaaldemocraten.
Het is
best mogelijk de overheid een sterkere rol in ons
leven te laten spelen zonder dat onze vrijheden worden aangetast. Twee pijlers
zijn voor Tony Judt essentieel: het behoud van waardevolle zaken uit het
verleden en het herformuleren van idealen.
De sociaaldemocratie dient haar oorspronkelijke ideaal, het streven
naar meer gelijkheid, weer op de
voorgrond te plaatsen. Het terugdringen van de ongelijkheid is een agendapunt
van eerste orde. Als vrijheid leidt tot ongelijkheid, armoede en cynisme, dan
moeten sociaaldemocraten dat benoemen. En ze moeten zich bekommeren om wat de
overheid kan doen om mensen in staat te stellen een fatsoenlijk leven te leiden.
Het sociale vraagstuk staat weer op de agenda.
Verder mag de sociaaldemocratie wel assertiever de aandacht trekken
op haar wapenfeiten uit het verleden en ze moet goed nadenken over de te
verwachten gevolgen als we die overhaast ongedaan gaan maken. Want als ze een
betere toekomst willen, moeten mensen zich ervan bewust zijn dat wat ze nu
hebben niet vanzelfsprekend overeind zal blijven. Zelfs de stevigste liberale
democratie kan in een handomdraai instorten. Als de sociaaldemocratie toekomst heeft, dan
alleen als een sociaaldemocratie van de angst, schrijft Tony Judt. Dat zou
best eens waar kunnen zijn.
Met dit realistisch en overtuigend pleidooi voor het
sociaaldemocratische, en bij uitbreiding linkse, gedachtegoed levert Tony Judt
een warme ondersteuning voor de gehavende linkse politieke partijen. Ze hoeven
niet meteen sterke staaltjes te leveren of daverende successen. Die zijn voor
hen in de nabije toekomst wellicht niet weggelegd. De realisatie van hun
ambities zal nooit ideaal zijn, er zullen altijd onvolkomenheden aan kleven,
want politiek is een zaak van mensen. Maar als het algemeen welzijn ons doel is,
dan is er onder de mogelijkheden waaruit wij vandaag kunnen kiezen niets beters
voorhanden, besluit Judt. Dit zal heel zeker het geval zijn voor zijn
thuisbasis, de Angelsaksische landen. In het politiek rijker geschakeerde
landschap op het Europese vasteland hebben de kiezers meer opties.
Dit toegankelijk geschreven boek biedt een scherpe, maar ook
hoopgevende analyse van de actuele sociaal-politieke situatie. Het is tevens een
krachtig pleidooi voor een bedachtzame omgang met onze politieke en
sociale verworvenheden en ons niet te laten verleiden tot wilde maatschappelijke
experimenten.
van der
WERF, M., Geluk is een keuze. Verlicht je leven door loslaten. Uitg.
Boekenbent, 2008, 297 pp. ISBN 978 90 857 0246 7
Geluk is geheel afhankelijk
van onszelf
Met deze uitspraak van
Aristoteles zet Mariska
van der Werf meteen de toon. Geluk hebben is immers niet hetzelfde als
gelukkig zijn. Geluk is geen toeval of iets wat je overkomt. Het is niet
afhankelijk van mensen of omstandigheden. Je hebt je geluk zelf in handen, geluk
is een keuze.
Waarom lukt het je dan niet om gelukkig te worden, terwijl je toch echt wel je
best doet? Te hoge verwachtingen, angst voor herhaling van het verleden of
negatieve overtuigingen beletten je om dat doel te bereiken. Om gelukkiger te
worden moet je die blokkades loslaten. Dat klinkt eenvoudig maar is het helemaal
niet. Die blokkades zijn een deel van je leven geworden en je hebt je eraan
gehecht. Door ze los te laten bevrijd je je echter uit een zelfopgelegde
gevangenis. Loslaten verlicht je leven en maakt je vrij om de regie over je
eigen leven in handen te nemen.
In het eerste deel van haar boek legt
Mariska van der Werf uit wat ze onder duurzaam geluk verstaat en hoe je dat kunt
bereiken. Er zijn verschillende soorten blokkades of weerstanden die ons
beletten dit te realiseren. Die mogen dan wel lastig zijn, als je ze als een
uitdaging beschouwt heb je ze al gedeeltelijk overwonnen.
Voor wie het
moeilijk vindt om die blokkades bij zichzelf te herkennen en om ze beter los te
kunnen laten, ontwikkelde ze de VITAL-methode. VITAL is een letterwoord dat
staat voor Voelen, Inventariseren, Typeren, Accepteren en Loslaten. Deze stappen
worden uitvoerig belicht in het tweede deel van het boek.
Vervolgens
stelt ze een aantal waardevolle methodes en technieken voor die je kunnen helpen
om de stappen in de VITAL-methode te zetten. Je leert er onder andere
ademhalingstechnieken, hoe je kunt visualiseren, hoe je anders kunt kijken naar
wat je overkomt en hoe rituelen en symbolen je helpen je leven zin te
geven.
De apotheose van het boek wordt gevormd door veertien wegwijzers
voor een gelukkiger leven die de auteur zelf met succes volgt. Het zijn stuk
voor stuk waardevolle tips en raadgevingen om je leven en je geluk in eigen
handen te nemen.
Over gelukkig zijn kun je praten en schrijven, om het te
worden moet je iets dóen. Dit boek is dan ook een werkboek en dus vooral
praktisch op te vatten. Het bevat een schat aan beproefde technieken, geplukt
uit de weelderige tuin van methodes waarmee je meer zelfkennis verwerft en
effectiever leert omgaan met mensen en gebeurtenissen in je leven. De auteur
haalde de mosterd onder andere bij Neurolinguïstisch Programmeren, de
Rationeel-Emotieve Therapie, de communicatieleer, hypnotherapie en
relaxatietherapie.
Een beetje scepticus gaat echter steigeren wanneer
deze werkelijk goede adviezen onderbouwd worden met pseudowetenschappelijke en
esoterische verklaringen en begrippen zoals de wetten van het universum,
chakras, meridianen, auras en karma. Deze begrippen worden bovendien
oppervlakkig uitgelegd. Op zich zou dat niet zo erg zijn, als de auteur niet
geregeld ook gevaarlijke uitspraken deed. Lichamelijke klachten laat je beter
door een deugdelijke arts onderzoeken voor je je gaat afvragen welke
psychologische betekenis erachter zou kunnen zitten. Galstenen hebben niets te
maken met opgekropte woede. Ziekten moet je níet omarmen en niet alles wat je
overkomt is goed voor je.
Is dit een goed zelfhulpboek? Onderzoek wijst
uit dat niet de schrijver maar de lezer bepaalt of de verschafte adviezen
behulpzaam zijn. In dit boek wordt je in ieder geval een ruime verscheidenheid
aan technieken aangeboden. Sommige sluiten beter aan bij je eigen voorkeur dan
andere. Mariska van der Werf laat je geheel vrij om de hulpmiddelen aan te
wenden waarbij je je goed voelt. Wie zich niet kan vinden in
pseudowetenschap en esoterie vindt er ook nuttige raad of kan voor zelfhulp
elders terecht.
Tussen die vele keuzemogelijkheden dreig je als lezer
gemakkelijk het noorden kwijt te geraken. Een meer overzichtelijkere indeling en
gevarieerde bladspiegel waren een grote hulp geweest. De vele verwijzingen naar
andere hoofdstukken voor een betere uitleg van een of andere techniek zijn
bovendien behoorlijk onhandig. Ondanks het aangename lettertype ergerde ik
mij geregeld aan slordigheden in taal en vormgeving. De bladspiegel is erg
monotoon. Sommige belangrijke begrippen worden niet of onvoldoende uitgelegd,
bijvoorbeeld ankeren.
Bij de degelijke adviezen mis ik tenslotte een weg
naar geluk, die zijn deugdelijkheid overvloedig heeft bewezen. Je inzetten voor
voor een doel buiten jezelf, hetzij voor anderen hetzij om iets te
verwezenlijken, is volgens recent onderzoek een van de meest effectieve manieren
om een gelukkig leven te leiden.
REES, L.,
Achter gesloten deuren. De geheime afspraken tussen Stalin, de nazis en het
Westen. (Vert. World War II: Behind Closed Doors) Adam, Uitg.
Ambo/Manteau, 2008, 427 pp. ISBN 978 90 223 2292 5
Met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945
eindigde de Tweede Wereldoorlog. Zo luidt de officiële versie. Het einde van de
oorlog betekende echter niet de bevrijding van alle landen die hadden geleden onder
de bezetting door de nazis. In de zomer van 1945 wisselden de bevolkingen van
Polen, de Baltische staten en een aantal andere Oost-Europese landen eenvoudig
de ene tiran in voor de andere. Voor miljoenen mensen eindigde de Tweede
Wereldoorlog pas twintig jaar geleden met de val van het communisme.
Anders dan wij leerden, werd het lot van de Oost-Europese volken echter al
tijdens de oorlog beslecht. In dit omvangrijke boek vraagt de Britse historicus
Laurence Rees zich af
hoe dit onrecht mogelijk is geweest. Is het niet paradoxaal dat Groot-Brittannië,
dat Duitsland de oorlog verklaarde na de inval in Polen, het lot van dit land
zonder tegenstand van betekenis overliet aan de willekeur van de Sovjet-Unie?
Welk aandeel had het Westen in de verdeling van Europa naar invloedssferen?
Churchill en Roosevelt waren immers door de wol geverfde politici en wisten
vanaf het begin zeer goed wat voor soort regime het stalinisme was. Wat was hun
rol in het verloop van de gebeurtenissen tijdens en na de Tweede wereldoorlog?
Het verhaal van Rees start bij het Molotov-Ribbentroppact op 24 augustus 1939
tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Uit platte pragmatische overwegingen sloten
toen twee aartsvijanden, die elkaar grondig haatten, een voor de buitenwereld
onbegrijpelijk pact. In ruil voor de toezegging elkaar met rust te laten
verdeelden Duitsland en de Sovjet-Unie de heerschappij over Europa. Maar zoals
de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Beide partijen hielden zich niet aan hun
belofte en de Sovjet-Unie belandde in het kamp van de geallieerden.
De deelname van de Sovjet-Unie aan de oorlog bracht echter morele en politieke
complicaties met zich mee. Die konden de Westerse geallieerden zich in hun
strijd tegen Hitler evenwel niet veroorloven. Er stonden immers enorme
geopolitieke belangen op het spel. Churchill en Roosevelt wisten zeer goed met
welk soort regime ze te maken hadden. Maar ze wilden de oorlog winnen op een
manier die henzelf en hun eigen landen zo weinig mogelijk zou kosten. Ze
voelden zich dus genoodzaakt om achter de schermen enorme politieke concessies
te doen.
De spilfiguur in het boek van Rees is Jozef Stalin. Zijn verstandhouding met
Churchill en Roosevelt slingerde tijdens de Tweede Wereldoorlog heen en weer op
de maat van zijn kille berekeningen. De persoonlijkheden van de leiders drukten
een zware stempel op het verloop van de acties en contacten. Churchill en
Roosevelt hadden enorme egos en waren ieder op hun eigen manier overtuigd dat
ze Stalin wel in de hand konden houden. Ze negeerden echter al te vaak de
mening en raad van hun functionarissen, die een veel betere kijk hadden op de
persoon en de bedoelingen van de realistische Stalin.
Bijzonder interessant zijn de nabeschouwingen. Daarin vraagt Rees zich af of er
alternatieven waren voor de Westerse geallieerde leiders. Hadden ze de Sovjetheerschappij
over Oost-Europa kunnen voorkomen, en daarmee de wrede onderdrukking van
miljoenen mensen? Met de kennis die we nu hebben over de afloop van
de oorlog zijn veel toenmalige gebeurtenissen en situaties onaanvaardbaar. Maar
binnen de krappe speelruimte waarover ze beschikten hadden ze zich in ieder geval
rechtlijniger en eerlijker moeten opstellen, oordeelt Rees.
De Tweede wereldoorlog werd ons altijd voorgesteld als een morele oorlog, een
moderne kruistocht tegen het kwaad. Maar uit alle gegevens waarover we nu
beschikken moeten we besluiten dat deze oorlog overwegend werd gevoerd op basis
van keiharde pragmatische overwegingen. De ontluisterende waarheid is dat de
Tweede Wereldoorlog een conventioneel machtsconflict was over traditioneel,
ouderwets eigenbelang. Morele principes of ideologie waren daarbij van
ondergeschikt belang. De ene oorlog is natuurlijk de andere niet, maar dit
lijkt mij voor nagenoeg alle oorlogen het geval.
Voor zijn onderzoek reisde Rees door de voormalige Sovjet-Unie en de door haar
overheerste landen van Oost-Europa. Hij raadpleegde de documenten die pas na de
perestrojka in Rusland openbaar gemaakt werden en spoorde mensen op die deze
moeilijke jaren hadden overleefd. Zo is zijn boek niet alleen een weergave van
de mentaliteit en overtuigingen van de politieke elite, maar laat het ook de schrijnende
menselijke gevolgen zien van de beslissingen die Stalin en de westerse
geallieerden achter gesloten deuren namen.
Dit indrukwekkende werk spoort ons aan om alle oorlogsretoriek, van eender
welke politicus, zeer kritisch te blijven onthalen. Het boek leest als een
roman en is ook voor een leek in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog
perfect te volgen.
BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons
sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The
Evolutionary Origins of Mutual Understanding) Adam, Nw.
Adam, 2009, 448 pp.
ISBN 978 90 468 0656 2
Iedereen steekt wel eens
een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor
de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift
geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken
mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de fotos en
verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale
netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.
Mensen willen maar wat
graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich
het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met
hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en
zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie
wel en niet hulpvaardig is.
Geen diersoort deelt zo
welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de
mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer
98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van
soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend
in competitieve situaties of conflicten doen. Samenwerken op zich roept bij hen
maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid
om een handje te helpen.
Wat is er dan in de loop van de
evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de
intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en
geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De
gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel
hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens
Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het
gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.
In dit boek werkt ze de
hypothese uit dat vroegmensachtige babys werden geboren in een wereld waar,
door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal
belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes
van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de babys
overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden
onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun
nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van
mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken
maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen
mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen
met meer sociale vaardigheden verhoogd.
Systematisch en zorgvuldig
exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en
formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van
gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk
voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve
broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van
medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat
individuen er baat bij hadden?
De gedragsbiologie en de
primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren
met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door
ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De
ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken
aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden.
Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat
gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te
houden.
Primaten zijn trouwens zeer
geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer
gevoelig voor de signalen van babys. En eenmaal leden van een populatie de
evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van babys te reageren
door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een
zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt
het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige
trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en
tekenfilmfiguurtjes.
Antropologische observaties
bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang
van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort.
Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest
realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze
pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier
van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden
gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun babys besmet worden, is
gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen
kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve
broedzorg.
De bijdrage van hulpouders
was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een
menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen
uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en
ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk
rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij
ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de
overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen
moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na
de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy
niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt
rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar
en onvoorspelbaar.
Ook de keerzijde van
coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort.
Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn
wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen
mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun babys
opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er
geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.
Als coöperatieve broedzorg
de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare
menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde
kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al
duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en
opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden
die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger
onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat
de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal
bestaan.
Blaffer Hrdy betoogde reeds
vroeger
dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet
hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen
en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze
overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de
cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette.
Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het
fundament voor alle hogere menselijke functies en uitingen. De visie van
Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van
kinderzorg in de evolutie van een soort.
Van dit boek heb ik echt
genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan.
Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht
verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens,
onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft
buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen,
mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.
Het werk is inzichtelijk en
vlot leesbaar geschreven. Een absolute aanrader.