WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    28-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het gelijk van de dieren, het geluk van de mensen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen THIEME, M., Het gelijk van de dieren, het geluk van de mensen. A’dam, Cossee, 2009, 94 pp. – ISBN 978 90 5936 236 9

    Opgeblazen kalkoenen die niet langer kunnen lopen, kippen die zo snel groeien dat hun botten breken, kalveren die hun eerste en tevens laatste levensweken nagenoeg onbeweeglijk in een nauwe kooi slijten, varkens die onverdoofd gecastreerd worden. We weten het onderhand allemaal, we zijn verontwaardigd en toch blijven we vlees eten.
    Waarom denken wij ons alles met en jegens dieren te kunnen veroorloven? En wat levert ons dat op?

    Nooit in de geschiedenis zijn dieren op zo grote schaal misbruikt als vandaag het geval is, zegt Marianne Thieme, voorzitster van de Nederlandse Partij voor de Dieren. Alleen al in Nederland sterven per jaar honderden miljoenen dieren in de bio-industrie na een kort en ellendig leven. De rechtvaardiging van dat groteske misbruik steunt niet op redelijke argumenten maar uitsluitend op emoties. Die gaan ten koste van mededogen, duurzaamheid en langetermijndenken. Van die emoties is vooral de hebzucht de oorzaak van de verschillende crises waarmee de wereld de afgelopen decennia werd geconfronteerd.

    In dit heldere essay maakt Thieme duidelijk dat de intensieve veehouderij daar een zeer belangrijk aandeel in heeft. De bio-industrie is uitgegroeid tot een kweekvijver van problemen op het gebied van milieu, dierenwelzijn, volksgezondheid en biodiversiteit.
    De maatschappelijke kosten zijn enorm. Ze worden voor een deel verhaald op de proefdieren. Die moeten bijdragen tot de genezing van ziekten die het gevolg zijn van onze ongezonde leefstijl. Bovendien betalen wij er allemaal voor, want ze worden gesubsidieerd uit gemeenschapsgeld.

    Een verlaging van de uitstoot van broeikasgassen door de intensieve veehouderij en een vermindering van de vleesconsumptie in de wereld vormen de grote uitdagingen voor het klimaatbeleid, stelt Thieme. Een betere wereld voor dieren zal ook een betere wereld voor mensen opleveren.
    Daarmee maken we niet alleen een pragmatische keuze voor welbegrepen eigenbelang maar kiezen we ook voor een ethiek van mededogen met andere levende wezens. Daarvoor is een mentaliteitsverandering nodig in de richting van duurzaamheid en mededogen.

    Zelfs als de samenleving nog niet zover is, kunnen we deze keuze reeds als individu maken en minder vlees eten. Thieme neemt dan ook de ‘Besparingstabel minder vlees’ op zoals berekend door het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit Amsterdam (onderaan ogenomen).

    Wie van een voorvechter van milieu en dieren een hoogdravend en zweverig sentimenteel verhaal verwacht komt bedrogen uit. Ik was aangenaam getroffen door de heldere en nuchtere stijl van dit essay, dat zeer degelijk en rationeel onderbouwd is.

    Dit dunne boekje is een absolute stellingname tegen het lijden van dieren voor menselijk gewin of plezier. Het is zeer toegankelijk geschreven en laat zich derhalve zeer vlot lezen.
    Warm aanbevolen!

    Lees ook: NUSSBAUM, M., Een waardig bestaan. Over dierenrechten.

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het verdorven genootschap
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BLOM, P., Het verdorven genootschap. De vergeten radicalen van de Verlichting. (Vert. The Wicked Company, 2010) A’dam, Uitg. De Bezige Bij, 2010, 444 pp. – ISBN 978 90 234 5831 9

    Wanneer we over de Verlichting spreken denken we spontaan aan de grote namen Voltaire en Rousseau. Toch waren zij zeker niet de meest briljante denkers van hun tijd. De radicalen waren veel oorspronkelijker en revolutionairder. In Het verborgen genootschap vertelt de historicus Philipp Blom het verhaal van twee prominente filosofen die nagenoeg vergeten zijn, maar wier gedachten hun tijd ver vooruit waren.

    Denis Diderot is vooral bekend als redacteur van de grote Encyclopédie en als auteur van een paar vernieuwende romans. De naam Paul-Henri Thiry d’Holbach leeft alleen nog voort bij een paar gespecialiseerde wetenschappers. Toch ontwikkelde Diderot revolutionaire denkbeelden in zijn romans en schreef Holbach de eerste atheïstische boeken sinds de Oudheid.

    De kernboodschap van de Verlichting luidt dat de mens begaafd is met rede en vrije wil. Hij is het zichzelf en zijn medemensen verplicht om dit verstand te gebruiken en zelfstandig na te denken. De radicalen trokken dit uitgangspunt door tot zijn uiterste consequenties. Hun wereldbeeld was strikt naturalistisch. Lang voor Darwin beschouwden ze de mens als het resultaat van natuurlijke evolutie. Zoals ieder dier zoekt de mens genot en vlucht hij voor pijn. Er is geen leven na de dood, geen God of hogere intelligentie, geen goddelijk plan of Voorzienigheid. Er is alleen een natuurlijke wereld van leven en dood en de strijd om te overleven.

    Hieruit volgt dat wij de zin van ons leven moeten zoeken in het leven zelf. Iedere mens, ongeacht maatschappelijke status, geslacht, ras en geloof, heeft evenveel recht op het najagen van genot, en in laatste instantie geluk. In een samenleving kan dit alleen worden bereikt door middel van solidariteit en samenwerking. Deze visie laat geen ruimte voor een aristocratie, voor geboorterecht en voor een maatschappelijke hiërarchie. Zo formuleerden de radicalen een eenvoudige theorie over sociale rechtvaardigheid, gebaseerd op inzicht in de menselijke aard.

    Dit was natuurlijk niet naar de zin van diegenen die de macht in handen hadden. In de achttiende eeuw werd dit soort gedachten als ketters beschouwd. Mensen die tegen de leer van de kerk in gingen, liepen het gevaar om gevangengezet te worden, of zelfs terechtgesteld. Bovendien kon men in het Ancien régime, dat voor de Franse Revolutie aan de macht was, de sociale en politieke orde niet ongestraft ter discussie stellen.

    De radicale denkers droegen de oppositie. Het verdedigen van dit ideeëngoed getuigde van grote moed. Hun boeken en pamfletten moesten clandestien en anoniem aan de man gebracht worden. Ze werden in het buitenland gedrukt, het land in gesmokkeld en in het geniep verkocht. In een tijd waarin de alfabetische ordening van een encyclopedie reeds een politiek en religieus statement was, moesten zij hun subversieve ideeën inventief verpakken om ze voor de kerk en de machthebbers verteerbaar te maken en zelf zware straffen te ontlopen. Hun verhaal herinnert aan de hachelijke situatie van moderne schrijvers en wetenschappers in landen met een autocratisch bewind.

    Het was dan ook belangrijk om te weten wie je kon vertrouwen en bij wie je je mening kon uiten. In het salon van de rijke Holbach konden de gedreven gelijkgestemden scherp en vinnig debatteren over maatschappelijke en politieke zaken. De grootste genieën van Europa, zoals David Hume en Benjamin Franklin, waren er te gast.

    Maar de tijd was nog niet rijp voor hun denkbeelden. De radicalen van de Verlichting hebben het pleit verloren aan gematigde denkers zoals Rousseau en Voltaire. Hun gedachten pasten beter bij de doelstellingen van diegenen die aan de touwtjes trokken.

    Philipp Blom dook onder in de wereld en nalatenschap van deze grote denkers en schrijvers. Met het leven van de gedreven en lucide Diderot als rode draad volgt hij de opkomst en neergang van het salon van Holbach. De leden hadden tientallen werken geschreven, over de meest controversiële en belangrijke onderwerpen gediscussieerd en de grootste literaire schandalen van die tijd veroorzaakt. Ze hadden het debat over religie en wetenschap, over politiek en moraal op heel andere leest geschoeid.

    Dit boek is een postuum eerbetoon aan de meest oorspronkelijke, maar verguisde en vergeten denkers van de Verlichting. Zij waren de directe erfgenamen van de filosofen uit de vroege verlichting, Spinoza en Descartes, en staan in de traditie van de atheïstische klassieke filosofen zoals Epicurus en de Stoïcijnen.

    Diderot en de zijnen werden steeds vastberadener voorvechters van persoonlijke vrijheid en tegenstanders van eender welk autocratisch bewind. Ze waren niet onder de indruk van hooggestemde idealen of utopieën, maar opteerden voor een samenleving gekenmerkt door vrijheid, rechtvaardigheid en pragmatische tolerantie.

    Blom zet hen neer als mensen van vlees en bloed, met hun zekerheden en twijfels, hun liefdes, vriendschappen en teleurstellingen. Ook in hun eigen leven probeerden ze hun principes in de praktijk om te zetten.
    Hij heeft zich uitgebreid en diepgaand gedocumenteerd. Het resultaat is een uitermate boeiend verhaal, bovendien zeer onderhoudend geschreven.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De trek naar de stad
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SAUNDERS, D., De trek naar de stad. (Vert. Arrival City, 2010) A’dam, De Bezige Bij, 2010, 416 pp. – ISBN 978 90 234 5881 4

    Favela’s, bustees, shantytowns, bidonvilles, slums of barrio’s in de ontwikkelingslanden en immigrantenwijken, etnische buurten, banlieues difficiles, chinatowns, Little India’s of migrant suburbs van de rijke landen, met hun geïmproviseerde woningen bieden ze een troosteloze aanblik. Ze worden algemeen beschouwd als toevluchtsoord voor de berooide mislukkelingen en verschoppelingen van de geïndustrialiseerde samenleving.

    De mensen die er wonen zien het echter anders. Voor hen is de wanorde en vuiligheid van voorbijgaande aard. Bijna zonder uitzondering komen deze families van het platteland. Met de verhuizing naar de stad hebben ze een doordacht risico genomen. De inkomens zijn er hoger, het onderwijs beter en er is meer mogelijkheid om vooruit te komen en de armoede te ontstijgen. De sloppenwijk geeft op zijn minst hoop op een verbetering van het bestaan.

    Het plattelandsleven is immers helemaal niet zo romantisch als het voorgesteld wordt. Daar heerst ondervoeding, de kindersterfte is er hoog en de levensverwachting laag. De meeste mensen wonen niet op het platteland omdat het leven daar beter is, maar omdat ze in de val zitten. Als mensen eenmaal in steden zijn gaan wonen of naar verstedelijkte landen zijn gemigreerd, keren ze vrijwel nooit terug. Ondanks alle vuiligheid is dit het betere bestaan.

    De journalist Doug Saunders heeft tientallen jaren te midden van deze enclaves gewoond. Hij ontdekte dat er in deze onaantrekkelijke sloppenwijken over de hele wereld een opmerkelijk gelijke en onstuitbare dynamiek heerst. Onder vaak zeer moeilijke omstandigheden werken de bewoners er volhardend en inventief aan hun sociale mobiliteit. Ze leven in een grensgebied tussen platteland en stad, een overgangsruimte die Saunders de stad van aankomst noemt.

    Overheden hebben de afgelopen zestig jaar veel inspanningen gedaan om het ontstaan van steden van aankomst te voorkomen, omdat ze als last werden beschouwd en gewantrouwd. Wie nauwkeuriger observeert, ontdekt echter hoe belangrijk deze wijken zijn, niet alleen voor de ontwikkeling van de bewoners en hun families, maar voor de stad zelf en de wereld in het algemeen. De buurt zelf lijkt onveranderlijk arm en gesegregeerd te blijven, maar heel wat bewoners schuiven op termijn door naar de middenklasse.

    Wetenschappers en functionarissen beginnen nu ook in te zien dat buurten van rurale migranten van cruciaal belang zijn voor de toekomst van de stad en van het platteland. De steden van aankomst zijn de plaatsen waar de volgende grote economische en culturele hausse zich zal voordoen. Overal ter wereld zorgt de financiële steun van de bewoners van de stad van aankomst voor een effectieve en duurzame verbetering van de levensomstandigheden in de dorpen.

    Een stad van aankomst kan echter niet op eigen houtje fungeren als springplank naar een beter bestaan. Daarvoor is in de eerste plaats werkgelegenheid nodig. Om haar verder goed te laten functioneren zijn door de overheid bekostigde voorzieningen en ondersteuningsmaatregelen nodig waarvoor de vrije markt niet instaat: onderwijs, openbaar vervoer, gezondheidszorg, veiligheid. Als de stad van aankomst aan zijn lot wordt overgelaten, en de bewoners niet de mogelijkheid krijgen om stedelingen te worden en het burgerschap te verwerven, loopt ze het risico uit te groeien tot een conflicthaard en bakermat van fundamentalisme.

    Het migratiebeleid van veel geïndustrialiseerde landen is kortzichtig, stelt Saunders. In veel West-Europese landen, in Canada, de Verenigde Staten en Australië spannen overheden zich te weinig in om haar beter te laten functioneren. Ze doen alsof zich geen migratie van dorpsbewoners zal voordoen of menen dat deze migratie permanent kan worden beëindigd of weggefiltreerd. Daarmee ontnemen zij niet alleen een grote groep ondernemende mensen de kans om hogerop te komen. Zij lopen het risico dat ze er zelf op achteruit gaan.

    Over de hele wereld zal het traditionele boerenleven voor het einde van deze eeuw uitgestorven zijn, voorspelt hij. Het overgrote deel van de mensheid zal dan in een stad of verstedelijkt gebied wonen.
    Goed aangepakt en begeleid zal de onstuitbare verstedelijking de mensheid welvaart brengen, de kindersterfte doen afnemen en de bevolkingsgroei afremmen.
    Landen kennen zelden economische groei wanneer ze migratie van het platteland naar de stad verbieden of beperken. Als er geen verstedelijking plaatsvindt, stagneert de economie en lijden de mensen vaak gebrek.

    Doug Saunders vertelt het verhaal van steden van aankomst over de hele wereld. Hij laat ons zien hoe ze ontstaan zijn en hoe ze zich ontwikkelen. Hij verheldert de factoren die bijdragen tot hun succes of mislukking. Een uitermate ingewikkeld fenomeen wordt door hem op een genuanceerde en inzichtelijke manier uitgelegd. Hij maakt taai sociologisch onderzoek voor de modale lezer verteerbaar.
    Omdat hij bovendien de bewoners zelf aan het woord laat, kijk je door hun ogen naar de stad van aankomst. Dat biedt een frisse, intrigerende kijk op armoede en sociale mobiliteit.
    Mede door de vlot leesbare tekst kon dit boek mij van begin tot eind boeien.

    Toch een bedenking. In dit boek wordt de gestage verstedelijking als een hoofdzakelijk positieve evolutie voorgesteld. Op de te verwachten problemen en uitdagingen van de toenemende verstedelijking in de wereld gaat Saunders niet in.
    Dit boek blijft niettemin een echte eye-opener en tevens niet zomaar een aanrader, maar een must!

    © Minervaria

    Lees ook:

     



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Congo. Een geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VAN REYBROUCK, D., Congo. Een geschiedenis. A’dam, Uitg. De Bezige Bij, 2010, 680 pp. – ISBN 978 90234 5866 1

    De geschiedenis is weinig meer dan het register van de misdaden,
    dwaasheden en rampspoeden der mensheid.
    Edward Gibbon

    Als er één land is waarop deze uitspraak van de beroemde Britse historicus van toepassing is, dan is het Congo wel. In dit schier onmetelijke land met zijn schatrijke bodem, zo groot als West-Europa, is de kindersterfte een van de hoogste ter wereld en de levensverwachting een van de laagste. Het land zit aan de grond en zakt steeds dieper weg. Het wordt verscheurd door een bijna onontwarbaar kluwen van gemilitariseerde groepjes en bewegingen. Er heerst een diepgewortelde politieke cultuur van corruptie en cliëntelisme. Congo is afgegleden naar een staat van chaos en wanbeheer.

    De diep gekwetste bevolking is al decennia lang het slachtoffer van ondenkbare gruwelijkheden. Miljoenen mensen zijn omgekomen door oorlogsgeweld en de ontberingen in de drie oorlogen die Congo sedert de onafhankelijkheid teisterden. In al die jaren van onmenselijk lijden zweefde de bevolking tussen verwoesting en ijdele hoop op beterschap.

    In dit terecht tweemaal bekroonde boek vertelt David Van Reybrouck de geschiedenis van Congo door de ogen van de Congolezen zelf. Hij heeft geluisterd naar het levensverhaal van tientallen mensen, en gewone Congolezen laten vertellen over het leven in hun land. De geschiedenis is immers zoveel meer dan wat opgeschreven wordt. Het resultaat is een meeslepende mengeling van doorwrochte geschiedschrijving en de getuigenissen van diegenen die erin moesten overleven.

    Anders dan hij had verwacht kon Van Reybrouck praten met een man die de hoogst merkwaardige Congolese Vrijstaat nog had meegemaakt. Over dit immens gebied met vage grenzen, bewoond door een lappendeken van stammen met zeer uiteenlopende talen en gebruiken, regeerde Leopold II er als soevereine monarch. De 126-jarige man maakte mee hoe de levens van de mensen toen grondig veranderden. De plaatselijke bevolking kwam voor het eerst in contact met blanken en werd massaal ingezet ten bate van het persoonlijke gewin van de Belgische koning. Bestaande sociale verbanden werden verder uiteen gerukt door de avonturiers en de missionarissen die in het kielzog van de pioniers kwamen.

    Toen Congo een Belgische kolonie werd ging dit proces onverminderd voort. Het bureaucratische koloniale apparaat vergrootte zijn greep op de bevolking. Een beschaving werd tegen wil en dank verwesterd. Oeroude stamverbanden werden vernietigd en dat had voor veel Afrikanen desastreuze gevolgen. Met een houding van misprijzen en raciale neerbuigendheid lepelde de paternalistische kolonisator de inheemse bevolking gehoorzaamheid en volgzaamheid in. En de duizenden kleine dagelijkse vernederingen eisten later hun tol. Toch blijken de Congolezen zelf niet onverdeeld ongelukkig over deze periode. De kolonisatie bracht ook nieuwe levensvatbare samenlevingsverbanden, een aantrekkelijke levensstijl, een betere gezondheidszorg en welvaart voor velen.

    Even verrassend genuanceerd kijken de Congolezen naar de stormachtige dekolonisatie, het geschenk dat achteraf een holle belofte bleek. De hooggespannen verwachtingen werden niet ingelost. Congo is naar de mening van velen veel te snel en onvoorbereid de onafhankelijkheid ingedoken. Na de onafhankelijkheid is het land in een chaos beland die nog altijd niet is opgelost. We lezen een schrijnend verhaal van ellende en onnoemelijk menselijk leed onder tweeëndertig jaren van dictatuur, gevolgd door een zwak en corrupt bewind. Hier zien we de uitspraak van Gibbon op zijn smalst: een opeenstapeling van stupiditeiten van corrupte machthebbers, die een wetteloos land zonder hoop totaal ontwrichtten en overleverden aan banditisme en roofzucht.

    De recente moeizame democratisering van Congo zou aan deze droevige toestand een einde moeten maken. Toch is het nog veel te vroeg om te besluiten of dat zal kunnen lukken, meent Van Reybrouck. Er is verschrikkelijk veel puin te ruimen.
    De recente contacten met Chinese investeerders, hoe weinig lucratief ook voor de doorsnee Congolees, verwijzen echter naar belangrijke ontwikkelingen in de komende eeuw, die misschien inderdaad de eeuw van Azië wordt.

    Dit ronduit prachtige verhaal van de tragische geschiedenis van Congo kan niemand onberoerd laten. Hetzij door hun familie in de kolonie dan wel door een nonkel pater of tante nonneke in de missies hebben veel Belgische lezers ze van ver of dichtbij meegemaakt. De geschiedenis van Congo is echter tevens een exponent van de mondiale kolonisatie als machtsstrijd tussen de Europese mogendheden. Daarin zullen ook niet-Belgen veel herkenningspunten vinden.

    Dit boek bevat geen gewoon verslag van de loop der gebeurtenissen. Het vertelt vooral de geschiedenis van de Congolezen zelf. Er komen mensen aan het woord die een bescheiden rol speelden in de veranderende machtsverhoudingen maar ook mensen die de gebeurtenissen alleen ondergingen en soms letterlijk lijdend voorwerp waren. Het is een hulde aan de veerkracht van een volk, dat ondanks alle ellende getuigt van een verrassende dynamiek en openheid voor nieuwe ontwikkelingen waarvan zelfingenomen Europeanen veel kunnen leren.

    De meeslepende tekst is met zwier geschreven en leest als een roman. Het boek mag met recht een literair hoogstandje genoemd worden.

    Een eye-opener en onbetwistbare aanrader!

    © Minervaria

    Aansluitend:

    Democracy in the Congo?

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tijdparadox
    Klik op de afbeelding om de link te volgen ZIMBARDO, P & J. BOYD, De tijdparadox. Ontdek wat je relatie met tijd zegt over je persoonlijkheid. (Vert. The Time Paradox, 2008) Utrecht/A’pen, 2009, 320 pp. – ISBN 978 90 215 4539 4  

    Denkt u vaak aan de kansen die u gemist hebt? Geniet u van verhalen over gezellige avonden rond de kachel? Neemt u de meeste beslissingen in een opwelling? Maakt u lijstjes en streept u gedane taken af? Of vindt u dat u niet echt plannen kunt maken voor de toekomst omdat alles zo veranderlijk is?  

    In de afgelopen twintig jaar hebben Philip Zimbardo, gerenommeerde emeritus hoogleraar psychologie, en John Boyd, wetenschappelijk onderzoeker, duizenden mensen ondervraagd, geobserveerd en de gegevens geanalyseerd. Ze kwamen tot de ontdekking dat geen twee mensen ten opzichte van tijd eenzelfde houding aannemen. Er zijn mensen voor wie het verleden belangrijk is, anderen leven vooral in het heden, nog anderen richten zich op de toekomst.  

    Onze houding tegenover de tijd heeft iets paradoxaals. We gebruiken de tijd om onze uren en dagen in te delen en belangrijke levensmomenten zoals geboorten, verjaardagen en sterfgevallen te markeren. Af en toe treft het ons hoe snel de tijd voorbij gaat. We beseffen echter zelden hoe ingrijpend ons leven bepaald wordt door onze houding tegenover de tijd. Die beïnvloedt uiteenlopende zaken als levensstijl, keuzes en beslissingen op korte en lange termijn, opleiding en maatschappelijke vooruitzichten, sociale status, omgang met geld, zakelijke beslissingen en politieke voorkeur. We zijn echter zo vergroeid met ons tijdsperspectief dat we het vanzelfsprekend vinden.  

    Dat kan betekenen dat we de nadelen ervan niet meer onderkennen of niet zien hoe we er iets kunnen aan veranderen. Op zichzelf is elk tijdsperspectief immers problematisch. Ieder mens filtert informatie door zijn of haar eigen tijdsperspectief en bekomt daardoor een vertekend beeld van de werkelijkheid. Op het verleden gerichte mensen zijn vaak te voorzichtig, op het nu gerichte mensen sparen te weinig, en op de toekomst gerichte mensen genieten te weinig van het nu.  

    Een evenwichtig tijdsperspectief stelt ons in staat te leren van het verleden, te genieten van het heden en plannen te beramen voor de toekomst. Zo’n optimaal tijdsperspectief ligt volgens Zimbardo en Boyd voor iedereen in het bereik. Ons tijdsperspectief is immers niet bepaald door genetische of kosmische factoren. We hebben het aangeleerd onder invloed van cultuur, opvoeding, sociaal-economische en politieke omstandigheden en persoonlijke ervaringen. En naarmate we ons ontwikkelen en ouder worden gaan we de tijd weer anders beleven.  

    In hun boek reiken de auteurs inzichten aan waarmee je kan herkennen hoe je persoonlijke tijdsperspectief jouw gedachten, gevoelens en handelingen beïnvloedt. In het eerste deel verkennen zij de zes verschillende tijdsperspectieven die ze in hun onderzoek hebben ontdekt en door welke factoren ze worden gevormd. Met behulp van een vragenlijst kan je ontdekken hoe jouw tijdsperspectief eruit ziet en hoe evenwichtig het is. In het tweede deel werken ze de fundamentele invloed van tijd en tijdsperspectief op ons dagelijkse leven en verschillende levensdomeinen uit. Onze persoonlijke tijdsbeleving houdt kansen in maar kan ook valkuilen verbergen.  

    Met deze nieuwe inzichten over het tijdsperspectief kunnen we ons voordeel doen, zeggen Zimbardo en Boyd. Omdat we het aangeleerd hebben kunnen we ons tijdsperspectief ook veranderen wanneer het ons leven belast. In het laatste hoofdstuk reiken de auteurs richtlijnen aan voor het ontwikkelen van een optimaal, uitgebalanceerd tijdsperspectief waarmee we effectiever en bewuster met tijd om kunnen gaan.  

    Dit boek is zowel informatief als een zelfhulpboek. Je maakt kennis met een intrigerende en originele kijk op de heel uiteenlopende manieren waarop individuele mensen, groepen en zelfs hele naties omgaan met gebeurtenissen en veranderingen. Kijken door de bril van het tijdsperspectief maakt moeilijk te begrijpen gedrag en maatschappelijke fenomenen vaak beter verklaarbaar én verteerbaar. Je krijgt bovendien handvatten aangereikt hoe je de tijd kunt aanwenden om meer kansen te benutten en minder spijtmomenten te kennen.  

    De visie van Zimbardo en Boyd is niet alleen plausibel, ze is wetenschappelijk stevig gefundeerd. Ze is niet alleen gebaseerd op hun eigen onderzoeksbevindingen maar ook op inzichten uit verschillende psychologische stromingen en andere onderzoeksgebieden.  

    Dit boek geeft je een frisse kijk op mensen. Je krijgt heel wat te verwerken maar dank zij de vlotte en toegankelijke schrijfstijl blijft het allemaal goed verteerbaar.  

    ©  Minervaria

    Ik leef dus ik koop minder
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De haat tegen het Westen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen ZIEGLER, J., De haat tegen het Westen. Het verhaal van de economische oorlog tussen arme en rijke landen. (Vert. La Haine de l’Occident, 2008) A’dam, Uitg. Balans, 2010, 266 pp. – ISBN 978 94 600 3286 8

    Sedert de aanslagen op het WTC in 2001 is het Westen in verhoogde staat van paraatheid. Het mondiale terrorisme kan gelden als een symptoom van de groeiende haat van de volkeren van het Zuiden tegen het Westen. Jean Ziegler, oud-hoogleraar sociologie in Genève en voormalig speciaal gezant voor de Verenigde Naties, onderzoekt waar deze afkeer vandaan komt en waarom hij nog steeds toeneemt.

    De haat wortelt in de eerste plaats in het verleden. De volkeren van het Zuiden ervaren zichzelf als slachtoffers van twee misdaden van het Westen: de slavenhandel en de koloniale verovering. Die brachten overal en altijd de vernietiging van de cultuur mee, van de eigen identiteit, van het culturele geheugen en de emotionele banden van de onderdrukte volken. Daarvoor eisen ze rechtsherstel, financiële compensatie en boetvaardigheid.

    En de haat neemt toe omdat de westerse landen een koloniale politiek blijven voeren. De democratische waarden die ten grondslag liggen aan de grondwetten van de westerse landen stoppen bij de grens. Het Westen schrijft anderen de wet voor maar past ze zelf niet toe. Ondanks alle retoriek over universele waarden van gelijkheid, vrijheid en zelfbeschikking legt het de landen van het Zuiden een economisch systeem op waar het vooral zelf rijker van wordt.

    Van op de eerste rij observeerde Ziegler de arrogantie waarmee het Westen multilaterale onderhandelingen blokkeert. Het streven van de volkeren uit het Zuiden naar een billijke en rechtvaardige wereldorde wordt noch gehoord noch begrepen. In het afgelopen decennium hebben de westerse mogendheden, gesteund door het IMF en de Wereldhandelsorganisatie, een beleid gevoerd dat rampzalig heeft uitgepakt voor de onderontwikkelde landen. Nergens ter wereld is er substantiële vooruitgang geboekt in de voorgenomen strijd tegen epidemieën, honger, extreme armoede, vrouwendiscriminatie en gebrekkig schoolbezoek. Dit waren in 2000 nochtans de Millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties.

    Daartegen wordt vaak ingebracht dat de deplorabele toestand van de bevolking in de landen van het Zuiden door hun eigen machthebbers geschapen en bestendigd wordt. Die corrupte inlandse despoten kunnen echter slechts aan de macht blijven omdat ze in de kaart spelen van de Westerse economische belangen. Ziegler beschrijft de wraakroepende situatie in Nigeria, de achtste olieproducent ter wereld. De oliewinning zou het land steenrijk kunnen maken en iedere inwoner scholing, gezondheidszorg en een behoorlijk inkomen bieden. Onder een ijzeren regime, dat iedere vorm van opstand onwaarschijnlijk maakt, heersen echter uitzichtloze armoede en schrijnende ongelijkheid.

    Daartegenover plaatst hij het hoopvolle verhaal van Bolivia. Na 500 jaar uitbuitende kolonisatie en meedogenloze onderdrukking werd daar de eerste indiaanse president in Zuid-Amerika verkozen. Op doordachte en vreedzame wijze heeft deze de natuurlijke rijkdommen genationaliseerd en de meerinkomsten aangewend ter bestrijding van de armoede. Toch is ook daar niet alles goud wat blinkt. De veranderingen verlopen traag en moeizaam en er moet weerwerk geboden worden tegen demagogen die etnisch nationalisme en racisme prediken.

    Identiteit en wereldburgerschap zijn echter niet met elkaar in tegenspraak, zegt Ziegler. Alle mensen verlangen naar gezondheid, onderwijs, kennis, bestaanszekerheid, vast werk, een regelmatig inkomen, ze willen allemaal hun gezin beschermen tegen vernederingen, hun burgerlijke en politieke verantwoordelijkheden kunnen uitoefenen, ver van alle willekeur, beschermd tegen onheil dat hun waardigheid aantast. Het hangt af van de solidariteit van het Westen met het zuidelijk halfrond of er een leefbaarder, waardiger wereld komt met respect voor de mensenrechten, een eerlijke verdeling van hulpbronnen, gerechtigheid en gelijke behandeling van alle landen.

    Als lid van de commissie voor de mensenrechten van de Verenigde Naties heeft Jean Ziegler de hele wereld bereisd. Daardoor heeft hij een goed inzicht gekregen in wat niet-westerse mensen beweegt. Zijn vlijmscherpe aanklacht tegen de wijze waarop de westerse mogendheden zich de zeggenschap over de wereldpolitiek en –economie eenzijdig toe-eigenen kan ons moeilijk onberoerd laten.

    Bij dat rauwe verhaal blijf ik toch zitten met een wrang en onvoldaan gevoel. Ziegler klaagt aan maar draagt slechts algemene, sloganeske oplossingen aan.
    Moet ik mij bovendien schuldig voelen over wat de machtigen der aarde uitvreten? Als zelfs de auteur, die deel uitmaakte van een VN-commissie, zo machteloos bleek, kan dit toch zeker niet zijn bedoeling geweest zijn. Gewone stervelingen hebben een gering aandeel in de onrechtvaardige behandeling van de Zuiderse volkeren, zowel in het verleden als in het heden.

    Het verhaal van Ziegler is dus zeker eenzijdig en doet geen recht aan de complexe realiteit van de verhoudingen tussen de geïndustrialiseerde wereld en de ontwikkelingslanden, en deze binnen die landen zelf.
    Maar het geeft weer hoe de Zuiderse volkeren tegen die machtsverhoudingen aankijken. En het confronteert ons zonder omhaal met de ongemakkelijke realiteit dat onze welvaart voor een groot deel op hun onmenselijke levensomstandigheden gebouwd is.

    © Minervaria

    Aansluitend:

    Die dunkle Seite der digitalen Welt
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Achter slot en grendel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DEWAELE, L., Achter slot en grendel. De verworpenen van de rechtsstaat. Roeselare, Roularta Books, 2010, 288 pp. – ISBN 978 908679 327 3

    Na een aantal hectische jaren als regiojournalist had Luc Dewaele genoeg van de lokale politiek. Hij nam deel aan het examen voor penitentiair beambte of gevangenbewaarder. Voor zijn omgeving was dit moeilijk te begrijpen. De omgang met verdachten en veroordeelden wordt algemeen beschouwd als vuil werk, iets wat je doet als je geen alternatief vindt. Voor de goegemeente zijn gevangenissen de afvalbak van de samenleving, het riool van de rechtsstaat.

    Luc Dewaele kwam er terecht op een andere planeet. Een gevangenis lijkt op een dierenasiel, zegt hij. Mensen die om de meest uiteenlopende redenen werden opgesloten, leven er in een kunstmatige minisamenleving met heel verscheidene talen, afkomst, cultuur en religie. Het gedwongen samenleven roept veel irritatie op en leidt vaak tot ernstige spanningen. De meeste bewoners zitten bovendien slecht in hun vel.

    Wie is, na de gedetineerde zelf, beter in staat het gevangenisleven te vatten dan de gevangenbewaarder? Dewaele ontrafelt het merkwaardige gevangenisleven in al zijn aspecten. We lezen over het delicate omgaan met mensen die een misdrijf hebben gepleegd, over hun houding tegenover het onrecht dat ze hebben aangericht, over spijtbetuigingen en goede voornemens, maar ook over schijnbare onverschilligheid en misplaatste trots.

    Met verve beschrijft hij de aparte relatie tussen de gevangene en de gevangenbewaarder en de verschillende rollen die de cipier vervult. Nu eens is hij vertrouwenspersoon, dan weer klaagbank, beschermer van de zwakkeren of vertegenwoordiger van de overheid. Het is een continue zoektocht naar het broze evenwicht tussen dwang en menselijkheid, tussen gezag en gemoedelijkheid, tussen onverbiddelijkheid en mededogen. Door het intensieve contact moet de gevangenbewaarder op de duur wel de evenmens zien, al gaat het om een misdadiger. Alleen een onmens blijft onverschillig voor de angst, het verdriet en de hulpeloosheid die dagelijks bij celbewoners valt waar te nemen.

    Het is een dwaze mythe, zegt Luc Dewaele, dat het in de gevangenis goed toeven zou zijn, en dat gedetineerden het best naar hun zin hebben omdat ze tv kunnen kijken, aan sport mogen doen, bezoek ontvangen en studeren. Vrijheidsberoving is een zware straf. Ook geharde gangsters, die bewust het criminele pad opgingen en hun celstraf dubbel en dwars verdienen, kost het veel moeite.

    Het gevangenisleven zit immers vol met frustraties. Strafinrichtingen zijn van nature autoritair van karakter, er is hooguit beperkte inspraak mogelijk. In de gevangenis staat men iedere dag voor voldongen feiten. Gevangenen moeten de tijd doden, zijn permanent onvoldaan en ongelukkig en vervreemden van de maatschappij. Door de emotionele stress krijgen veel mensen lichamelijke en psychische problemen. Er zijn maar weinig gedetineerden die geen verdriet meesleuren.

    Daarmee weerlegt hij de hardnekkige vooroordelen en misverstanden over de gevangenis en zijn bewoners. De roep van rechts om het strafbeleid in de gevangenissen te verstrakken, zelfs ten koste van elementaire mensenrechten, heeft geen enkele zin en zou zelfs contraproductief werken. Het is niet de bedoeling van het strafrecht om wraak te nemen of mensen te breken maar om ze opnieuw te integreren in de maatschappij.

    Dit boek verschaft eerlijke informatie over een wereld die meestal verborgen blijft. Het laat ons ook kennis maken met een beroep dat ten onrechte weinig maatschappelijke waardering krijgt. Gevangenbewaarders vervullen dag na dag een moeilijke en ondankbare taak. In het belang van de rechtstaat, van de slachtoffers en van de hele gemeenschap zetten ze zich in voor een menselijke omgang met de verstotenen van de samenleving.

    De auteur heeft zijn boek geschreven voor een ruim publiek. Het laat zich zeer vlot lezen. Korte algemene beschouwingen worden ruim geïllustreerd met sprekende voorbeelden uit eigen praktijkervaring.
    In het belang van de privacy zijn alle persoonlijke gegevens van de gevangenisbewoners en -medewerkers onherkenbaar gemaakt.

    Wegens de informatieve waarde en de nadruk op een menselijke benadering een echte aanrader!

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom is de burger boos?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VAN ROSSEM, M., Waarom is de burger boos? Maarten van Rossem over hedendaags populisme. A’dam, Uitg. Nw A’dam, 2010, 126 pp. – ISBN 978 90 468 0705 7

    Ja, waarom is de burger eigenlijk boos? In dit dunne boekje buigt de Utrechtse hoogleraar Maarten van Rossem zich over de opkomst en bloei van de moderne populistische bewegingen, in het bijzonder die in Nederland.

    De burger maakt zich zorgen over de omvangrijke immigratie en de vermeende negatieve effecten daarvan op de Nederlandse samenleving. Vooral de moslimimmigranten en hun kinderen gedragen zich zo anders dat ze door veel Nederlanders als bedreigend worden ervaren. Ze vrezen dat hun eigen cultuur op termijn in de verdrukking komt. En de burger is boos op de traditionele partijen die het immigratieprobleem in zijn ogen jaren hebben laten versloffen.

    Populistische partijen in heel Europa hebben deze zorgen een naam gegeven. Ze beweren met steeds radicalere maatregelen iets te zullen doen aan de nakende ‘islamisering’ van de nationale cultuur. Het is vijf voor twaalf. Als we nu geen radicale maatregelen nemen, is het binnen enkele decennia afgelopen met onze cultuur.

    Het kernidee van elke populistische beweging is de theorie dat het volk een werkelijk bestaand en levend organisme is, één en ondeelbaar, homogeen en deugdzaam. Het volk heeft een zeer specifieke eigen cultuur en levenswijze, die wortelt in zijn geschiedenis. Wie niet deelt in de historisch bepaalde cultuur en levenswijze van het volk, behoort tot de gevreesde ‘anderen’.

    Volgens de populisten hebben de traditionele partijen het volk in de steek gelaten. Ze zijn elitair en alleen uit op eigen voordeel. Het volk wordt door hen gemanipuleerd, betutteld en uitgebuit. Er is een samenzwering aan de gang tegen het volk. De populisten claimen het volk werkelijk te vertegenwoordigen en beweren te staan voor de ware volkswil. Zij zijn de enige ware democraten.

    Populisten hebben al succes sinds de democratie bestaat. De democratie mag dan wel heerschappij van het volk door het volk betekenen, het is niet het volk zelf dat regeert. De vertegenwoordigende democratie kent ingewikkelde instellingen zoals de rechtsstaat, het parlement met twee kamers en de politieke partijen. Die geven de burgers-kiezers vaak het gevoel dat zij niets te vertellen hebben. De parlementaire democratie mag dan het enige stabiele, goed gecontroleerde democratische systeem zijn dat we kennen, ze lokt altijd weer een gevoel van machteloosheid uit.

    In die kloof tussen belofte en werkelijkheid van de democratie, het ‘democratisch tekort’, vindt het populisme een vruchtbare bodem. Als de omstandigheden gunstig zijn zal er geregeld een populistische beweging groeien die stelt dat het tijd wordt dat de burgers eindelijk eens echt aan de macht komen en die belooft dat alles anders wordt als zij het voor het zeggen krijgen.

    Soms vervult het populisme een nuttige signaalfunctie. Het brengt problemen aan de orde die de traditionele partijen onvoldoende hadden opgenomen. Het gebeurt ook dat een bestaande partij haar oorspronkelijke programma heeft verlaten en een deel van haar kiezers verweesd heeft achtergelaten. Dan kan een populistische beweging het linkse of rechtse gat in de markt vullen.

    Toch ziet van Rossem meer nadelige effecten. Het populisme staat vijandig tegenover het democratische systeem. Populisten hebben niets op met democratische besluitvorming, noch binnen de beweging zelf, noch in de politieke realiteit. Ze geloven in charismatisch leiderschap en willen grondwettelijke vrijheden afschaffen. Doordat zij de parlementaire democratie permanent verdacht maken als een schijndemocratie, brengen de populisten de democratie, die al twee eeuwen voor stabiliteit zorgt, grote schade toe. Zij scheppen een klimaat van permanent wantrouwen en systeemvijandigheid zonder dat ze een werkbaar alternatief bieden.

    Het hedendaagse populisme is volgens van Rossem geen nieuw fascisme of racisme. Het is een defensieve reactie op wat als onmiddellijke bedreiging van de eigen cultuur wordt ervaren. Dit mag dan correct zijn, met zijn opvattingen over het charismatische leiderschap en zijn nationalistische ideeëngoed draagt het er wel de kiemen van. Zo vormt het een permanente bedreiging voor de rechtsstaat.

    Het moderne populisme wordt bovendien gesteund door de televisie. Die leent zich bij uitstek voor de populistische stijl. Dat leidt ertoe dat ook de traditionele politici zich populistisch gaan gedragen en zich gemakzuchtig aansluiten bij de retoriek van de systeemvijandigheid. Ze worden daarbij gestimuleerd door een groot deel van de journalisten, dat zijn heil zoekt in een simpel moralisme, zonder nauwkeurig en onsentimenteel te analyseren hoe de macht eigenlijk werkt.

    Valt er iets te doen aan de regelmatige populistische oprispingen die de stabiliteit van de vertegenwoordigende democratie bedreigen? Van Rossem meent van niet. Het ‘democratische tekort’ zal altijd blijven, de burger zal zich nooit helemaal vertegenwoordigd voelen. Een democratische samenleving drijft nu eenmaal altijd op compromissen waarin niet iedereen zich helemaal kan vinden. De parlementaire democratie heeft echter al twee eeuwen bewezen het enige systeem te zijn dat maatschappelijke stabiliteit verschaft. Maar ze zal nooit perfect zijn omdat ze menselijk is.

    Maarten van Rossem schetst de historische context waarin het naoorlogse populisme kon groeien en gedijen. Hij trekt niet van leer tegen de populistische bewegingen maar ontkracht vakkundig en bedaard een aantal hardnekkige beweringen en mythes van de populistische beweging zoals die zich in Nederland in verschillende gedaantes heeft aangediend.
    Zijn betoog is zeer inzichtelijk en laat zich zeer vlot lezen.

    Ook voor niet-Nederlanders een aanrader zonder meer!

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terreur in naam van God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen STERN, J., Terreur in naam van God. Waarom religieuze terroristen doden. (Vert. Terror in the name of God) Utrecht, Uitg. Spectrum, 2004, 384 pp. – ISBN 90 712 0627 0

    Met terrorisme kan je op twee manieren omgaan. Je kan het bestrijden en je kan proberen het te begrijpen. De tweede benadering geniet de minste populariteit. Als we echter het terrorisme effectief willen bestrijden, moeten we ons kunnen verplaatsen in het leed en de frustraties die eraan ten grondslag liggen, zegt Jessica Stern. Ze is hoofd van de afdeling terrorisme aan Harvard Law School en een van ’s werelds belangrijkste terrorismedeskundigen, en ging met terroristen praten.

    Veruit de meeste terroristische aanslagen worden tegenwoordig gepleegd uit naam van een, bij voorkeur monotheïstische, religie. Daarbij spant het Islamitisch terrorisme de kroon. Dat was ook al zo toen Stern onderzoek deed en haar boek schreef. Ze reisde vier jaar lang de wereld rond en interviewde leiders en leden van christelijke, joodse en islamitische extremistische groeperingen. De beweegredenen van religieuze terroristen blijken zeer gelijkaardig te zijn.

    In het eerste deel van haar boek onderzoekt ze waarom iemand zich aansluit bij een religieuze terroristische beweging en er bij blijft, zelfs als de activiteiten indruisen tegen de eigen strikte morele waarden. Waarom doen religieuze terroristen wat hun geloof hen verbiedt?

    Mensen worden terrorist om zeer verschillende redenen, die bovendien in de loop van de tijd kunnen veranderen. Die hebben nagenoeg altijd te maken met wrok en persoonlijke grieven van verschillende aard. Binnen de groepering krijgen mensen het gevoel dat ze waardevol zijn, omdat ze kunnen bijdragen tot een verheven missie: de zuivering van de wereld. De overtuiging een geestelijke roeping te hebben bezorgt hen bovendien een geluksgevoel, een soort roes.

    Soms wordt een terreurdaad gesteld door een ‘eenzame wreker’, maar meestal gaat het om de actie van een kleine of grote organisatie. In het tweede deel onthult Stern hoe deze organisaties omgaan met hun leden, hoe ze aan geld komen, hoe ze zich organiseren en hoe ze leden rekruteren en warm houden. Het belangrijkste aspect is de missie: het verhaal van Wij tegen Zij, van zuiver tegen onzuiver. De Ander wordt afgeschilderd als een vijand, een monsterachtige bedreiging. Het vermogen van een rekruut om mee te voelen met zijn slachtoffer wordt daarmee tot zwijgen gebracht.

    Zonder dit ‘mission statement’ zou de organisatie zich nauwelijks onderscheiden van een georganiseerde misdaadbende. Leiders zijn tegelijk baas over en inspiratiebron voor hun volgelingen. Ze versterken welbewust gevoelens van vernedering en vervreemding om jongemannen te betrekken in een heilige oorlog.

    Het leiden van een terreurorganisatie vergt vaardigheden die vergelijkbaar zijn met de vereisten voor het leiden van een bedrijf of een niet-gouvernementele organisatie. De multinationale terroristenleider van nu is een ondernemer die missie, geld en marktaandeel bij elkaar brengt. Heel veel energie gaat naar de fondsenwerving en de banden met andere, vaak criminele, organisaties.

    In een aantal gevallen kwamen individuele leden er achter dat hun leiders niet zozeer toegewijd waren aan de goede zaak, als wel aan hun eigen financiële welzijn. Voor veel strijders uit het middenkader, die Stern voor haar boek ondervroeg, vormt de heilige oorlog een lucratieve onderneming. Ook als ze niet meer in de missie geloven zijn ze uiteraard niet geneigd de zaak te verlaten. Heilige oorlogen worden alleen maar voortgezet als organisaties en individuele mensen daar baat bij hebben, hetzij psychologisch hetzij financieel.

    De grootste en meest succesvolle terroristische organisaties bloeien daar waar er een groot aanbod is van jongemannen die zich vernederd en achtergesteld voelen, waar gewone banen moeilijk te vinden zijn en een alledaags burgerbestaan hen niet het gevoel geeft dat ze waardevol en belangrijk zijn. Dit is vooral het geval in staten met zwakke en corrupte regeringen, die er niet in slagen een economisch en sociaal beleid te voeren waarbij de bevolking baat heeft. Als daar dan leiders opstaan die weten hoe ze die gevoelens moeten uitbuiten, en als een deel van de samenleving – om welke reden dan ook – bereid is hen te financieren, is de basis voor een heilige oorlog gelegd.

    Stern formuleert tenslotte zeer gevarieerde besluiten en aanbevelingen voor het beleid. Dat moet in de eerste plaats aan actieve terrorismebestrijding doen. Maar de verantwoordelijken moeten evenzeer beseffen dat het eigen beleid de grieven van mogelijke terroristen kan rechtvaardigen. Economisch en politiek beleid dat in de kaart speelt van corrupte machthebbers en falende staten, geeft hen alleen maar meer redenen tot actie.

    Het speelt bovendien in de kaart van terroristische leiders als men de verschillen tussen mensen benadrukt of groepen mensen in een samenleving gaat demoniseren. Daar spinnen ze alleen maar garen bij. Dit past immers volkomen in hun missie en verschaft hen argumenten voor de enige weg die hen voordeel oplevert, die van het geweld.

    Gegeven het feit dat dit boek in 2003 verscheen, hebben de inspanningen en inzichten van Jessica Stern in ieder geval niet veel invloed gehad op de binnen- en buitenlandse politiek van het Westen, de Verenigde Staten op kop.
    Ongetwijfeld is er intussen veel veranderd op de concrete terroristenscene. De algemene inzichten en conclusies van Stern blijven echter leerrijk en zijn nog altijd brandend actueel.

    Dit werk levert een onthutsend beeld van individuen en organisaties die religie gebruiken om nietsontziend en willekeurig geweld te rechtvaardigen in hun streven naar politieke macht. De terreurbusiness blijkt een ongelooflijk ingewikkelde onderneming met belangenverstrengeling in alle geledingen van een samenleving.

    Het boek houdt het midden tussen een journalistiek verslag en een theoretische uiteenzetting. Voor mij mocht het laatste aspect wat nadrukkelijker uitgewerkt zijn.

    Een eye-opener!

    © Minervaria

    Aansluitend:
    The Saint, the Criminal and the Terrorist: Towards a Hypothesis on Terrorism
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods filosofen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HANNAM, J., Gods filosofen. Hoe in de Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de moderne wetenschap. (Vert. God’s Philosophers. How the Medieval World Laid the Foundations of Modern Science) A’dam, Uitg. Nw. A’dam, 2010, 448 pp. – ISBN 978 90486 0791 0

    De wieg van de moderne wetenschap stond bij de antieke Grieken. Het middeleeuwse Europa heeft het stokje echter laten vallen. In de zestiende eeuw hebben Copernicus en Galilei het weer opgeraapt.

    Zo heb ik het geleerd en zo wordt ook algemeen gedacht. Zelfs historici, die beter zouden moeten weten, lijken nog steeds aan te nemen dat de duizend jaren tussen de ondergang van het Romeinse Rijk en de Renaissance een periode was van geestelijke stilstand. Ze blijven bovendien van mening dat iedere geringe ontwikkeling door de Kerk werd tegen gehouden.
    Recent onderzoek heeft daarentegen aangetoond dat er in de Middeleeuwen een enorme vooruitgang op het gebied van wetenschap, technologie en cultuur werd geboekt.

    Het kompas, papier, de drukkunst, stijgbeugels en buskruit, alle afkomstig uit het Verre Oosten, maakten hun opwachting in West-Europa tussen 500 en 1500. De Europeanen ontwikkelden ze tot een veel hoger niveau dan elders het geval was.
    Ondertussen vond men in het middeleeuwse Europa de bril, de mechanische klok, de windmolen en de hoogoven uit. Lenzen en camera’s, vrijwel alle soorten machines en de industriële revolutie zelf danken allemaal hun ontstaan aan de vergeten uitvinders van de Middeleeuwen.
    Nog belangrijker is dat in de Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de grootste prestatie van de westerse beschaving: de moderne wetenschap.

    In dit boek bundelt de Britse wetenschapshistoricus James Hannam de resultaten van het onderzoek naar de middeleeuwse natuurfilosofie. Hij toont met brio aan dat een groot deel van de wetenschap en technologie, die we nu als vanzelfsprekend beschouwen, een middeleeuwse oorsprong heeft.

    Zodra middeleeuwse geleerden de hand konden leggen op het werk van de klassieke Grieken ontwikkelden ze denksystemen waarmee de wetenschap het veel verder kon brengen dan in de antieke wereld ooit het geval was geweest.
    De eerste universiteiten werden gesticht in de twaalfde eeuw. Daar werd de academische vrijheid beschermd tegen de bemoeizucht van de vorst. Deze instellingen hebben het wetenschappelijk onderzoek altijd een veilig onderdak geboden.

    Hun wetenschappelijke activiteiten werden bovendien actief gesteund door de Katholieke Kerk. Omdat de natuur werd beschouwd als een weerspiegeling van de creativiteit van haar Schepper, was het onderzoek van de natuurlijke wereld een godsdienstige plicht. De Kerk adopteerde de antieke Griekse filosofie en gaf er een christelijk tintje aan.
    Zolang natuurfilosofen geen uitspraken deden die indruisten tegen de kerkelijke leer en zich niet begaven op het terrein van de theologie, de koningin der wetenschappen, mochten ze vrij speculeren zoveel ze wilden. De Kerk heeft nooit iemand vanwege wetenschappelijke ideeën op de brandstapel gezet.

    Maar om de wetenschap in de Middeleeuwen naar waarde te kunnen schatten moet men door de ogen van de middeleeuwer kijken. Die geloofde net als wij dat wereld op een rationele, samenhangende manier functioneerde. Het was alleen niet de manier waarop wij denken dat hij functioneert.

    Voor moderne mensen die er een naturalistisch wereldbeeld op na houden ís het universum er gewoon. Het heeft geen doel of functie en we hoeven er niet naar te zoeken om te weten hoe het werkt. Alle verklaringen die
    uitgaan van een doel zijn wetenschappelijk gesproken zelfs ongeldig.
    De kern van het middeleeuwse wereldbeeld daarentegen was dat alles en iedereen een doel had. Niets gebeurde zomaar, niets bestond toevallig. De ultieme stuurman van het universum was God en hij had alles met een bestaansreden begiftigd.

    We mogen de middeleeuwse wetenschap ook niet beoordelen met de moderne wetenschappelijke standaarden. De denkers in de Middeleeuwen voerden geen experimenten uit maar probeerden door logisch redeneren hun inzicht in de natuur te vergroten. Ze lazen de werken van tal van autoriteiten en wogen ze tegen elkaar af.
    De natuurfilosofen waren dol op logische constructies en bouwden door middel van filosofische speculatie theorieën op over de werking van de natuur. Hun theorieën klopten vaak niet en komen ons bijgelovig voor, maar ze waren op een vlekkeloze logica gebaseerd.

    In een chronologisch overzicht defileert een keur van ingenieuze en vernieuwende denkers. Ze cultiveerden de rede, een geschenk van God, als belangrijkste kennisinstrument. Ze legden onder andere de wiskundige basis waarmee de latere natuurwetenschappen hun waarnemingen konden ondersteunen.
    De natuurfilosofen van de Middeleeuwen maakten de moderne wetenschap denkbaar. Ze maakten ze aanvaardbaar in een christelijke context en creëerden een samenhangende en logische visie op de wereld.

    James Hannam doorprikt de mythes over een verfrissende Renaissance en wetenschappers die schijnbaar uit het niets tot belangrijke theorieën en conclusies kwamen.
    Galilei leverde een indrukwekkende prestatie. Hij bracht bijeen wat al eerder was verricht, gooide de enorme hoeveelheid materiaal weg die irrelevant of gewoonweg onjuist was en bewees vervolgens de rest met gecontroleerde experimenten en briljante betogen. Hij was de grondlegger van een nieuw soort wetenschap, maar hij bouwde voort op middeleeuwse funderingen. Copernicus en Galilei stonden op de schouders van reuzen.

    Dit boek heeft mijn visie op de Middeleeuwen veranderd. Ik heb een onvermoede hoeveelheid ondergesneeuwde kennis ontdekt en een stoet kleurrijke en boeiende figuren over wie ik zeker nog meer wil weten. Het is een doorwrocht en indrukwekkend werk. Het betoog is inzichtelijk opgesteld, ingedeeld in relatief korte hoofdstukken en zeer leesbaar geschreven. Mijn enige probleem waren de ontoereikende restanten van mijn elementaire kennis over wiskunde en fysica. Het was echter een gelegenheid om ze op te frissen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het land is moe
    Klik op de afbeelding om de link te volgen JUDT, T., Het land is moe. Verhandeling over onze ontevredenheid. (Vert. Ill Fares The Land) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2010, 239 pp. – ISBN 978 90 254 5909 3

    Dertig jaar lang reeds zien we in onze samenleving een kritiekloze bewondering voor een onbegrensde vrije markt, het waandenkbeeld van de onbeperkte groei en minachting voor de openbare sector. Het overheidsbeleid wordt niet beoordeeld op basis van zijn bijdrage tot het algemeen welzijn maar uitsluitend op basis van economische rendabiliteit.

    Je zou denken dat de economische crisis van 2008 ons wakker geschud heeft. Drastisch overheidsingrijpen heeft toen de faillissementen van hele landen en de instorting van het bankwezen voorkomen. Toch blijft de staat de kop van jut. Als je de critici mag geloven, dan is hij de vijand van vrijheid en vooruitgang. Men blijft roepen dat de overheid afgeslankt moet worden wegens te duur en economisch inefficiënt. Alhoewel ze de enige instantie is die voor stabiliteit zorgt, wordt de overheid belasterd als bron van economisch disfunctioneren.

    In Europa bestaat echter nergens een draagvlak voor de afschaffing van de openbare gezondheidszorg, de beëindiging van het gratis dan wel gesubsidieerd onderwijs of het terugdringen van de overheidsbemoeienis met het openbaar vervoer en andere essentiële diensten. Het is dan ook opmerkelijk dat de sociaaldemocraten, de meest prominente pleitbezorgers van de overheid ten bate van het collectieve welzijn, het sinds het begin van de financiële crisis in Europa vrijwel zonder uitzondering slecht hebben gedaan in de verkiezingen. Wat is er aan de hand?

    Al een hele generatie zijn de sociaaldemocraten en hun progressieve en liberale geestverwanten in de verdediging. Bij kiezers die het bestaan van instituties, wetgeving, diensten en rechten uit een voorbije periode als vanzelfsprekend ervaren, vindt hun verhaal geen weerklank. Een pleidooi voor de publieke sector wordt als conservatief en oubollig voorgesteld, als teken van gebrek aan dynamiek.

    We zijn echter vergeten dat nauwelijks een eeuw geleden al die voorzieningen nog ondenkbaar waren. Ze waren een zeer efficiënt antwoord op de sociale en economische onzekerheid in de eerste helft van de 20e eeuw, die ons twee vernietigende wereldoorlogen heeft bezorgd. De sociale zekerheid van een sterke, plannende overheid bracht de burger daarentegen welvaart en een stabiele democratie. Het is waar dat daar niet alleen voordelen aan verbonden waren. De inbreng van vadertje staat was vaak betuttelend en betweterig. Het dwepen met het communisme en het marxisme heeft de socialistische gedachte evenmin goed gedaan. En het latere ‘links’ werd een allegaartje van wereldvreemde figuren. Maar nu dreigen we met het badwater ook het kind weg te gooien.

    Onzekerheid is immers weer helemaal aan de orde in de Westerse democratieën. De veranderingen voltrekken zich aan een onnavolgbare snelheid en roepen angst en boosheid op. Ongelijkheid in rijkdom en kansen ondermijnt het onderlinge vertrouwen uit en daarmee de bereidheid tot solidariteit. De onrechtvaardigheid tussen de klassen neemt toe en zo ook de economische uitbuiting in binnen- en buitenland. De democratische besluitvorming wordt meer dan vroeger weer bepaald door geld en privileges. En het product van de sociale verworvenheden, het individualisme, holt de sociale samenhang uit.

    Er zijn ook grotere uitdagingen. Veranderingen in het klimaat zullen nog verstrekkender gevolgen hebben. Mensen zullen in toenemende mate op de staat aangewezen raken. Ze zullen van hun politieke leiders en volksvertegenwoordigers bescherming verlangen. In open samenlevingen zal de roep toenemen om de instroom van vreemdelingen te beperken. En in ruil voor ‘veiligheid’ zullen steeds meer mensen bereid zijn om vrijheid op te offeren.

    Om te voorkomen dat de groeiende onzekerheid de liberale democratie verder gaat uithollen moeten we de rol van de overheid in onze maatschappij dringend herdenken, zo meent de in 2010 overleden Brits-Amerikaanse historicus en filosoof Tony Judt. We kunnen de staat niet zonder meer afschrijven, want zonder overheid is er geen toekomst. De overheid is de enige die kan reageren op de onvolkomenheden van de markt. Ze kan zaken regelen die geen enkele persoon of privé-instantie kan verwezenlijken. We moeten ons dus bezinnen over het soort overheid dat we willen. En als iemand de rol van de overheid opnieuw moet definiëren, dan zijn het wel de sociaaldemocraten.

    Het is best mogelijk de overheid een sterkere rol in ons leven te laten spelen zonder dat onze vrijheden worden aangetast. Twee pijlers zijn voor Tony Judt essentieel: het behoud van waardevolle zaken uit het verleden en het herformuleren van idealen.

    De sociaaldemocratie dient haar oorspronkelijke ideaal, het streven naar meer gelijkheid,  weer op de voorgrond te plaatsen. Het terugdringen van de ongelijkheid is een agendapunt van eerste orde. Als vrijheid leidt tot ongelijkheid, armoede en cynisme, dan moeten sociaaldemocraten dat benoemen. En ze moeten zich bekommeren om wat de overheid kan doen om mensen in staat te stellen een fatsoenlijk leven te leiden. Het sociale vraagstuk staat weer op de agenda.

    Verder mag de sociaaldemocratie wel assertiever de aandacht trekken op haar wapenfeiten uit het verleden en ze moet goed nadenken over de te verwachten gevolgen als we die overhaast ongedaan gaan maken. Want als ze een betere toekomst willen, moeten mensen zich ervan bewust zijn dat wat ze nu hebben niet vanzelfsprekend overeind zal blijven. Zelfs de stevigste liberale democratie kan in een handomdraai instorten. “Als de sociaaldemocratie toekomst heeft, dan alleen als een sociaaldemocratie van de angst”, schrijft Tony Judt. Dat zou best eens waar kunnen zijn.

    Met dit realistisch en overtuigend pleidooi voor het sociaaldemocratische, en bij uitbreiding linkse, gedachtegoed levert Tony Judt een warme ondersteuning voor de gehavende linkse politieke partijen. Ze hoeven niet meteen sterke staaltjes te leveren of daverende successen. Die zijn voor hen in de nabije toekomst wellicht niet weggelegd. De realisatie van hun ambities zal nooit ideaal zijn, er zullen altijd onvolkomenheden aan kleven, want politiek is een zaak van mensen.
    Maar als het algemeen welzijn ons doel is, dan is er onder de mogelijkheden waaruit wij vandaag kunnen kiezen niets beters voorhanden, besluit Judt. Dit zal heel zeker het geval zijn voor zijn thuisbasis, de Angelsaksische landen. In het politiek rijker geschakeerde landschap op het Europese vasteland hebben de kiezers meer opties.

    Dit toegankelijk geschreven boek biedt een scherpe, maar ook hoopgevende analyse van de actuele sociaal-politieke situatie. Het is tevens een krachtig pleidooi voor een  bedachtzame omgang met onze politieke en sociale verworvenheden en ons niet te laten verleiden tot wilde maatschappelijke experimenten.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluk is een keuze
    Klik op de afbeelding om de link te volgen van der WERF, M., Geluk is een keuze. Verlicht je leven door loslaten. Uitg. Boekenbent, 2008, 297 pp. – ISBN 978 90 857 0246 7

    Geluk is geheel afhankelijk van onszelf

    Met deze uitspraak van Aristoteles zet Mariska van der Werf meteen de toon. Geluk hebben is immers niet hetzelfde als gelukkig zijn. Geluk is geen toeval of iets wat je overkomt. Het is niet afhankelijk van mensen of omstandigheden. Je hebt je geluk zelf in handen, geluk is een keuze.

    Waarom lukt het je dan niet om gelukkig te worden, terwijl je toch echt wel je best doet? Te hoge verwachtingen, angst voor herhaling van het verleden of negatieve overtuigingen beletten je om dat doel te bereiken. Om gelukkiger te worden moet je die blokkades loslaten. Dat klinkt eenvoudig maar is het helemaal niet. Die blokkades zijn een deel van je leven geworden en je hebt je eraan gehecht. Door ze los te laten bevrijd je je echter uit een zelfopgelegde gevangenis. Loslaten verlicht je leven en maakt je vrij om de regie over je eigen leven in handen te nemen.

    In het eerste deel van haar boek legt Mariska van der Werf uit wat ze onder duurzaam geluk verstaat en hoe je dat kunt bereiken. Er zijn verschillende soorten blokkades of weerstanden die ons beletten dit te realiseren. Die mogen dan wel lastig zijn, als je ze als een uitdaging beschouwt heb je ze al gedeeltelijk overwonnen.

    Voor wie het moeilijk vindt om die blokkades bij zichzelf te herkennen en om ze beter los te kunnen laten, ontwikkelde ze de VITAL-methode. VITAL is een letterwoord dat staat voor Voelen, Inventariseren, Typeren, Accepteren en Loslaten. Deze stappen worden uitvoerig belicht in het tweede deel van het boek.

    Vervolgens stelt ze een aantal waardevolle methodes en technieken voor die je kunnen helpen om de stappen in de VITAL-methode te zetten. Je leert er onder andere ademhalingstechnieken, hoe je kunt visualiseren, hoe je anders kunt kijken naar wat je overkomt en hoe rituelen en symbolen je helpen je leven zin te geven.

    De apotheose van het boek wordt gevormd door veertien wegwijzers voor een gelukkiger leven die de auteur zelf met succes volgt. Het zijn stuk voor stuk waardevolle tips en raadgevingen om je leven en je geluk in eigen handen te nemen.

    Over gelukkig zijn kun je praten en schrijven, om het te worden moet je iets dóen. Dit boek is dan ook een werkboek en dus vooral praktisch op te vatten. Het bevat een schat aan beproefde technieken, geplukt uit de weelderige tuin van methodes waarmee je meer zelfkennis verwerft en effectiever leert omgaan met mensen en gebeurtenissen in je leven. De auteur haalde de mosterd onder andere bij Neurolinguïstisch Programmeren, de Rationeel-Emotieve Therapie, de communicatieleer, hypnotherapie en relaxatietherapie.

    Een beetje scepticus gaat echter steigeren wanneer deze werkelijk goede adviezen onderbouwd worden met pseudowetenschappelijke en esoterische verklaringen en begrippen zoals de wetten van het universum, chakra’s, meridianen, aura’s en karma. Deze begrippen worden bovendien oppervlakkig uitgelegd. Op zich zou dat niet zo erg zijn, als de auteur niet geregeld ook gevaarlijke uitspraken deed. Lichamelijke klachten laat je beter door een deugdelijke arts onderzoeken voor je je gaat afvragen welke psychologische betekenis erachter zou kunnen zitten. Galstenen hebben niets te maken met opgekropte woede. Ziekten moet je níet omarmen en niet alles wat je overkomt is goed voor je.

    Is dit een goed zelfhulpboek? Onderzoek wijst uit dat niet de schrijver maar de lezer bepaalt of de verschafte adviezen behulpzaam zijn. In dit boek wordt je in ieder geval een ruime verscheidenheid aan technieken aangeboden. Sommige sluiten beter aan bij je eigen voorkeur dan andere. Mariska van der Werf laat je geheel vrij om de hulpmiddelen aan te wenden waarbij je je goed voelt.
    Wie zich niet kan vinden in pseudowetenschap en esoterie vindt er ook nuttige raad of kan voor zelfhulp elders terecht.

    Tussen die vele keuzemogelijkheden dreig je als lezer gemakkelijk het noorden kwijt te geraken. Een meer overzichtelijkere indeling en gevarieerde bladspiegel waren een grote hulp geweest. De vele verwijzingen naar andere hoofdstukken voor een betere uitleg van een of andere techniek zijn bovendien behoorlijk onhandig.
    Ondanks het aangename lettertype ergerde ik mij geregeld aan slordigheden in taal en vormgeving. De bladspiegel is erg monotoon.
    Sommige belangrijke begrippen worden niet of onvoldoende uitgelegd, bijvoorbeeld ankeren.

    Bij de degelijke adviezen mis ik tenslotte een weg naar geluk, die zijn deugdelijkheid overvloedig heeft bewezen. Je inzetten voor voor een doel buiten jezelf, hetzij voor anderen hetzij om iets te verwezenlijken, is volgens recent onderzoek een van de meest effectieve manieren om een gelukkig leven te leiden.


    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Achter gesloten deuren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen REES, L., Achter gesloten deuren. De geheime afspraken tussen Stalin, de nazi’s en het Westen. (Vert. World War II: Behind Closed Doors) A’dam, Uitg. Ambo/Manteau, 2008, 427 pp. – ISBN 978 90 223 2292 5

    Met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 eindigde de Tweede Wereldoorlog. Zo luidt de officiële versie. Het einde van de oorlog betekende echter niet de bevrijding van alle landen die hadden geleden onder de bezetting door de nazi’s. In de zomer van 1945 wisselden de bevolkingen van Polen, de Baltische staten en een aantal andere Oost-Europese landen eenvoudig de ene tiran in voor de andere. Voor miljoenen mensen eindigde de Tweede Wereldoorlog pas twintig jaar geleden met de val van het communisme.

    Anders dan wij leerden, werd het lot van de Oost-Europese volken echter al tijdens de oorlog beslecht. In dit omvangrijke boek vraagt de Britse historicus Laurence Rees zich af hoe dit onrecht mogelijk is geweest. Is het niet paradoxaal dat Groot-Brittannië, dat Duitsland de oorlog verklaarde na de inval in Polen, het lot van dit land zonder tegenstand van betekenis overliet aan de willekeur van de Sovjet-Unie? Welk aandeel had het Westen in de verdeling van Europa naar invloedssferen? Churchill en Roosevelt waren immers door de wol geverfde politici en wisten vanaf het begin zeer goed wat voor soort regime het stalinisme was. Wat was hun rol in het verloop van de gebeurtenissen tijdens en na de Tweede wereldoorlog?

    Het verhaal van Rees start bij het Molotov-Ribbentroppact op 24 augustus 1939 tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Uit platte pragmatische overwegingen sloten toen twee aartsvijanden, die elkaar grondig haatten, een voor de buitenwereld onbegrijpelijk pact. In ruil voor de toezegging elkaar met rust te laten verdeelden Duitsland en de Sovjet-Unie de heerschappij over Europa. Maar zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Beide partijen hielden zich niet aan hun belofte en de Sovjet-Unie belandde in het kamp van de geallieerden.

    De deelname van de Sovjet-Unie aan de oorlog bracht echter morele en politieke complicaties met zich mee. Die konden de Westerse geallieerden zich in hun strijd tegen Hitler evenwel niet veroorloven. Er stonden immers enorme geopolitieke belangen op het spel. Churchill en Roosevelt wisten zeer goed met welk soort regime ze te maken hadden. Maar ze wilden de oorlog winnen op een manier die henzelf en hun eigen landen zo weinig mogelijk zou kosten. Ze voelden zich dus genoodzaakt om achter de schermen enorme politieke concessies te doen.

    De spilfiguur in het boek van Rees is Jozef Stalin. Zijn verstandhouding met Churchill en Roosevelt slingerde tijdens de Tweede Wereldoorlog heen en weer op de maat van zijn kille berekeningen. De persoonlijkheden van de leiders drukten een zware stempel op het verloop van de acties en contacten. Churchill en Roosevelt hadden enorme ego’s en waren ieder op hun eigen manier overtuigd dat ze Stalin wel in de hand konden houden. Ze negeerden echter al te vaak de mening en raad van hun functionarissen, die een veel betere kijk hadden op de persoon en de bedoelingen van de realistische Stalin.

    Bijzonder interessant zijn de nabeschouwingen. Daarin vraagt Rees zich af of er alternatieven waren voor de Westerse geallieerde leiders. Hadden ze de Sovjetheerschappij over Oost-Europa kunnen voorkomen, en daarmee de wrede onderdrukking van miljoenen mensen?
    Met de kennis die we nu hebben over de afloop van de oorlog zijn veel toenmalige gebeurtenissen en situaties onaanvaardbaar. Maar binnen de krappe speelruimte waarover ze beschikten hadden ze zich in ieder geval rechtlijniger en eerlijker moeten opstellen, oordeelt Rees.

    De Tweede wereldoorlog werd ons altijd voorgesteld als een ‘morele’ oorlog, een moderne kruistocht tegen het kwaad. Maar uit alle gegevens waarover we nu beschikken moeten we besluiten dat deze oorlog overwegend werd gevoerd op basis van keiharde pragmatische overwegingen. De ontluisterende waarheid is dat de Tweede Wereldoorlog een conventioneel machtsconflict was over traditioneel, ouderwets eigenbelang. Morele principes of ideologie waren daarbij van ondergeschikt belang. De ene oorlog is natuurlijk de andere niet, maar dit lijkt mij voor nagenoeg alle oorlogen het geval.

    Voor zijn onderzoek reisde Rees door de voormalige Sovjet-Unie en de door haar overheerste landen van Oost-Europa. Hij raadpleegde de documenten die pas na de perestrojka in Rusland openbaar gemaakt werden en spoorde mensen op die deze moeilijke jaren hadden overleefd. Zo is zijn boek niet alleen een weergave van de mentaliteit en overtuigingen van de politieke elite, maar laat het ook de schrijnende menselijke gevolgen zien van de beslissingen die Stalin en de westerse geallieerden achter gesloten deuren namen.

    Dit indrukwekkende werk spoort ons aan om alle oorlogsretoriek, van eender welke politicus, zeer kritisch te blijven onthalen. Het boek leest als een roman en is ook voor een leek in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog perfect te volgen.


    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een kind heeft vele moeders
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding) A’dam, Nw. A’dam, 2009, 448 pp. – ISBN 978 90 468 0656 2

    Iedereen steekt wel eens een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de foto’s en verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.

    Mensen willen maar wat graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie wel en niet hulpvaardig is.

    Geen diersoort deelt zo welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer 98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend in competitieve situaties of conflicten doen. Samenwerken op zich roept bij hen maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid om een handje te helpen.

    Wat is er dan in de loop van de evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.

    In dit boek werkt ze de hypothese uit dat vroegmensachtige baby’s werden geboren in een wereld waar, door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de baby’s overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen met meer sociale vaardigheden verhoogd.

    Systematisch en zorgvuldig exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat individuen er baat bij hadden?

    De gedragsbiologie en de primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden. Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te houden.

    Primaten zijn trouwens zeer geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer gevoelig voor de signalen van baby’s. En eenmaal leden van een populatie de evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van baby’s te reageren door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en tekenfilmfiguurtjes.

    Antropologische observaties bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort. Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun baby’s besmet worden, is gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve broedzorg.

    De bijdrage van hulpouders was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar en onvoorspelbaar.

    Ook de keerzijde van coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort. Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun baby’s opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.

    Als coöperatieve broedzorg de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal bestaan.

    Blaffer Hrdy betoogde reeds vroeger dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette. Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het fundament voor alle ‘hogere’ menselijke functies en uitingen. De visie van Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van kinderzorg in de evolutie van een soort.

    Van dit boek heb ik echt genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan. Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens, onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen, mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.

    Het werk is inzichtelijk en vlot leesbaar geschreven.
    Een absolute aanrader.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stil de tijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HERMSEN, J.J., Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst. A’dam/A’pen, Uitg. De Arbeiderspers, 2010 (9e dr.), 272 pp. – ISBN 978 90 295 7139 5

     Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, wij hebben ongelofelijke haast


    Sedert Herman van Veen zijn hit scoorde is ons leven alleen maar hektischer geworden. Onze agenda staat meer dan vol, we haasten ons van de ene afspraak naar de andere en hebben het gevoel dat de tijd ons voortdurend inhaalt. Zappen, internetten, mailen, chatten, twitteren, onze concentratie wordt steeds weer onderbroken. Druk bezig zijn, een volle agenda hebben en veel gebeld worden is synoniem geworden voor een succesvol bestaan. Elk jaar zijn we meer tijd kwijt aan werk en verplichtingen en houden we minder tijd over voor vriendschap en sociale contacten. Steeds meer mensen klagen erover dat ze niet eens meer aan ontspanning toe komen. We ervaren de tijd niet alleen als iets dat steeds sneller lijkt te gaan, maar ook als iets waarvan we steeds minder lijken te hebben. De tijd als schaarstegoed kijkt ons vijandig aan.

    Van jaar tot jaar neemt in de geïndustrialiseerde samenlevingen overal ter wereld de tijdsdruk toe. Sinds de invoering van de Internationale Greenwich Tijd aan het einde van de negentiende eeuw zijn wij steeds meer naar de klok gaan leven. Werken, eten, slapen en ontspanning worden door wekkers en uurwerken gestructureerd. Als klokken niet gelijk lopen weten we niet meer hoe laat het is. En zonder dat we daar inspraak in hebben wordt ons leven twee keer per jaar met een uur verlengd of verkort.

    Wij lijken niet goed meer te beseffen dat die kloktijd, die onze levens toch tamelijk dwingend reguleert, ooit slechts een praktische afspraak is geweest. In die kunstmatige, meetbare tijd verliezen we echter voeling met de werkelijke tijd. Die tijd stroomt als een zandloper, als een klok zonder wijzers, kalm en onverstoorbaar onder de klokken door. Dit is onze persoonlijke, innerlijke tijd. Ze is meer dan de optelsom van momenten en niet in eenheden als minuten en uren uit te drukken. De persoonlijke tijd wordt ervaren en niet gemeten.

    Stilstaan bij de tijd en tijdservaring kan onze gevoeligheid voor de “ware tijd” vergroten, zegt de Nederlandse filosofe Joke Hermsen. Zo kunnen we het evenwicht herstellen tussen de uiterlijke, meetbare tijd en de tijd die van onszelf is. Bij tijd en wijle uitrusten kan helpen om onszelf niet zonder meer over te leveren aan de eisen die de economische tijd aan ons stelt.

    Deze bundel essays over de innerlijke tijd wil een filosofische onderbouw bieden voor onthaasting. Dit werk is, zoals ze zelf zegt, geen dichtgetimmerd academisch boek over de tijd, maar een bonte verzameling van inkijkjes, ervaringen en perspectieven op de tijd. Daarvoor heeft ze haar oor te luisteren gelegd bij denkers, schrijvers, musici en kunstenaars die de tijd als ervaring in hun werk hebben proberen te vatten.

    De lezer krijgt een keur van mijmeringen en beschouwingen over de tijd in filosofie, literatuur, beeldende kunst, muziek, het verleden en de toekomst. Ik maakte kennis met de tijd als duur. Ik herinnerde mij de waarde van verveling en het niets doen voor de creativiteit. Ik leerde over het spelen met de tijd in kunst en literatuur door middel van flashbacks, tijdsverdichting en -versnelling, over de waarde van herinnering, over muziek als tijdskunst bij uitstek, en nog veel meer.

    Bedachtzaam en zorgvuldig ontrafelt Joke Hermsen de verschillende dimensies van de tijd. Haar boeiende essays zijn zeer vlot geschreven. Dit boek is een rustpunt en nodigt uit tot reflectie en bezinning. Het smaakt voortreffelijk als je de tijd neemt om het met mondjesmaat te proeven.

    © Minervaria

    Over de auteur: Joke Hermsen  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geopolitiek van emoties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen MOISI, D., Geopolitiek van emoties. Hoe culturen van angst, vernedering en hoop de wereld veranderen. (Vert. The Geopolitics of Emotion)A’dam, Uitg. Nw Amsterdam, 2009, 256 pp. – ISBN 978 90 486 0576 3

    De geopolitiek buigt zich over het verband tussen de geografische ligging en gesteldheid van een natie en haar binnenlandse en buitenlandse politiek. Voor de bodemgesteldheid, het klimaat, de grondstoffen en bereikbaarheid lijkt dat vrij vanzelfsprekend. Een eilandnatie gedraagt zich bijvoorbeeld anders dan een continentale natie. Landen die rijk zijn aan grondstoffen huldigen vaak een andere politiek dan landen die het vooral moeten hebben van arbeid.

    De politiek van een land wordt niet alleen beïnvloed door objectieve geografische factoren, maar ook door de overheersende collectieve sentimenten bij de bevolking. Aanslagen, terrorisme en wreedheden, maar ook grandeur, pracht en praal, in de wereldpolitiek zien we ze allemaal voorbij komen. Als je de geschiedenis en de wereld waarin we leven echt wilt begrijpen moet je oog hebben voor de cruciale invloed van emoties, zegt Dominique Moïsi. Vooral bij conflicten merken we dat emoties een veel grotere rol spelen op het politieke toneel dan wij denken.

    Emoties weerspiegelen immers hoe een gemeenschap naar zichzelf en de toekomst kijkt. Vooral deze sentimenten die het vertrouwen van mensen in hun politieke leiders en hun toekomst weerspiegelen zijn belangrijk voor de binnenlandse politiek en de relaties tussen culturen en staten. Als de mensen vertrouwen hebben in zichzelf en de toekomst, dan voelen ze zich hoopvol gestemd. Wie achteruitgang of een minder rooskleurige toekomst verwacht wordt beheerst door angst. En mensen die zich niet gerespecteerd weten en het gevoel hebben voorbijgelopen te worden, voelen zich vernederd.

    Op de emotionele wereldkaart vinden we de hoop vooral in Azië, de angst in Europa en Noord-Amerika en de vernedering in de Arabisch-islamitische wereld.
    Het onsamenhangende Azië heeft zich binnen het tijdsbestek van ruim een halve eeuw ontwikkeld van een continent van oorlog tot een continent van hoop. Voor grote aantallen Aziaten zijn op economisch en sociaal gebied ongekende kansen en mogelijkheden in zicht gekomen. In het vooruitzicht van gestaag toenemende welvaart hebben ze er het volste vertrouwen in dat ze de levensstijl van het Westen zullen kunnen evenaren. Moïsi ziet voor de Aziatische landen, de opkomende machten China en India op kop, echter ook immense uitdagingen. Willen ze de hoop levend houden, dan zal China politieke hervormingen moeten toelaten terwijl India de schrijnende maatschappelijke ongelijkheid zal moeten aanpakken. Japan heeft deze inhaalslag al veel langer gemaakt en deelt de sentimenten van Europa en Noord-Amerika.

    Deze continenten zetten voor het eerst in twee eeuwen niet langer de toon. Het Westen ziet de toekomst zorgelijk tegemoet, geconfronteerd met de opkomst van Azië als economische en politieke macht en de dreiging van gekwetste naties en volkeren in het Midden-Oosten. Amerika en Europa worstelen elk op eigen manier met angst. Die groeiende angst zet het democratische ideaal onder druk en verdeelt het Westen. Toch is er hoop indien Amerika minder bereid is om politieagent te spelen in de wereld en Europa zich sterker opstelt, aldus Moïsi. In dit verband formuleert hij interessante argumenten voor de toelating van Turkije tot de Europese Unie.

    Het kruitvat van de wereld situeert zich - het is het intrappen van een open deur - in het Midden-Oosten. De Arabisch-islamitische wereld wordt beheerst door een gevoel van politieke en culturele vernedering en wrok. Dat wortelt in de val van het Ottomaanse Rijk en de nasleep ervan en in de stichting van de staat Israël dat een systematisch vernederingsbeleid voert. Frustratie over het globaliseringsproces heeft die sentimenten nog versterkt. De cultuur van de vernedering doet in alle geledingen van de islamitische samenleving haar invloed gelden. Veel mensen hebben alle hoop laten varen dat er in deze wereld nog vooruitgang mogelijk is en verliezen zichzelf in religie en mythevorming. Ze idealiseren het verleden, wentelen zich in slachtofferschap, ontkennen de ware oorzaken van de problemen en staan zo zelf een betere toekomst in de weg. Volgens Moïsi bestaat de grote uitdaging voor de rest van de wereld erin de Arabische wereld aan te moedigen en te steunen om geleidelijk zijn starheid en verdedigende houding te verzachten.

    Maar kan dat gerealiseerd worden? Kan de wereld waarin wij leven de angst en vernedering overstijgen en hoop doen opflakkeren? Welke politieke strategieën zijn nodig om de cultuur van hoop te versterken? Bestaat er een recept voor de wereld?
    Het is belangrijk dat volken, landen en leiders zich niet vastklampen aan de status quo en verandering aanvaarden, zegt Moïsi. Voor ieder continent houdt dit andere uitdagingen in. Maar voor iedereen geldt dat hoop berust op verdraagzaamheid. Een van de wegen daartoe is een beter inzicht in de culturele en historische verschillen tussen en overeenkomsten met de Ander.

    Natuurlijk is de geschetste emotionele wereldkaart veel genuanceerder. Er zijn grote onderlinge verschillen tussen de landen in eenzelfde deel van de wereld. Rusland, Iran, Israël, Afrika en Latijns-Amerika ontsnappen bovendien aan een emotionele indeling, maar zullen wel een grote rol spelen in de internationale uitdagingen van de komende eeuw. Ze worden door Moïsi in een afzonderlijk hoofdstuk bondig toegelicht.

    Dit boek bestaat uit een grondiger en vollediger uitwerking van een aantal essays die de auteur in de loop van twee jaar heeft gepubliceerd. Het is geschreven in dezelfde geest van denkers die zich niet willen overgeven aan doemdenken en zich blijven inzetten voor een betere wereld voor iedereen. Evenals Susan Neiman houdt Dominique Moïsi een pleidooi voor hoop en idealisme. Het is zeer boeiende lectuur en ik heb het in één adem uit gelezen. Dat de tekst eenvoudig is en derhalve vlot leesbaar heeft daar zeker toe bijgedragen.

    © Minervaria

    Over de auteur:
    Dominique Moïsi behoort tot 's werelds meest vooraanstaande geopolitieke denkers. Hij is als hoogleraar verbonden aan Harvard University en een van de oprichters van het IFRI, het Franse Instituut voor Internationale Betrekkingen.  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vijand voor de poort
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WHEATCROFT, A., De vijand voor de poort. (Vert. The Enemy at the Gate: Habsburgs, Ottomans and the Battle for Europe) A’dam, Uitg. Atlas, 2010, 408 pp.

    In de omgeving van het
    huidige station te Wenen strekte zich in juli 1683  een reusachtig Ottomaans legerkamp uit. Anderhalve eeuw daarvoor hadden de Turken al eens vergeefs geprobeerd om de stad in te nemen. In de hoofdstad van de Habsburgers voelde men zich dus betrekkelijk veilig. Maar toen men lucht kreeg van de opmars van de Ottomanen werden de verouderde verdedigingswerken van de stad in allerijl aangepakt.

    Gedurende meer dan 50 dagen werd verwoed slag geleverd om het bezit van de stad. Wenen veranderde in een hellepoel waar onafgebroken werd gevochten en waar ontelbare soldaten aan beide zijden op gruwelijke wijze gewond werden of aan hun einde kwamen. Het behoud van elke meter stadsmuur moest zwaar bevochten worden tegen een enorme overmacht van Turken. Pas op 12 september was een inderhaast bijeen geroepen geallieerde legermacht in staat om het beleg te breken en Wenen te ontzetten.

    Na de overwinning bij Wenen sloegen de Europese vorsten de handen in elkaar om Europa te bevrijden van de islam en volledig christelijk te maken. In de daaropvolgende eeuw werd in Zuidoost-Europa stad na stad, vesting voor vesting moeizaam op de Ottomanen heroverd. Pas in 1791 kwam er een definitief einde aan de Turkse oorlogen. De Ottomanen hadden de Slag om Europa verloren. Met uitzondering van een klein gebied boven Istanbul aan de Zwarte Zee en een paar eilanden in de Middellandse Zee was het Ottomaanse Rijk al zijn gebieden in Europa kwijt. Aan de Turkse dreiging was een einde gekomen. Maar de angst voor het islamitische gevaar uit het Oosten bleef zeer lang hangen.

    De angst van Europa voor de Turken was begrijpelijk. De Ottomanen behoorden tot de nomadische Turkse stammen die al in de zesde eeuw vanuit de steppen van Centraal-Azië de Perzische beschaving waren binnen gedrongen. Ze veroverden het Byzantijnse Rijk en na de val van Constantinopel in 1453 beschouwde de Ottomaanse sultan zich als de wettige opvolger van de Romeinse keizer. In het Middellandse Zeegebied waren de Turken in langdurige oorlogen verwikkeld. Ze nestelden zich tenslotte in het verdeelde Zuidoosten van Europa. Daar botsten ze op hun rivaal, de keizer van Heilige Roomse Rijk.

    De Ottomanen vormden voor heel Europa een ernstige bedreiging als militaire macht, politieke kracht en als aanhangers van een rivaliserende godsdienst. Er was in de hele Westerse wereld geen staat die zo machtig was, zo'n ingewikkelde bureaucratische structuur had en die bovendien geregeerd werd door meedogenloze en eigengereide autocraten. Vanuit de Balkan terroriseerden ze de Europese gebieden met roof- en plundertochten.

    In de strijd tegen de Turken kampte Europa met een ernstige handicap. Het was intern verdeeld en verscheurd door onderlinge rivaliteiten. Daardoor hadden de Oostenrijkse Habsburgers niet alleen te stellen met de Ottomanen aan hun oostelijke grenzen, maar moesten ze ook bedacht zijn op vijandelijke acties van Frankrijk in het Westen van hun rijk. Dat aarzelde overigens niet om relaties aan te knopen met de Turken als dit hen goed uitkwam.

    De Oostenrijkse troepen waren bovendien geen partij voor de goed georganiseerde Turkse legers. De soldaten waren in meerderheid burgers en boerenknapen die hun plicht vervulden: het beschermen van hun huizen en land. De Oostenrijkers hadden geen grote militaire traditie. Ze moesten het opnemen tegen een militaire staat met een uitstekend getraind professioneel leger, dat angstaanjagende strijdtechnieken hanteerde die sterk verschilden van de Westerse. Het Ottomaanse leger reageerde sneller, was wendbaarder en maakte meer doden dan zijn Europese vijanden. Het was een uiterst gevaarlijke, veelzijdige en schier onoverwinnelijke vijand.

    Dank zij de boekdrukkunst verspreidden zich over heel Europa bloemrijke verhalen over de wreedheden, bloedbaden en barbaarse praktijken die de Turken begingen. Ze berustten zeker op waarheid, maar geheel volgens het gebruik werden ze ook behoorlijk bijgewerkt en aangedikt. Daardoor werd de Turk, en meteen de islam, een metafoor voor gruwel, tirannie en onderdrukking. In vrijwel elke West-Europese cultuurgemeenschap was een angstwekkend en negatief beeld van de Turken gemeengoed. Zelfs mensen die het verst verwijderd waren van het Turkse gevaar voelden zich erdoor bedreigd.

    Na de herovering van Hongarije brak een bloeiperiode aan voor de Habsburgers en werden ze voor de Ottomanen een evenwaardige macht. Later gingen ze ook samenwerkingsverbanden aan. Het beeld over de Turken veranderde. Van gruwel werden de Ottomanen tot een historisch en cultureel fenomeen dat bestudering en begrip verdiende. In 1856 werd zelfs erkend dat het Ottomaanse Rijk tot het Europese statenstelsel behoorde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de vroegere aartsvijanden bondgenoten, en daarna bleven de commerciële banden zich uitbreiden.

    Turkije en Europa staan al meer dan twee eeuwen niet meer op voet van oorlog met elkaar. Maar de oude collectieve angst wordt nu voor politieke doeleinden weer opgerakeld en aangewakkerd. De Turk, en bij uitbreiding de moslim, wordt weer als een ongenadige agressor voorgesteld die het christelijke Europa onder de voet dreigt te lopen. Zo wordt de mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie door vooraanstaande personen voorgesteld als een nieuwe fase in een oude oorlog. Deze eenzijdige beeldvorming wil de historicus Andrew Wheatcroft met zijn boek nuanceren.

    Daar is hij naar mijn mening slechts gedeeltelijk in geslaagd. Wheatcroft is goed vertrouwd met dit hoofdstuk uit de Europese geschiedenis. Gedurende twintig jaar heeft hij onderzoek gedaan naar de achtergronden en het verloop van de expansiedrang van de Ottomaanse sultans en het Europese weerwerk. Met behulp van een indrukwekkende hoeveelheid oorspronkelijke bronnen reconstrueert hij de laatste periode van de Turkse oorlogen. Het zwaartepunt van zijn boek vormt het huiveringwekkende beleg van Wenen. Met spanning las ik zijn filmisch verslag van de strategie, de troepenbewegingen en het verloop van de gevechten in de verschillende stadia van de Turkse oorlogen.

    Op de intrigerende vragen in het voorwoord gaat hij echter verder niet meer in. Het hoofdthema van zijn boek, zo stelt hij, is angst. Die angst maakt hij wel begrijpelijk, maar hoe ze in het collectieve geheugen opgeslagen werd en tot stereotypen en vervormde geschiedschrijving leidde komt amper aan de orde. Als tegenwicht voor de eenzijdige negatieve beeldvorming over de Turken had hij meer aandacht mogen besteden aan de evenwaardige wreedheden van de Europese strijdkrachten en aan de lange periode van vreedzame co-existentie vanaf het einde van de 18e eeuw.

    Als voorbereiding voor een culturele reis naar de Balkan, Hongarije, Roemenië of Bulgarije kan ik dit vlot leesbare boek echter warm aanbevelen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ondergang van het oude Europa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen CARTER, M., De ondergang van het oude Europa. Drie dynastieën, één familie en de opmaat tot de Eerste Wereldoorlog. (Vert. The Three Emperors) A’dam, Uitg. Balans, 2010, 584 pp. – ISBN 978 90 5018 8401

    Op 28 juni 1914 werd de Oostenrijkse troonopvolger in Sarajevo neergeschoten. Niemand verwachtte toen dat deze schietpartij zou uitmonden in een verwoestende wereldoorlog die aan miljoenen mensen het leven heeft gekost. Maar de tijd was rijp voor een oorlog. Tussen de Europese grootmachten leefden al ettelijke decennia sluimerende conflicten over gebiedsuitbreiding en heerschappij. De politieke verhoudingen bevonden zich in een impasse. Ieder land had zich ingegraven in een groeiend wantrouwen en de spanning liep steeds verder op. In Oostenrijk en Duitsland stonden militaire en politieke elites te popelen om de strijd aan te gaan. Ze werden gesteund door achterhaalde ideeën over aristocratische suprematie en door sociaaldarwinistische opvattingen, die strijd als een fundamenteel levensprincipe vooropstelden.

    De eerste wereldoorlog bracht een radicale ommekeer in de Europese staatkundige inrichting en de onderlinge verhoudingen. Een van de meest opvallende veranderingen was de ondergang van drie belangrijke dynastieën. Het hele bouwwerk van Europese monarchieën lag onherstelbaar aan gruzelementen. Wellicht niet toevallig was de enige die de oorlog overleefde deze van Groot-Brittannië. Daar had de monarchie al sinds de 17e eeuw haar politieke invloed moeten afstaan aan regering en parlement. De keizerrijken Duitsland, Oostenrijk en Rusland werden republieken. Democratie, zelfbeschikking en medezeggenschap hadden het gewonnen van autocratie. Europa was niet meer onderworpen aan de hiërarchieën en grillen van koningen en koningshuizen.

    Het verhaal van de ondergang van deze dynastieën is dus een goed gekozen insteek voor een studie van de periode voor de eerste wereldoorlog. Aan de hand van de levens van de Duitse keizer Wilhelm, de Russische tsaar Nicolaas en de Engelse koning George beschrijft de historica Miranda Carter hoe Europa evolueerde van autocratie naar democratie en zelfbeschikking.

    Als nazaten van Koningin Victoria behoorden deze vorsten tot een grote, maar disfunctionele familie. Ze werden geboren in een wereld waarin de erfelijke monarchie een vast gegeven was. Ze leefden in de hopeloos achterhaalde opvatting dat een sterke solidariteit tussen vorstenhuizen de beste manier was om een hechte band tussen landen te behouden. Onderlinge huwelijken en het internationale karakter van koninklijke families waren een garantie voor vrede en goede internationale betrekkingen.

    Alle Europese hoven deden wanhopige pogingen om de nieuwe volksbewegingen voor zeggenschap en gelijkwaardigheid buiten de deur te houden. Ze bleven geloven in de aangeboren superioriteit van vorsten en hun goddelijke roeping, en verwierpen halsstarrig alle democratische en republikeinse principes. Hun trouw aan het verleden verplichtte hen om hoge muren van etiquette te bouwen om de wereld buiten te sluiten. Ze ontleenden hun identiteit aan beleefdheidsvormen, kleding en hiërarchie. Om zich te kunnen onderscheiden van het gewone volk verloren ze zich in eindeloze kleingeestige en willekeurige regeltjes. Alleen het Engelse koningshuis hield er enigszins realistischer opvattingen op na. Het is wellicht niet toevallig dat het als enige de oorlog overleefde.

    Miranda Carter volgt de drie koninklijke hoogheden in hun jeugd, opvoeding en opleiding. Ze groeiden eenzaam op zonder het verruimende en corrigerende gezelschap van leeftijdsgenoten en kregen een heel beperkte opleiding. Ze leerden niet veel meer dan hun eigen wil opzij te zetten, niet verder te kijken dan hun eigen omstandigheden, niet nieuwsgierig te zijn en niet teveel vragen te stellen. Als volwassene waren ze slecht voorbereid om met de moderne wereld om te gaan. Ze bewogen zich in een narcistische en hypocriete glamourwereld, geobsedeerd door protocol en etiquette. In de decennia voor de oorlog deden zich voor hun ogen belangrijke politieke gebeurtenissen voor die zij door hun beperkte conservatieve wereldbeeld verkeerd interpreteerden. Op basis hiervan namen ze vaak cruciale beslissingen die hen of hun entourage in de problemen brachten.

    We lezen hoe de labiele, zelfingenomen, patserige Duitse keizer en de arrogante en wereldvreemde tsaar Nicolaas door hun betweterigheid hun land naar de ondergang dreven. Dit resulteerde in de vernietiging van hun familierelaties, hun troonsafstand, verbanning en dood. De verlegen George had het geluk langer dan zijn neven zonder politieke verantwoordelijkheid te kunnen leven, maar hij moest wel mee beslissen over hun lot.

    Dit boek biedt een boeiende inkijk in een vergeten wereld die nog niet zo ver achter ons ligt. De lezer wordt ondergedompeld in de oorlogszuchtige sfeer van het fin de siècle. Carter belicht de politieke opvattingen en roerselen in de laatste decennia van de 19e eeuw uitgebreid en gedetailleerd. Voor de moderne Europeaan is het bijna niet meer voor te stellen dat vorsten en hun families zoveel in de politieke pap te brokken hadden, en dit niet eens zo lang geleden. Deze monarchen vonden het bijvoorbeeld heel vanzelfsprekend hun persoonlijke ambities naar hegemonie en macht te realiseren door gebiedsuitbreiding of het ruilen van koloniën zoals fiches in een gezelschapsspel.

    Wat anders wellicht een droog relaas vol politieke feitjes was geweest werd een vlot leesbaar geheel door de levendige beschrijving van de leefstijl en de eigenaardigheden van royalty’s. Dit omvangrijke werk over een minder bekende periode in de Europese geschiedenis laat zich bijna lezen als een roman.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van de psychotherapie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VERHAEGHE, P., Het einde van de psychotherapie. A’dam, De Bezige Bij, 2009, 253 pp. – ISBN 978 90 234 4202 82

    De klassieke psychotherapie ligt op apegapen, stelt Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en psychoanalyticus. In de afgelopen decennia is de kijk op psychische problemen en psychiatrische aandoeningen drastisch veranderd. De opvatting dat psychische problemen een betekenisvolle reactie zijn op opvoeding en sociale omstandigheden heeft plaats gemaakt voor een streng biomedisch denkkader waarin alle menselijke problemen een neurologisch-genetische verklaring heten te hebben. De klassieke neurosen zijn stoornissen of disorders geworden waar mensen niets aan kunnen doen en waarvoor ze niet verantwoordelijk zijn. En psychotherapie die een eigen inzet vraagt is vervangen door gemakkelijke pillen.

    Je zou deze evolutie kunnen toejuichen als een vooruitgang in de kennis en aanpak van psychische problemen, ware het niet dat zich in onze welzijnsmaatschappij steeds meer mensen met een psychische stoornis aandienen. Om de haverklap worden trouwens nieuwe stoornissen ‘gevonden’ waarvoor dan weer telkens nieuwe behandelingen met medicijnen worden uitgedokterd en gepropageerd. Steeds meer mensen, ook insiders, zijn de overtuiging toegedaan dat psychotherapie niet werkt.

    Bovendien veranderde het cliëntenbestand van de gemiddelde psychotherapeut aanzienlijk. De mensen die leden onder psychische problemen die hun levenskwaliteit ernstig aantastten hebben plaats gemaakt voor mensen die op zoek zijn naar zichzelf. Ze lijden onder het onvermogen om te leven met onzekerheid en onvolledigheid en verwachten van de therapeut een antwoord op de vraag welke keuzes te maken. Het menselijke tekort als normale levensproblematiek wordt stilaan een ziekte of stoornis. De vraag die psychotherapeuten tegenwoordig het vaakst te horen krijgen luidt: "Wat moet ik met mijn leven?"

    Hoe heeft het zover kunnen komen? Paul Verhaeghe maakt een analyse van een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen waarvoor de psychotherapie de zwarte piet toegespeeld krijgt. Hij toont aan hoe een uit de hand gelopen meritocratie de traditionele groepen heeft weggevaagd en individuen verweesd en geïsoleerd heeft achtergelaten met een algemeen gebrek aan zinverlening. Dezelfde sociaaleconomische ontwikkelingen die mensen uit hun groep of hun context lichten, isoleren ook hun problemen. Als koren op de molen van de rechtse analyse komt het probleem helemaal op rekening van het individu: eigen schuld dikke bult.

    In dezelfde periode hebben de mens- en sociale wetenschappen, op zoek naar meer wetenschappelijke status en in de illusie van iedere generatie dat men (bijna) het eindpunt van kennis en kunde heeft bereikt, zich in de armen van de biomedische wetenschappen geworpen. De specifieke oorzaak van psychische problemen en stoornissen is immers relatief onduidelijk. Dan is zelfs een schijn van objectiviteit zeer aantrekkelijk. Men gaat genoegen nemen met een gefragmenteerde, puur gedragsmatige omschrijving, zoals de opeenvolgende versies van de DSM laten zien. Verhaeghe legt haarscherp bloot hoe misleidend deze benadering is en hoe ze mensen met problemen door etikettering een geruststellende identiteit verschaft met inbegrip van de bijhorende medicatie.

    In deze evolutie gaat de psychotherapie echter zelf ook niet vrijuit. Al te lang huldigde men de eenzijdige veronderstelling dat alle psychische problemen te verklaren waren door een foute opvoeding en maatschappelijke omstandigheden. Als gevolg daarvan ging men er vanuit dat psychotherapie alleenzaligmakend was, voor alles hielp en zelfs de maatschappij kon veranderen. Het gevolg was een ongecontroleerde wildgroei van uiteenlopende scholen en zelfverklaarde therapeuten die de geloofwaardigheid van de discipline ernstig aantastten.
    De overschatting van de mogelijkheden van de psychotherapie is haar slecht bekomen. De hooggespannen verwachtingen werden niet ingelost en onderschatting was het gevolg. Psychotherapie werd de kop van jut voor de mislukkingen in de geestelijke gezondheidszorg.

    Is daarmee een einde gekomen aan de psychotherapie, waarvan de basis in het begin van de vorige eeuw door de psychoanalyse werd gelegd? Moet wie zich brandt nu maar op de blaren zitten? Verhaeghe meent van niet. Nieuwe problemen vragen een andere aanpak en andere oplossingen. De nieuwe therapeut zal zijn vertrouwde arsenaal aan methodes moeten loslaten en zich afstemmen op de nieuwe patiënt of cliënt. Die is minder geneigd tot introspectie en wil zonder veel inspanning van zijn probleem verlost worden. De nieuwe therapeut zal dan ook veel meer dan vroeger energie moeten besteden aan het uitbouwen van een therapeutische relatie en mensen leren reflecteren.

    Wie met psychotherapie bezig is ziet natuurlijk vooral de sombere kanten van het bestaan. Paul Verhaeghe maakt een scherpe analyse van de pijnpunten van onze moderne maatschappij. Het einde van de psychotherapie is dan ook geen vrolijk boek. Het balanceert geregeld op het randje van doemdenken.
    Toch erkent hij ook de verdienste van de recente evoluties in de geestelijke gezondheidszorg. Zoals Eline Saks getuigt heeft medicatie veel mensen met psychiatrische problemen geholpen het aanmodderen te ontstijgen en een rijk leven te leiden. We mogen het kind echter niet met het badwater weggooien. Verhaeghe pleit daarom voor een genuanceerde visie op geestelijke gezondheid. Psychische problemen zijn geen geïsoleerde problemen van een individu en diens onmiddellijke omgeving maar evenmin een zuiver effect van externe invloeden waarvan iemand het slachtoffer is.

    Verhaeghe goochelt natuurlijk met de visie en begrippen uit de psychoanalyse. Alhoewel enigszins vertrouwd met dit begrippenkader had ik het toch knap lastig met zijn relatief ondoorzichtige en abstracte taal. In het eerste stroeve hoofdstuk wordt de lezer meteen voor de leeuwen gegooid. Wie deze hindernis heeft genomen wordt echter beloond met een doordringende kritische kijk van een insider op de huidige stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg en de psychiatrie.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gek, slecht en droevig
    Klik op de afbeelding om de link te volgen APPIGNANESI, L., Gek, slecht en droevig. Een geschiedenis van vrouwen en psychiatrie van 1800 tot heden. (Vert. Mad, Bad and Sad) A’dam, De Bezige Bij, 2009, 576 pp. – ISBN 978 90 234 4059 8

    Over anorexia en boulimia, meervoudige persoonlijkheden, posttraumatische stressstoornis en borderline had men voor 1950 nog niet gehoord. Niemand lijdt nog aan monomanie, neurasthenie, hysterie, melancholie, of dementia praecox. Het aantal psychische stoornissen lijkt in de loop der eeuwen bovendien alleen maar toegenomen en ze worden steeds complexer. Komen die ‘oude’ stoornissen niet meer voor, heeft men alleen andere namen geplakt op hetzelfde of is er iets anders aan de hand?

    Er is waarschijnlijk geen medische discipline waar de meningen over oorzaken en aard van ziekte zo sterk meedeinen met de tijdsgeest als de psychiatrie. Niet alleen de opvattingen en denkbeelden over geestelijke gezondheid en ziekte zijn kind van hun tijd. Ook de uitingen en symptomen van krankzinnigheid zijn onderhevig aan culturele modes en maatschappelijke ontwikkelingen. De ziektebeelden zelf weerspiegelen het onbehagen van hun tijd. En heel speciaal vrouwen fungeren als de graadmeters van sociale problemen.

    In dit boek reconstrueert Lisa Appignanesi de veranderingen in de opvattingen over afwijkend gedrag en waanzin in de afgelopen 2 eeuwen. Vanaf het einde van de achttiende eeuw werden mensen met afwijkend gedrag en opvattingen niet meer verdacht van hekserij of bezetenheid. Onder invloed van de Verlichtingsideeën kreeg het gebied van de geestesstoornissen de aandacht van de medische professie. Psychisch onevenwichtige mensen werden patiënten die begrip en behandeling nodig hadden.

    In de daarop volgende eeuwen heeft de psychiatrie zich tot een volwaardige medische discipline ontwikkeld. Er werden uitvoerige individuele ziektegeschiedenissen opgesteld. Die vormden de basis voor steeds weer nieuwe en meer verfijnde verklaringsmodellen en behandelingsmethodes. Hete baden voor zwakke zenuwen legden het af tegen hypnose en later psychoanalyse voor de bezwarende omstandigheden in het verleden van de patiënt. Die werden dan weer gevolgd door cognitieve gesprekstherapie en door medicatie als behandeling van neurologische disfuncties. Er werden en worden zeer uiteenlopende diagnoses gesteld en behandelingen uitgevoerd, maar in feite tast men nog steeds in het duister over de oorzaken van psychische stoornissen.

    In meerdere opzichten hadden vrouwen een beslissende invloed op de ontwikkeling van de psychiatrie. De moderne psychiatrie heeft zich grotendeels ontwikkeld op basis van de behandeling van vrouwen. Dit hoeft niet te verbazen want hormonale schommelingen en bepaalde gebeurtenissen in een vrouwenleven, zoals zwangerschap, de geboorte van kinderen en de menopauze, maken hen vatbaarder voor een stoornis zowel van lichaam als van geest.

    Maar er is meer. Iedere maatschappij hanteert vrij strikte normen voor wat normaal en abnormaal gedrag is. Vrouwen in het bijzonder werden tot ver in de twintigste eeuw gedwongen in een keurslijf van verwachtingen en vooroordelen. Ze konden vaak alleen aan de opgelegde dienstbaarheid ontsnappen door te ‘kiezen’ voor een chronische ziekte als een manier van leven. Openlijk rebellerende vrouwen werden bovendien gemakkelijk met een of andere stoornis bedacht.

    De professionalisering had immers nadelen: de arts meende het in zijn eentje beter te weten. Mensen werden soms onterecht als zenuwziek of krankzinnig beschouwd en vrouwen waren daar het eerste slachtoffer van. In een tijd waarin artsen een codeboek hanteerden met strenge repressieve regels voor vrouwen kwamen vele jonge vrouwen in het ziekenhuis of het gesticht terecht. Als ze niet in de pas liepen werden ze opgesloten. De geschiedenis van Martha Hurwitz illustreert het droevige lot van vrouwen die vegeteerden in gestichten, ten prooi aan medische hardnekkigheid.

    Het is maar de vraag of vrouwen nu minder dwang ervaren om zich te conformeren aan maatschappelijke beeldvorming. Ook in onze tijd vormen ze het leeuwendeel van de consumenten van psychische hulpverlening. Twee van de drie cliënten die gebruik maken van gespreksbehandelingen zijn vrouwen, en hetzelfde geldt voor het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen en antidepressiva. Het aantal meisjes en vrouwen met eetstoornissen groeit onrustwekkend en steeds meer mensen, vooral vrouwen, gaan gebukt onder posttraumatische stressstoornissen.

    Vrouwelijke thema’s bepaalden ook lange tijd de veronderstelde oorzaken van geestesziekte. Onder invloed van de psychoanalyse vormden seksualiteit en de moeder-kindrelatie lang de belangrijkste verklaringsmodellen voor zowel een normale als een afwijkende psychische ontwikkeling. Daarbij is het eigenlijk een beschamende vaststelling dat deze evolutie in belangrijke mate op rekening van vrouwen in het beroep te schrijven is.

    Vrouwen figureerden in de geschiedenis van de psychiatrie immers niet alleen als patiënt. Al heel vroeg waren ze actief in de theorievorming over psychische stoornissen en in de behandeling van mensen met psychische problemen. Alhoewel vrouwen als Anna Freud en Melanie Klein zich distantieerden van de eng-seksuele denkbeelden van hun mannelijke collega-psychoanalisten, introduceerden zij de ontspoorde moeder-kindrelatie als verklaring voor psychische stoornissen. Zo zadelden zij talloze vrouwen op met het beeld van het moederschap als biologische bestemming van de vrouw en met een onterecht schuldcomplex over het nastreven van persoonlijke ontwikkeling en aspiraties en over de problemen van hun kinderen. Vooral in de Verenigde Staten heeft dit verklaringsmodel onrechtstreeks bijgedragen tot de huidige angstcultuur waarin de gruwelijk verwende “zijne majesteit het kind” de scepter zwaait en zijn ouders tot knikkende slaven bombardeert.

    De groei en bloei van de psychiatrie heeft niet kunnen beletten dat het aantal geestelijke problemen en stoornissen in onze tijd exponentieel is toegenomen. In een individualistische samenleving worden van sociale problemen al te gemakkelijk individuele problemen gemaakt. De epidemie van nieuwe ziektebeelden en stoornissen als aandachtstekort en anorexia bijvoorbeeld kan in verband gebracht worden met het overaanbod aan informatie en het heersende schoonheidsideaal.

    Deze magistrale en ongemeen rijke cultuurgeschiedenis van de psychiatrie is gebouwd rond twee lijnen. In de eerste laat Lisa Appignanesi een keur van grote en minder grote namen uit de psychiatrie uitgebreid de revue passeren. Van Philippe Pinel, die als eerste de krankzinnigen van hun ketenen bevrijdde, over Sigmund Freud en zijn talloze volgelingen in de psychoanalyse tot de antipsychiatrie van Laing, ze komen allen aan de orde. De andere lijn wordt gevormd door beroemde casussen van vrouwelijke psychiatrische patiënten die een belangrijke bijdrage leverden aan een beter begrip van geestelijke stoornissen in hun eigen tijd. Haar verhaal is daarmee zowel diepgaand als zeer ruim uitgewerkt.

    Deze benadering heeft enkele nadelen. Door de vele details komt de evolutie van de veranderende inzichten niet altijd goed uit de verf. Zonder basiskennis over de psychiatrie en over de verschillende ‘scholen’ is het betoog waarschijnlijk nog moeilijker te volgen. De vrouwen in de casussen behoorden bovendien in hoofdzaak tot de elite of de jetset van hun tijd. We krijgen dus vooral het verhaal van een weliswaar invloedrijke minderheid die zich een vooruitstrevende behandeling kon permitteren. Het lot van de mensen uit de lagere klassen wordt nauwelijks belicht, evenmin als de vaak deplorabele toestanden in de toenmalige gekkenhuizen. Dit vind ik jammer.

    De bloemrijke literaire taal is aangenaam om te lezen, maar de lange en complexe zinnen, hoewel passend bij de behandelde tijdsperiodes, maken het begrijpen er niet eenvoudiger op. Het derde deel over de moderne psychiatrische ontwikkelingen is voor de doorsnee lezer dan ook veel inzichtelijker.
    Niettemin is het een meesterwerk in meerdere opzichten!

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!