DE
GRAAFF, B, Op weg naar Armageddon. De
evolutie van fanatisme. Adam, Uitg. Boom, 2012, 755 p. ISBN 978 94 6105
463 0
Op 10 oktober schoten talibanstrijders de Pakistaanse Malala Yousafzai op de schoolbus koelbloedig tweemaal in
het hoofd. De reden: ze was een onvermoeibare pleitbezorgster voor het recht op
onderwijs en opleiding voor vrouwen. Ons verstand staat erbij stil. Onderwijs
voor vrouwen past niet in het wereldbeeld van de Taliban, die er een hoogst
selectieve en enge interpretatie van de Koran op nahouden. Wat bezielt deze
mannen? Waar halen ze die fanatieke ideeën vandaan?
Radicale
gelovigen van allerlei schakering zijn er stellig van overtuigd dat een
onvolmaakte samenleving nu of in de toekomst moet vervangen worden door een
volmaakte wereld. Deze revolutionaire utopisten voeren een obsessieve, compromisloze
strijd om hun ideeën op te leggen aan de werkelijkheid en hebben er geen moeite
mee om daarvoor geweld te gebruiken en ook mensen op te offeren. Ze hebben in
alle tijdperken meer onheil veroorzaakt dan alle schurken en psychopaten
tezamen.
Het
verhaal van Bob de Graaff, hoogleraar Geschiedenis van de Internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht, start met het Bijbelboek Openbaring dat op het einde
van de eerste eeuw werd geschreven door Johannes van Patmos. Tot en met de 17e
eeuw was dit de belangrijkste inspiratiebron voor een bonte reeks
eindtijdverkondigers. Vooral vanaf het einde van de Middeleeuwen manifesteerden
zich in Europa verschillende groeperingen met een gewelddadig verlangen het
rijk van God op aarde te vestigen. Deze sekten werden door de autoriteiten fel
bestreden omdat ze een bedreiging vormden voor de openbare orde.
Dit
religieuze fanatisme werd in de 18e eeuw door de Verlichting verdrongen.
Het idee van de maakbaarheid van de samenleving leidde echter tot het ontstaan van
een nieuw soort fanatisme. De Franse Revolutie was de eerste gewelddadige omwenteling
die geïnspireerd was door een seculiere ideologie. De terreur van Robespierre en Saint-Just, de coryfeeën van de Franse Revolutie, was gebaseerd op de ideeën
van Jean-Jacques Rousseau. Die blijken veel minder onschuldig dan doorgaans wordt
voorgesteld.
Ze legden
immers de basis voor de denkbeelden van filosofen, die de brandstof leverden
voor de totalitaire ideologieën van de 20e eeuw. Het ideologisch
fanatisme van de Russische intelligentsia baseerde zich op de ideeën van Hegel
en Marx en ontwikkelde zich tot het communisme. Het anarchisme en de filosofie
van Nietzsche inspireerden dan weer het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaalsocialisme.
Staat met
het einde van de tweede wereldoorlog de ideologische variant voorlopig op een
laag pitje, het religieuze fanatisme is weer helemaal terug van weggeweest. Aan
het einde van de 20e eeuw kenden de Verenigde Staten, het
toevluchtsoord van een onoverzichtelijke
wirwar van christelijke milities met apocalyptische ideeën. Sommige van die
stromingen liepen rampzalig af.
Maar het
zwaartepunt van het religieus fanatisme bevindt zich op het ogenblik in de
islamitische wereld. De moslimbroederschap, het wahhabisme, de groep rond Osama
Bin Laden en het theocratische regime in Iran zetten abstracte politieke
ideologieën en doelstellingen om in een religieus gebod. In dat opzicht is er
geen verschil tussen de christelijke milities in de VS en de islamitische in
het Midden-Oosten.
Dit boek
laat zien hoezeer, ondanks alle verschillen, de verschillende fanatieke stromingen
uit hetzelfde vaatje putten. Ideeën komen immers niet tot stand in een vacuüm.
Mensen leven in een geestelijke traditie en bouwen voort op een gedachtegoed
dat door eerdere denkers is geformuleerd. Dit wil echter niet zeggen dat een
gelovige, filosoof of ideoloog verantwoordelijk gehouden kan worden voor het
gedachtegoed dat op het zijne voortbouwt, aldus de Graaff.
Dit boek
beperkt zich tot de succesnummers onder de fanatieke ideeën. Wat met een sisser
afliep haalt meestal de annalen van de geschiedenis niet. Misschien is het ook
maar goed dat niet nog méér fanatieke apocalyptici in hun levensproject
slaagden. Het is immers erg verontrustend te beseffen welke desastreuze
gevolgen een fanatieke utopie kan hebben voor de bevolking en de toekomst van
hele landen en zelfs de hele wereld. Het is een waarschuwing tegen iedere
bevlogen beweging die aan personencultus doet, met opgeblazen en meeslepende
retoriek irrealistische heilsverwachtingen propageert en daarvoor ingrijpende
maatschappelijke veranderingen nodig acht. Het is zeker opletten geblazen
wanneer die veranderingen ten koste moeten gaan van bepaalde mensengroepen.
Hoe
wenselijk ook, het fanatieke ideeëngoed zal in de toekomst niet verdwijnen. Fanatici
mogen door nuchtere mensen als geschift beschouwd worden of op de lachlust
werken, voor de gewelddadige utopist is het letterlijk bloedige ernst. Fanatisme
gaat uit van hooggestemde idealen, een gevoel van onbehagen met de bestaande
orde. De verkondigers van fanatisme zijn dromers die zich niet kunnen verzoenen
met een onvolmaakt bestaan. Ze zoeken gerechtigheid voor de verdrukking van het
aardse bestaan en menen die te zullen vinden in een radicale omwenteling.
Misschien is dit meteen ook een antwoord op de vraag waarom zoveel mensen zich kritiekloos
op sleeptouw laten nemen door volksmenners die drastische verandering beloven. Dit
is beangstigend, omdat denken vroeg of laat tot handelen leidt.
En meteen
is dit boek een pleidooi voor de twijfel, of de overtuiging dat andere
gedachten en opvattingen misschien even geldig en waardevol kunnen zijn als de
eigen ideeën. Ze vormt de basis voor twee zaken die ik noodzakelijk vind voor
een menswaardig bestaan: democratie en wetenschap, aldus Bob de Graaff. Een uitspraak
die ik helemaal onderschrijf.
Voor zijn
onderzoek heeft de Graaff heeft zich diepgaand gedocumenteerd, getuige de
uitgebreide notenlijst en literatuuropgave. De tekst is zeer inzichtelijk en
onderhoudend geschreven. Dit monumentale werk heeft me van begin tot eind
kunnen boeien. Het was een openbaring, maar dan met een kleine letter.
THEVISSEN, F.,Het is maar een peiling.
Opiniepeilingen in de media: van wetenschap tot wichelarij?Kalmthout, Uitg. Pelckmans, 2011, 337
pp. ISBN 978 90 289 5104 4
Werd u in de aanloop
naar de komende gemeenteraadsverkiezingen uitgenodigd om mee te delen voor wie
u van plan bent te stemmen? Kreeg u een inkijk in de keuken van dat onderzoek?
Vraagt u zich ook af hoe men aan de resultaten komt? En wat moet u ervan denken
als de resultaten van de ene peiling een paar dagen later helemaal anders zijn
in een andere? Aan dit boek begon ik dus met hooggespannen verwachtingen. Als
docent Strategische Communicatie aan de Vrije Universiteit Brussel had de
auteur immers zelf een omvangrijke opiniepeiling ontwikkeld.
Peilingen naar
politieke voorkeur geven de politici behoorlijk wat kopzorgen. Politici zijn
dus steeds op hun hoede voor de beeldvorming die electorale peilingen kunnen
veroorzaken. De resultaten worden immers lang en breed in de media uitgesmeerd.
Maar is dat terecht? Is een peiling beter dan het lezen van horoscopen of het
voorspellen van de toekomst uit de lever van een schaap?
Wat is de waarde van
een peiling naar de politieke voorkeur van mensen? Wie peilt wat en welke
obstakels lonken daarbij om de hoek? Waarom voorspellen peilingen de
verkiezingsuitslagen zelden correct en nooit nauwkeurig? En beïnvloeden ze
daadwerkelijk onze politieke voorkeur? Hoe betrouwbaar zijn de resultaten, hoe
vakbekwaam zijn de opiniepeilers en hoe onafhankelijk de media die over
peilingen berichten? En welke mogelijkheden bestaan er om beter te peilen naar
onze politieke houdingen en electorale voorkeuren?
Het is maar een
peilingbundelt voor het eerst
de antwoorden op deze en veel andere netelige vragen, zo kondigt Frank
Thevissen met veel aplomb aan. We krijgen een rondleiding in de achterkamers
van onze opiniepeilingenindustrie en de onthulling van de machinaties achter
politieke peilingen. Hij belooft populaire en diepgewortelde clichés te
doorprikken, die over peilingen de ronde doen en de wetenschappelijke pretentie
van academici te demystificeren. Hij zal de gebrekkige methodologische en
deontologische hygiëne blootleggen die bij opiniepeilingen aan de dag wordt
gelegd. En dat alles zal hij doen op een manier die toegankelijk is voor de
statistische leek.
Behalve de laatste
worden die beloften uitgebreid waargemaakt. Thevissen ontkracht een aantal
wijdverbreide misvattingen over opiniepeilingonderzoek. Hij legt uit hoe het
komt dat de resultaten van peilingen zo sterk van elkaar kunnen verschillen.
Hij onthult de problemen en valkuilen die een electorale peiling kunnen
teisteren en doet aanbevelingen voor oplossingen. Hij dompelt ons vooral onder
in de onverkwikkelijke en verbeten strijd tussen politici, de pers en
wetenschappers achter de schermen van electorale peilingen. Voor wie er nog aan
twijfelde wordt het duidelijk waarom de meeste peilingen geen enkele
voorspellende waarde hebben.
Niettemin heeft dit
boek mij zeer teleurgesteld. Waar de eerste hoofdstukken nog redelijk
informatief zijn, verzandt het betoog gaandeweg steeds meer in een persoonlijke
afrekening met de pers en met een hele reeks politici en
collega-wetenschappers. Thevissen laat geen gelegenheid voorbij gaan om
bepaalde mensen, vooral proffen en journalisten, een veeg uit de pan te geven.
Al heel snel vroeg ik me af of hij soms ergens naar buiten gebonjourd was. Dat
vermoeden bleek te kloppen.
De titel suggereert
een objectief boek over het reilen en zeilen van een peiling. De helft is echter een smeuïg roddelverhaal vol ressentiment en
persoonlijke ruzies dat niet zou misstaan in Story of Panorama, maar dat weinig
bijdraagt aan het onderwerp zelf. Wat heeft de lezer die meer wil weten over
peilingen eraan om tot in de kleinste details deelgenoot gemaakt te worden van de vetes
en het onderling gepest bij De
Stemmenkampioen, het eigen peilingproject van de auteur?
Natuurlijk is
Thevissen als insider goed geplaatst om de lezer wegwijs te maken in de
netwerken, de intriges en de cijferzwendel die de media ons niet vertellen.
Maar kon dit niet op een andere manier? Thevissen zou toch moeten weten dat
wie, al dan niet terecht, met zoveel ijver het vizier op anderen richt, zelf
argwaan oproept? Sommige passages in het boek blijken met peilingen zelfs niets
van doen te hebben. Wat komt de affaire De Gucht bijvoorbeeld doen in dit boek?
De beloofde
toegankelijkheid blijkt bovendien een brij van ondoorzichtige vaktaal, die op
de duur alleen nog te volgen is voor wie behoorlijk wat kaas gegeten heeft van
statistiek. Dat kan de begrippenlijst achteraan in het boek nauwelijks
verhelpen. En de tekst wordt ontsierd door een onaanvaardbaar groot aantal
taal- en tikfouten (bv. richten ze hun peilen op - blz. 231) en slordigheden,
zoals verkeerd geplaatste kommas.
Van het hele boek is
het besluit het meest waardevol. Over de resultaten van peilingen moeten we ons
niet druk maken. Ze zijn niet meer dan een momentopname en hun voorspellende
waarde is gering. Peilingen zetten voornamelijk de besloten wereld van
marktonderzoekers, politiek en journalistiek in rep en roer. Maar om dat te
weten hoefde ik dit boek niet te lezen. De resultaten van de echte
verkiezing zijn daarvoor meestal voldoende verrassend.
STUURMAN, S., De uitvinding van de mensheid. Korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 573 pp. ISBN 978 90 351 3493 5
All humans are born free and equal in dignity and rights. They are endowed with reason and conscience and should act towards one another in a spirit of brotherhood.
De Universal Declaration of Human Rights laat er geen twijfel over bestaan: alle mensen zijn gelijk en moeten behandeld worden als medemensen. Van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens gaat een groot internationaal gezag uit. Nagenoeg alle landen op de wereld hebben deze verklaring ondertekend. Organisaties die de naleving ervan bewaken en overtreders op de vingers tikken, zoals Amnesty International en Human Rights Watch, genieten overal veel ontzag.
Wat wij nu als vanzelfsprekend beschouwen is dit echter lange tijd niet geweest. Dat alle mensen gelijk zijn is immers geen feit maar een idee dat geleidelijk in de geesten heeft postgevat. En wanneer een idee eenmaal denkbaar wordt, evolueert het geleidelijk naar werkelijkheid, zegt politicoloog Siep Stuurman. De mensheid kan dus beter gezien worden als een uitvinding, een voorstel om de menselijke verhoudingen op een nieuwe manier te bekijken en te waarderen.
Hoe was het mogelijk dat mensen vreemdelingen, die andere gebruiken hebben, andere goden aanbidden en er anders uitzien, als medemensen en zelfs als gelijken zijn gaan beschouwen? In dit boek onderzoekt Stuurman hoe de gelijkheidsgedachte in verschillende culturen en beschavingen ontstond, geëvolueerd is en tenslotte vaste grond heeft gekregen. Zijn verkenningstocht omvat bijna 3000 jaar ideeëngeschiedenis vanaf de tijd van Homeros tot nu.
De eerste ons bekende denkbeelden over gemeenschappelijke menselijkheid ontstonden in stedelijk-agrarische schriftculturen die zich moesten verdedigen tegen de nomaden aan hun grenzen. Toen al erkenden schrijvers en dichters over de cultuurverschillen heen dat deze gevreesde stammen, hoe anders en afschrikwekkend ook, eveneens mensen waren. De grote religieuze en filosofische stromingen zoals het christendom, de islam, het confucianisme, het boeddhisme en de Griekse en Romeinse filosofie maakten vervolgens denkbaar dat alle mensen deel uitmaakten van eenzelfde schepping. Toch was men nog ver van de gelijkheidsgedachte zoals wij die kennen. Gelijk was iemand als hij het goede leven leidde volgens de juiste religieuze of filosofische stroming.
Ook de wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar andere culturen groeide snel. Al in de oudheid brachten avontuurlijke figuren ettelijke jaren door bij andere culturen. Hieruit besloten ze dat die geen verzameling bizarre en afwijkende geplogenheden waren, maar een samenhangend en rationeel geheel van instellingen en gebruiken. Tegen het einde van de middeleeuwen was men van mening dat, over de culturen heen, alle mensen mensen zijn.
Dat belette de Europeanen echter niet om de inheemse volkeren in de pas ontdekte nieuwe wereld te decimeren en op mensonwaardige manier uit te buiten. Hun leefwijze was zó anders dat ze door de meesten als ronduit inferieur werden bestempeld. Sommige moedige mannen verhieven echter hun stem tegen de onderdrukking en de uitroeiing van de inheemse bevolking. Hun pleidooi voor respect voor de menselijkheid van de indianen deed in Europa nieuwe denkvormen over gelijkheid en cultuurverschil ontstaan.
Het hedendaags denken over gelijkheid en ongelijkheid werd vooral door de Verlichting ingrijpend en onherroepelijk veranderd. Die stelde de traditionele vormen van ongelijkheid tussen de standen, de seksen, de religies en de volkeren ter discussie. Alle mensen werden geacht begiftigd te zijn met rede en gevoel. De waarneembare maatschappelijke verschillen tussen de mensen werden verklaard uit de materiële en sociale omgevingsfactoren. Die gaven de mensen meer of minder ruimte om hun natuurlijke vermogens te ontplooien. Op grond van deze visie ontstond dan weer een nieuwe vorm van ongelijkheid. Men onderscheidde immers twee categorieën van mensen: de verlichte burgers, zij die al gelijk waren en de groep die dat nog niet was en moest opgevoed worden.
Deze zienswijze werd ondersteund door het wetenschappelijk racisme en de filosofische geschiedenis. Met behulp daarvan probeerden de Europese kolonisten de slavernij en hun machtspositie in de kolonies te handhaven. Zo ontstond een soort kleurbarrière die tot in de helft van de 20e eeuw bleef bestaan. Deze theorieën werden door een aantal strijdvaardige Amerikaanse en Aziatische activisten tegen slavernij met klem bestreden en weerlegd.
Na de afschaffing van de slavernij moest de pedagogische beschavingsmissie bij de gekleurde volkeren het kolonialisme rechtvaardigen. De antikolonialistische tegenstemmen gingen echter steeds luider klinken. Hun kritiek legde de basis voor het ideeëngoed dat na het debacle van de tweede wereldoorlog gemeengoed geworden is. Tegenwoordig fungeren de mensenrechten als de normatieve code voor een geglobaliseerde wereld.
Toch zijn hiermee gelijkheid en gelijke rechten niet echt vanzelfsprekend geworden. In een wereld van grootschalige migratie steken ideeën over ongelijkheid massaal weer de kop op. Verschil en superioriteit worden weer benadrukt. Gelijkheid, pluraliteit en verdraagzaamheid moeten weer bevochten worden.
Dit lijvige boek heb ik met groeiende belangstelling gelezen. Het was een opfrissing van de standpunten en inzichten over gelijkheid en menselijkheid van bekende denkers, wetenschappers en activisten, zoals Herodotus, John Stuart Mill, Franz Boas, Mahatma Gandhi. Maar bovenal haalt Siep Stuurman een aantal minder bekende of vergeten figuren van onder het stof der geschiedenis. Ik maakte kennis met niet-westerse pioniers van de antropologie, Ssu-ma Chien en Ibn Chaldun, en met de vurige pleidooien voor een menselijke behandeling van inheemsen en tegen slavernij van gedreven mannen zoals Frederick Douglas, Bartholomé Las Casas, Dadabhai Naojori.
Als actief lid van Amnesty International liggen gelijke rechten mij uiteraard nauw aan het hart. Dit inhoudelijk zeer rijke werk heeft mij dan ook van begin tot eind kunnen boeien. De tekst is zeer vlot geschreven en dus voor de doorsnee geïnteresseerde leek zeer toegankelijk.
PICKOVER, C.A., De natuurwetten. Van Archimedes tot Hawking. (Vert. Archimedes to Hawking: laws of science and the great minds behind them, 2008) Uitg. Veen Magazines BV, 2010, 511 pp. ISBN 978 90 857 1294 7
Het meest onbegrijpelijke aan de wereld is dat ze begrijpelijk is. Albert Einstein
De brekingswet van Snellius, de wet van Coulomb, de gaswet van Boyle, de wetten van Faraday, het onzekerheidsbeginsel van Heisenberg, de uitstroomwet van Torricelli, de boltzmannverdeling, Hoort u een belletje rinkelen, maar kan u niet zeggen waarover het gaat? Of hebt u er nog nooit over gehoord?
De ontdekking van deze en veel andere natuurwetten heeft ons dagelijkse leven en ons begrip van het universum diepgaand beïnvloed. Deze wetten zijn mijlpalen in de vooruitgang van de natuurwetenschap. Ze verschaffen een raamwerk waarmee we de wereld steeds beter begrijpen en ze stellen wetenschappers in staat om voorspellingen te doen over het universum. Hun ontdekking kunnen beschouwd worden als de grootste intellectuele prestaties van de mensheid.
In dit lijvige boek stelt de wetenschapsjournalist Clifford Pickover een groot aantal natuurwetten voor die in de loop van de eeuwen zijn ontdekt. Ze zijn het resultaat van belangrijke waarnemingen, creatieve proefopzetten en diep inzicht, maar ook van hard werken en volgehouden inspanningen van gedreven wetenschappers. Tegenwoordig wordt fundamentele wetenschap met grote teams uitgevoerd, maar in het verleden was dit niet het geval. De meeste wetten zijn het werk van een enkeling die lang en in afzondering heeft gewerkt of die een eureka-moment had. Deze wetten dragen vaak de naam van hun ontdekkers.
Om wetenschappelijke vooruitgang te begrijpen moeten we kijken naar de levensloop van de mensen die de ontdekkingen deden, meent Clifford Pickover. Ieder hoofdstuk bevat daarom twee delen. Eerst wordt de natuurwet toegelicht met de definitie en de wiskundige formule, die de natuurwet in een enkele vergelijking uitdrukt. Daarna komt een korte levensbeschrijving van de ontdekker of bedenker.
Zo maken we kennis met vaak fascinerende en soms excentrieke personages. Ze waren begenadigd met een schier onbegrensde nieuwsgierigheid en energie. Velen waren zeer begaafd en veelzijdig en van alle markten thuis. Sommige wetenschappers ondervonden veel weerstand tegen hun ideeën, tegenwerking en ongeloof van collegas en verwanten. Anderen hadden te stellen met ernstige lichamelijke kwalen. Het is ronduit bewonderenswaardig hoe zij ondanks zware tegenslagen hun werk met koppige vastberadenheid volhielden.
Clifford Pickover is niet de eerste de beste. Hij is wetenschapsjournalist en schreef meer dan 40 boeken over zeer uiteenlopende onderwerpen als wetenschap, kunst en wiskunde. Vooral wiskundige puzzels en computergrafiek genieten zijn bijzondere belangstelling. Voor het onderzoek naar de wetten in dit boek heeft hij een enorm aantal handboeken en websites bestudeerd.
Dit boek schreef hij om een breed publiek te voorzien van een bondige gids over belangrijke wetenschappelijke ideeën en denkers. Van iedere wet wordt de essentie weergegeven. Toch is het begrijpen van deze wetten niet zo eenvoudig als de auteur het voorstelt. Gelukkig zijn de hoofdstukken inderdaad kort genoeg om in enkele minuten gelezen te worden en kan men de inhoud van dit boek met mondjesmaat opnemen. Mij spraken de levensbeschrijvingen van de ontdekkers het meeste aan.
Zo biedt dit boek voor elk wat wils. Het is te raadplegen als naslagwerk over natuurwetten en men kan het lezen uit interesse voor hun ontdekkers. Het is een ode aan de fascinerende complexiteit en orde van de natuur en aan de grootheid van de geïnspireerde wetenschappers die haar proberen te doorgronden. En de lezer krijgt een duidelijk beeld van de vooruitgang van de natuurwetenschappen in de loop van verschillende eeuwen.
BERGER,
P. & A.C. ZIJDERVELD, Lof der twijfel. Hoe we overtuigingen kunnen
koesteren zonder daarbij fanatiek te worden. (Vert. In Praise of Doubt) Adam, Cossee, 2010
(2e dr.), 204 pp. ISBN 978 90 5936 266 6
Twijfel is het begin
van de wijsheid.
René Descartes
Is dat
werkelijk zo? Werkt twijfel niet juist verlammend? Belet ze ons niet om
daadkrachtig op te treden en keuzes te maken? En kunnen we praktijken die
indruisen tegen onze morele opvattingen en intuïties dan zomaar toelaten?
In een
halve eeuw tijd is de relatief eenvoudige en eenduidige Europese maatschappij veranderd
in een samenleving met een grote verscheidenheid aan culturele, etnische en
religieuze achtergronden. In deze pluralistische samenleving zijn voor de
moderne mens bovendien de vroegere religieuze en levensbeschouwelijke
zekerheden weggevallen. Hoe men moet leven wordt niet meer van hogerhand aangegeven.
Mensen moeten hun leven zelf inrichten en worden bestookt met een kleurrijk
palet van overtuigingen en levensbeschouwingen, waaruit gekozen moet worden.
Deze ontwikkelingen
zorgen voor een aantal lastige kwesties. Beknotten hoofddoeken de vrijheid van
de vrouw? Kunnen we het goedvinden dat jonge meisjes tijdens de vakantie in het
land van oorsprong uitgehuwelijkt worden aan een verre neef? Is het
aanvaardbaar dat jonge kinderen besneden worden omdat hun godsdienst dat
vereist? Mogen mensen zelf beslissen wanneer en hoe ze willen sterven? Zijn
alle seksuele voorkeuren evenwaardig?
Als zekerheden
wegsmelten kunnen mensen op twee tegengestelde manieren reageren. Ze kunnen
kiezen voor een radicale terugkeer naar premoderne zekerheden. Dat doet
bijvoorbeeld het religieus fundamentalisme. Ze kunnen alles ook relativeren en het
bestaan van waarheden ontkennen. Zo omarmen ze het postmodernisme, waarin alles
kan en moet kunnen.
Beide posities
zijn fanatiek en bovendien een gevaar voor de maatschappij. Hoe kan deze
tegenstelling overbrugd worden? Hoe kunnen we in de hypermarkt van
levensbeschouwelijke opvattingen onze
overtuigingen blijven koesteren zonder daarbij fanatiek te worden? Het
antwoord ligt in serieuze en consequente twijfel, zeggen de sociologen Peter
Berger en Anton Zijderveld. Waarheid is immers helemaal niet zo absoluut als de
ware gelovige het graag wil. Waarheid wordt voortdurend overschaduwd door
twijfel en onzekerheid.
Serieuze
twijfel behoedt voor haastige en voorbarige oordelen en vooroordelen. Wie
twijfelt weegt af en stelt een oordeel uit. In de meeste situaties hoeft er
immers niet zo nodig be- of veroordeeld te worden. Alleen wanneer de menselijke
waardigheid op het spel staat mag er niet getwijfeld worden. Dan past geen
cynisme of extreme relativering, maar moet een moreel oordeel met zekerheid
uitgesproken worden.
Ook in de
politiek zijn er grenzen aan de twijfel. Over de vrijheid en de rechten van het
individu kan niet gemarchandeerd worden, die vormen de kernzekerheid binnen de liberale
democratische rechtstaat. Maar geen enkele politieke ideologie heeft het
alleenrecht op de wijze waarop die het best gegarandeerd kunnen worden. Een
liberale democratie gedijt alleen op een politiek van matiging die gebaseerd is
op twijfel. Dit betekent dat radicaliserende stromingen binnen de politieke
ideologieën, die een absoluut ware ideologische overtuiging aanhangen, geen
kans mogen krijgen.
Zowel in
de morele als in de politieke sfeer moet er stelling genomen worden. In dit
essay houden Berger en Zijderveld een warm pleidooi voor afgewogen oordelen binnen
duidelijk afgebakende grenzen. Hun betoog is niet steeds gemakkelijk te volgen
en het is niet altijd duidelijk waar de auteurs naartoe willen. In een tijd
waarin een belangrijk deel van de bevolking radicaliseert is het thema echter zeker
actueel. Alleen al de rijkdom aan begrippen en interessante theorieën (bijvoorbeeld
over de democratische driehoek) maken de lectuur van dit boekje ruimschoots de
moeite waard.
STRINGER, C., Overlevers.
Hoe het komt dat wij de enige mensachtigen op aarde zijn. (Vert. Lone Survivors. How we Came To Be the Only Humans On
Earth, 2012) Adam, Nieuw Amsterdam, 2012, 382 pp. ISBN 978 90 468 1130 6
Hoe komt het dat wij
zijn zoals we zijn? Wat weten we over de oorsprong en ontwikkeling van onze
eigen soort, Homo sapiens? Af en toe haalt een opmerkelijke vondst,
zoals de dwergmens op het eiland Flores, het nieuws. Veel van de nieuwe
ontdekkingen en bijbehorende discussies zijn echter alleen te vinden in zeer
technische publicaties in diverse gespecialiseerde tijdschriften en boeken.
Dit boek schreef Chris
Stringer voor de doorsnee geïnteresseerde lezer. In de afgelopen dertig jaar
was Stringer als onderzoeker verbonden aan het Natuurhistorisch Museum in
Londen. In die functie was hij van dichtbij betrokken bij het onderzoek naar de
oorsprong en evolutie van de mens.
Lang moesten
onderzoekers genoegen nemen met schaarse fossiele vondsten van vroege
mensensoorten, maar de afgelopen decennia leverden veel meer gegevens op. Niet
alleen werden overal ter wereld bijzondere fossielen gevonden, bovendien werden
talloze nieuwe technieken ontwikkeld om ze te dateren en te onderzoeken.
Inmiddels beschikken we zelfs over DNA uit fossielen van Neanderthalers. En de
nieuwste methodes uit de genetica onthullen onze verwantschap met vroegere
mensensoorten.
Bijna alles van wat we
weten over de afstamming van de mens is afgeleid uit fossiele overblijfselen
die vaak toevallig werden gevonden. De informatie die fossielen leveren is
echter zelden eenduidig. Er bestaan dan ook zeer uiteenlopende zienswijzen over
de wieg van de mensheid en haar verspreiding over de wereld. Tegenwoordig zijn
de meeste paleontologen het er intussen over eens dat de mens in Afrika is
ontstaan en vervolgens is weggetrokken naar aangrenzende delen van de wereld.
Maar wanneer is dat
gebeurd en hoe? Hoe passen de verschillende mensensoorten in het plaatje? Hoe
verhoudt de moderne mens zich tot zijn naaste verwant en mogelijke concurrent,
de Neanderthaler? En als alle nu levende mensen afstammen van dezelfde Homo
sapiens die destijds vanuit Afrika de wereld veroverde, hoe kunnen we
de raciale of regionale verschillen dan verklaren? Het is fascinerend om te
zien hoeveel fossielen ons daarover kunnen vertellen.
Verfijnde analyses van
de grootte en vorm van oude schedels en van verborgen structuren, zoals de
botjes in het binnenoor, vertellen ons heel wat over de houding, de manier van
voortbewegen en de zintuigen van de archaïsche en vroegmoderne
mensen. Fossielen vertellen echter niet alleen iets over hun fysieke
kenmerken, maar ook over de ontwikkeling van menselijk gedrag en de wijze
waarop vroege mensen leefden. Ze zeggen ook iets over de verschillen met andere
menselijke soorten zoals de Neanderthalers.
Een reeks interessante
technieken onthullen hoe deze vroege mensensoorten hun leefomgeving gebruikten,
wat ze aten, hoe hun kinderen een miljoen jaar geleden opgroeiden en hoe ze
zorg droegen voor hulpbehoevenden. De fossiele vondsten tonen aan dat ze zich
goed staande hielden tegen gevaarlijke dieren. Hieruit valt dan weer af te
leiden dat ze beschikten over samenwerkingsvaardigheden en intelligentie. Ze
konden zich verplaatsen in de wereld van anderen en beschikten over taal en
symboolgebruik. En die leverden hen dan weer een aantal nuttige complexe
overlevingsmechanismen.
Uit genetisch
onderzoek weten we met redelijke zekerheid veel over de trektochten van de
vroege mens, de grootte van de groepen en over mogelijke verwantschappen. Hun
technologische ontwikkeling was veel verfijnder dan populaire afbeeldingen ons
voorstellen. Het DNA van luizen vertelt ons bijvoorbeeld dat onze voorouders
niet in berenvellen rondliepen maar reeds vroeg geweven kleding droegen. Ze
moeten ook beschikt hebben over manden en draagdoeken. Hoe konden vrouwen
anders hun babys bij zich houden terwijl ze voedsel verzamelden?
En weten we nu ook hoe
de moderne mens erin slaagde om alle andere mensensoorten te overleven en de
dominante soort te worden? Op deze hamvraag is er nog steeds geen sluitend
antwoord. Verder dan hypothesen over de evolutie van de mens in Afrika en de
migratie en verovering van de wereld is men nog niet gekomen. Het is niet eens
duidelijk hoe en waardoor de mens ontstond en wat de aanzet gaf tot de evolutie
van de moderne mensen. De vraag is of we dat ooit met zekerheid zullen weten.
Stringer gelooft niet
dat er één enkel correct antwoord is op de vraag waar, wanneer en waardoor de
mens modern werd. Onze soort heeft een ingewikkelde evolutionaire
voorgeschiedenis. Wat we zien is een vlechtwerk van ontwikkelingen die leiden
tot menselijk gedrag. Veel van de kenmerken die wij nu als uniek menselijk
beschouwen delen we in min of meerdere mate met inmiddels uitgestorven soorten
als Homo erectus en de Neanderthalers. Er zijn zelfs
aanwijzingen dat er nog neanderthalerbloed door onze aderen stroomt.
Wij zijn de enige
overlevende vertegenwoordigers van uitgebreide evolutionaire experimenten met
menselijke eigenschappen, die op verschillende plekken en op verschillende
momenten tot ontwikkeling kwamen. Die elementen voegden zich geleidelijk samen
tot de vorm die wij tegenwoordig kennen. De evolutie had talloze andere wegen
kunnen bewandelen. Wij zijn de enige versie van menselijkheid die het heeft
overleefd.
De moderne mens is
bovendien geen eindproduct, maar nog volop aan het evolueren. Al is dat op het
eerste zicht niet duidelijk, er zijn legio aanwijzingen dat de evolutie van de
mens eerder versneld dan vertraagd verloopt. De meeste veranderingen hebben te
maken met vatbaarheid en weerstand tegen ziekten. Maar men stelt ook vast dat
de gemiddelde herseninhoud van de mens aan het afnemen is. De recente evolutie
van de mens wordt steeds meer beïnvloed door cultuur en technologie.
Het definitieve
handboek over de oorsprong van de mens, zoals het inThe Guardian wordt
genoemd, is Overlevers niet. Daar zou een wetenschapper als
Chris Stringer het beslist niet mee eens zijn. Ook al is er veel meer bekend dan een paar
decennia geleden, de puzzel is bijlange nog niet gelegd en er blijven nog veel
vragen over. Maar een standaardwerk is dit boek wel. Het biedt een
inzichtelijke en hoogst leerrijke synthese van de huidige stand van het
onderzoek naar ons verre verleden.
Afgezien van enkele
vrij technische passages, is het betoog bovendien erg toegankelijk geschreven
en laat zich lezen als een roman. Het heeft mij van begin tot einde kunnen
boeien. Warm aanbevolen!
ten
BROEKE, A., Het idee M/V. Ontmaskering van een hardnekkig denkbeeld.
Adam, Maven Publishing B.V., 2010, 246 pp. ISBN 978 94 9057 404 8
Jongens
zijn beter in wiskunde dan meisjes. Mannen verwerken hun problemen liever op
hun eentje, vrouwen willen vooral praten. Vrouwen kunnen beter multitasken dan
mannen. Mannen weigeren de weg te vragen en vrouwen kunnen niet kaartlezen. Vrouwen
zijn empathischer dan mannen en daardoor beter geschikt voor zorgende beroepen
en bezigheden.
Verschillen
tussen mannen en vrouwen blijven sexy en worden derhalve nog steeds breed
uitgesmeerd in populaire bladen. Uiteraard verschillen mannen en vrouwen
lichamelijk van elkaar. Dat is echter niet waar mensen op kicken. Ze blijven
gefascineerd door emotionele en psychische verschillen. Maar zijn die wel zo
groot als ze vaak voorgesteld worden? En waar komen ze vandaan?
Hierover
wordt al een paar decennia lang door twee partijen geruzied. In het ene kamp zitten de feministen, die vinden dat alle man-vrouwverschillen aangeleerd zijn tijdens
de opvoeding of bepaald worden door de cultuur. Het andere kamp herbergt diegenen
die ervan uitgaan dat de verschillen tot stand gekomen zijn tijdens de evolutie
en dus ingebakken zitten in onze natuur.
In dit
uitermate vlot geschreven boek legt Asha ten Broeke deze populaire theorieën onder
de loep. Talloze waarnemingen tonen aan dat het steentijdscenario van de
uithuizige jagende man en de thuisblijvende zorgende vrouw niet klopt. Een
kritische analyse van wetenschappelijke gegevens wijst uit dat de stereotiepe
denkbeelden over man-vrouwverschillen ons door onze omgeving ingeprent zijn. De
verschillen tussen individuen zijn veel groter dan de groepsverschillen tussen
mannen en vrouwen.
Maar hoe
zijn die hardnekkige denkbeelden dan ontstaan? Asha ten Broeke heeft daar haar eigen
visie op. Ze maakt duidelijk hoe die vooroordelen zich konden nestelen in de periode,
inmiddels dertienduizend jaar geleden, waarin de mensheid het nomadische jager-verzamelaarbestaan
ruilde voor een landbouwsamenleving. De landbouw veranderde de relatief
egalitaire jager-verzamelaargemeenschap in een hiërarchische samenleving zoals
we die nu kennen. En we rechtvaardigen die sociale ongelijkheid door haar uit
te leggen als de onvermijdelijke consequentie van natuurlijke verschillen.
Die
hardnekkige onbewuste ideeën beperken onze kansen en keuzevrijheid. We doen iedereen
tekort met onze vooroordelen, omdat we de helft van het potentieel kortwieken
voordat het aan hoogvliegen toekomt. Het goede nieuws is dat we niet tot die
tradities veroordeeld zijn. In onze moderne maatschappij is er al veel meer
gelijkheid tussen mannen en vrouwen dan pakweg 50 jaar geleden. Maar onze
vooroordelen, ons onderbewustzijn, onze meningen en ideeën willen nog niet zo
mee.
Hoe komen
we af van die vooringenomen ideeën over mannen en vrouwen? Hoewel het niet
gemakkelijk is en het moeite, tijd en oefening kost, zijn vooroordelen
gewoontes die doorbroken kunnen worden. Daarvoor is alleen nodig dat mensen
zich bewust anders gaan gedragen en op verschillende manieren hun stereotiepen
te lijf gaan. Op termijn vormen we dan wellicht een samenleving waarin niet de
sekseverschillen tellen, maar de échte verschillen tussen mensen. Die vinden we
niet tussen groepsgemiddelden, maar tussen individuen.
Het
optimisme van Asha ten Broeke is hartverwarmend. Als ik dan echter de
commentaren lees op nieuwsberichten over maatregelen voor meer evenwichtige
genderverhoudingen in bedrijven of aan universiteiten, ben ik heel wat minder hoopvol
gestemd. Er is nog heel veel werk aan de winkel voor de ingebakken ideeën over
man/vrouwverschillen en oude rolpatronen verleden tijd zullen zijn.
Voor dit
warme pleidooi om onze vooroordelen over man-vrouwverschillen om te buigen heeft
Asha ten Broeke zich gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek. Ten
behoeve van de leesbaarheid heeft ze geprobeerd om vaktaal zo veel mogelijk te
vermijden. Ze is erin geslaagd om complexe kwesties zeer inzichtelijk en
toegankelijk voor te stellen. Zelden heb ik een werk gelezen waarin bijvoorbeeld
de werking van de genen zo duidelijk en inzichtelijk wordt voorgesteld.
Met zijn
pittige en bijwijlen humoristische stijl heeft dit boek mij van begin tot eind
weten te boeien. Het leest als een roman. Zo zouden er veel meer concurrenten moeten
zijn voor de verzameling Mars en Venusliteratuur.
DEHUE,
T., De depressie-epidemie. Adam,
Uitg. Augustus, 2008 (8e dr.), 333 pp. ISBN 978 90457 0430 2
In welvarende landen, waar de primaire levensbehoeften steeds beter zijn vervuld, heeft depressie epidemische vormen aangenomen. Talloze psychiaters, psychologen, moleculair biologen, neurologen, endocrinologen, ethologen en epidemiologen hebben zich al over het probleem gebogen maar de stoornis lijkt steeds meer om zich heen te grijpen. De leeftijd waarop mensen voor het eerst een depressie krijgen komt juist lager te liggen. Dertig jaar geleden was dat nog op je veertigste, vandaag is dat tussen je veertiende en je twintigste, aldus onderzoeker Koen Raes.
Hoe is het zover
kunnen komen? Gaat het om een biologisch bepaalde stoornis, die al eeuwenlang bestaat
en overal voorkomt, maar pas nu in rijke landen goed gediagnosticeerd en
behandeld wordt? Is de sterke toename van depressie een product van de
farmaceutische industrie, die geld en macht vergaart door de bevolking
stoornissen aan te praten? Of heeft de verzorgingsstaat de mensen te kleinzerig
gemaakt, waardoor ze niet meer gewapend zijn tegen het leven?
In dit boek onderwerpt
Trudy Dehue, hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit
Groningen, deze verklaringen aan een kritische analyse. Ze laat zien dat deze
niet afdoende zijn. Zij besluit dat de depressie-epidemie niet aan één enkele
factor toe te schrijven is, maar aan een complex patroon van ontwikkelingen. En
ze oppert een alternatieve verklaring.
Een historische
verkenning leert dat de moderne depressie niet zonder meer terug te brengen
is tot de melancholie uit vroeger tijden. Toen hadden neerslachtigheid en
depressiviteit een andere betekenis en stonden voor andere gedragingen en
emoties dan wat wij nu onder depressie verstaan.
Depressie als
biologische stoornis is een product van de psychiatrie en de farmaceutische
industrie en dat beeld wordt versterkt door de neurowetenschappen, de
journalistiek, de overheid en de hulpverlening. Dat heeft grote gevolgen voor
de behandeling en de perceptie van de patiënt of cliënt. Alhoewel het beeld van
depressie als lichamelijke ziekte nog helemaal niet bewezen is, worden
somberheid en futloosheid tegenwoordig algemeen gezien als een veel voorkomende
ziekte die de dokter moet verhelpen.
Velen wijzen met een
beschuldigende vinger naar de farmaceutische bedrijven. Zij zouden de ziekten
aanprijzen die hun medicijnen moeten verhelpen. De farmaceutische industrie
is echter niet de enige die het beeld van depressie als biologisch verankerde stoornis
onder het publiek verspreidt. Wetenschappelijk onderzoekers moeten hun
producten evengoed zien te verkopen. Geprivatiseerde onderzoeksbedrijven zowel
als universitaire laboratoria moeten opdrachten van het bedrijfsleven
binnenhalen of zelf de gang maken naar de beurs.
Trudy Dehue ontkracht
tenslotte de verklaring dat de depressie-epidemie een product is van de
hedendaagse verzorgingsstaat, die de gepamperde burger zou hebben verwend en
verwekelijkt'. De depressie-epidemie heeft eerder te maken met een verharding
dan met een verzachting van de samenleving. In de afgelopen decennia maakte het
ideaal van de maakbare samenleving plaats voor dat van het maakbare individu.
Waren voorheen omstandigheden meestal nog de oorzaak van voorspoed of ellende,
nu richt de aandacht zich op de persoonlijke inzet.
Daarbij zijn mensen
niet minder maar juist méér verantwoordelijkheid voor zichzelf gaan dragen.
Volgens de logica van de markt hebben mensen immers de plicht het lot in eigen
hand te nemen. Mensen zijn hun eigen onderneming geworden. Ze moeten hun best
doen om mee te kunnen in een concurrentiemaatschappij, want economisch succes
wordt gezien als maatstaf voor slagen in het leven. Steeds meer mensen voelen
zich in deze opgave tekortschieten.
In deze verfrissend kritische en tevens zeer leesbare studie legt Trudy Dehue de vinger op een steeds dieper etterende wonde. In ver doorgevoerde
vorm laat het neoliberale systeem veel mensen volledig aan hun lot over. De
verliezers hebben het aan zichzelf te wijten dat ze niet slaagden. In een
systeem dat iedereen leert primair uit te zijn op eigenbelang kan niemand
rekenen op substantiële hulp van anderen. Dat is alleen goed te verdragen voor
de echte winnaars die niemand nodig hebben.
Sedert de eerste publicatie van dit boek is het er beslist niet beter op geworden. In onze maatschappij moeten talloze mensen
verwoede pogingen doen om zich te handhaven. Wie zich niet dagelijks opgewekt
en uitgebreid profileert op verschillende netwerksites telt niet meer mee. Wie
zich niet kan beroepen op een flitsende carrière heeft het niet gemaakt. En het
aantal coaches en cursussen, die ons zullen helpen om onze eigen praktijk te
doen slagen, is nauwelijks bij te houden.
Terecht bekroonde de
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek dit boek met de
Eurekaprijs van 2009 voor een populairwetenschappelijkepublicatie.
WITTE, E., CRAEYBECKX, J. & A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Apen, Standaard Uitgeverij, 2010 (10e dr.), 584 pp. ISBN 978 90 02 21937 5
Na 541 dagen intensieve en moeizame onderhandelingen was er in 2011 eindelijk een regeerakkoord in België. Daarmee werd een nieuw record gevestigd dat door het Guinness Book of Records erkend werd als de langste formatie ter wereld ooit. Deze uitermate spannende periode deed ons bijna vergeten dat het land in zijn geschiedenis wel vaker problematische regeringscrisissen doormaakte.
In een periode waarin het bestaan zelf van het land door een deel van de politieke elite in vraag wordt gesteld, is het leerrijk om meer zicht te krijgen op de wordingsgeschiedenis van de actuele spanningen in de Belgische politiek. In dit boek krijgen we een grondige uitwerking gepresenteerd van de politieke gebeurtenissen en evoluties in België vanaf 1830 tot kort voor 2010.
Zeker als er geen duidelijke cesuren aanwezig zijn, moet er gezocht worden naar een manier om de geschiedenis in te delen. De auteurs hebben gekozen voor een thematisch-chronologische indeling in periodes die als eenheid kunnen beschouwd worden. De revolutionaire leuze van het prille België, Eendracht maakt macht, bleek algauw een aantal fundamentele breekpunten te verbergen. De hoofdthemas in de Belgische politiek zijn terug te brengen tot drie conflictzones: sociaaleconomische, levensbeschouwelijke en communautaire tegenstellingen. Ze bepalen nog altijd in meer of mindere mate het politieke reilen en zeilen in België.
De politieke keuzes en gebeurtenissen zijn natuurlijk nooit los te zien van economische en maatschappelijke veranderingen. Daarom beperken de auteurs zich niet tot de strijd om de macht over de inrichting van de maatschappij in enge zin, maar belichten zij ook de sociale evoluties en de pressiegroepen die de politieke veranderingen doordrukten.
In de nieuwste editie van 2010 werden de laatste hoofdstukken geactualiseerd in het licht van de evoluties aan het eind van de twintigste eeuw. De eeuwwisseling vormt in België op meerdere gebieden een overgangsperiode naar een nieuwe politiek en een nieuwe economie. In het allerlaatste hoofdstuk worden de basismechanismen toegelicht die het Belgische bestel in de laatste decennia beheersten.
Dit werk biedt een grondige studie van de politieke geschiedenis van België. Alle hoofdstukken zijn grondig uitgewerkt door academici met een gedegen kennis van de materie. In de twee bijlagen krijgen we een interessant overzicht van de electorale verhoudingen van 1847 tot 1997 en een chronologisch overzicht van de regeringen sinds 1830. Het werk voorziet in een uitgebreide bibliografie, een handige lijst van afkortingen en een personen- en zakenregister.
Door de academische taal en moeilijk te volgen gedachtegang zijn niet alle bijdragen vlot leesbaar. Vooral het hoofdstuk over de economische en sociale politiek sinds de jaren vijftig, toch een belangrijke periode om de huidige spanningen te begrijpen, was een taaie brok. Dit is heel jammer, want voor een goed begrip van de huidige politieke ontwikkelingen is een historisch perspectief toch belangrijk.
De Tijd noemt dit boek niettemin met recht een standaardwerk over de Belgische geschiedenis.
LE GOFF,
J., De cultuur van middeleeuws Europa.
(Vert. La civilisation de lOccident
médiéval, 1984) Adam, Uitg. Wereldbibliotheek, 1987, 503 pp. ISBN 90 284
1521 1
Rijzige
belforten en kathedralen, imposante burchten en vestingen, verfijnde miniaturen,
prachtige schilderijen en beeldhouwwerken. Een aanzienlijk deel van ons erfgoed
dateert uit de middeleeuwen. Maar wat zeggen gebouwen, geschriften en
kunstwerken over de mensen zelf? Hoe leefden en dachten de middeleeuwers? En
hoe kunnen wij daar een beeld van krijgen?
De
nagelaten teksten onthullen slechts de cultuur van een zeer beperkte groep
in de middeleeuwse samenleving. De doorsnee middeleeuwer, zowel edelman als
boer, was immers ongeletterd. In De
cultuur van middeleeuws Europa doet Jacques Le Goff een poging om door te
dringen tot deze wereld, die niet de mogelijkheid bezat om zich schriftelijk uit
te drukken. Hij maakte dan ook niet alleen gebruik van de gangbare
schriftelijke bronnen, maar verwerkte de bevindingen van verscheidene wetenschappen,
zoals de archeologie, de sociale wetenschappen, de antropologie en de etnologie.
Ook de elitaire kunstuitingen, de schilderijen, boekverluchtingen, de reliëfs
en majestueuze gebouwen, onthullen ons heel wat over de leef- en denkwereld van
de middeleeuwse mens.
In dit monumentale werk krijgen we een zeer uitgewerkt beeld van de wijze
waarop de mensen van hoog tot laag zich
handhaafden in een schaarstemaatschappij. De middeleeuwen waren niet alleen een
donkere periode voor de wetenschap, maar vooral voor de doorsnee middeleeuwer.
De meeste mensen leefden voortdurend op de rand van het bestaansminimum en
kregen te stellen met herhaalde misoogsten, ziekten, natuurrampen en
oorlogsgeweld. Dit sombere beeld van de middeleeuwen druist regelrecht in tegen
de negentiende-eeuwse romantische voorstellingen van de middeleeuwen als
lichtende bakermat van de christelijke beschaving.
In het
eerste deel schetst Le Goff de hoofdlijnen van de economische, sociale en politieke geschiedenis van het Westen van de
vierde tot de veertiende eeuw. Middeleeuws Europa verrees op de ruïnes van het
Romeinse rijk. Aan het eind van de 5e eeuw stortte het ineen onder
druk van de massale invallen van de Germaanse stammen aan zijn grenzen. Het
gevolg was dat de bevolking uit de steden wegtrok en zich vestigde op het
platteland. De rijke stedelingen verschansten zich op hun domeinen en de armen
zochten hun toevlucht op de domeinen van de rijken. Zo werd de basis gelegd van
de middeleeuwse feodale samenleving.
De
structuur en het functioneren van dat soort samenleving maakt de cultuur van de
middeleeuwen begrijpelijk. Die wordt in het tweede deel van het boek uitgebreid
geëxploreerd. De middeleeuwse mens leefde in een hiërarchisch geordende
gemeenschap waarin het individu totaal ondergeschikt was aan de groep: de
familie, de clan, de heerlijkheid. Iedere mens zat aan alle kanten verstrikt in
een netwerk van verplichtingen dat hem dwong tot gehoorzaamheid, onderwerping
en solidariteit. De middeleeuwer had geen enkel besef van vrijheid in de
moderne betekenis van het woord.
In deze uitermate
behoudsgezinde samenleving had iedereen een voorbeschikte plaats en bestemming,
een idee dat door het christendom gretig werd ondersteund. Het christelijke
geloof legitimeerde de onwrikbare standenmaatschappij, de tweehoofdige leiding
op aarde van paus en keizer, de verhouding tussen het individu en de
gemeenschap, de gezinsrelaties en de positie van man, vrouw en kind. Le Goff
bespreekt de machtsverhoudingen in steden en dorpen, de positie van de
stedelijke gemeenschap ten opzichte van het platteland, de rol van de Kerk en
de kerken als instituten en de functie van het koningschap. De brandpunten van
het sociale leven komen uitgebreid aan de orde: kerken, kastelen, molens,
kroegen als ontmoetingsplaatsen. Ook de marginalen, de ketters, leprozen,
joden, tovenaars, homoseksuelen, zieken, vreemdelingen en maatschappelijk
onaangepasten hadden een functie in de christelijke middeleeuwse maatschappij.
Jacques Le
Goff geeft een indingend beeld van de volkscultuur van een analfabete massa in
een hoogst wisselvallig bestaan. Voor de middeleeuwers was de wereld een
tranendal waarin men zo goed en zo kwaad moest zien te overleven. Hun
mentaliteit en belevingswereld werden bepaald door onzekerheid en onveiligheid
en door de noodzaak om zijn angsten onder controle te krijgen. Mensen waren
zeer gevoelig voor symboliek, geloofden rotsvast in buiten- en bovennatuurlijke
werelden en zochten houvast in mirakels en godsoordelen. De middeleeuwers
stelden al hun hoop op het hiernamaals, waarin uiteindelijk rechtvaardigheid
zou heersen.
Verder rekent
Le Goff af met het wijdverspreide romantische idee dat de middeleeuwse wereld
een eenheid vormde en dat de middeleeuwer een wereldburger was. Middeleeuwers waren
weliswaar veel minder honkvast dan de moderne Europeaan, maar dat had niet
zozeer te maken met een kosmopolitische instelling als wel met een hoogst onzeker
bestaan en het feit dat men toch al zeer weinig bezat. Het middeleeuwse Europa
was een lappendeken van relatief autonome streken, de mensen leefden vooral in
kleine entiteiten en er werden tientallen verschillende talen gesproken. De
werkelijkheid was veel banaler dan bevlogen nationalisten, die zich vaak
beroepen op een groots middeleeuws verleden, het graag voorstellen.
Hoewel dit
werk reeds meer dan 30 jaar geleden werd geschreven, is het de moeite meer dan
waard. Het is geschreven door een eminente historicus, op basis van een diepgaande
studie van veelzijdig en origineel bronnenmateriaal. De tekst laat zich zeer
vlot lezen en wordt geregeld verlucht met zeer instructieve illustraties, zoals
geografische kaarten, plattegronden van abdijen en kerken, steden en dorpen,
kaarten van slagvelden. Dit werk heeft me van begin tot einde kunnen boeien.
SCRUTON, R., Groene
filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet. (Vert. Green Philosophy. How To Think Seriously About the Planet,
2012) Adam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2012, 320 pp. ISBN 978 90 468 1123 8
De milieubeweging wordt doorgaans zowel door
aanhangers als door tegenstanders omschreven als iets van links. Volgens de
Britse conservatieve filosoof Roger Scruton zijn milieubeschermers en
conservatieven echter bondgenoten, want ze hebben gelijklopende doelen. Beiden
willen een bedreigde erfenis beschermen tegen plundering en streven naar een
langetermijnbeleid dat gericht is op het zuinig omgaan met natuurlijke
hulpbronnen.
Maar de milieubewegingen motiveren de gewone
burger niet om zijn leven te veranderen. Hun alarmkreten over nakende milieucatastrofes
jagen hem angst aan en stuiten op wantrouwen en verzet. Ze leggen de nadruk
bovendien teveel op politiek activisme, ingrijpende mondiale programmas en
grootschalige overheidsprojecten.
Het klopt dat mondiale problemen als
klimaatverandering, olievervuiling, bergen plastic afval en verlies aan
biodiversiteit niet aangepakt kunnen worden zonder regeringsbemoeienis. Maar
als we problemen aan regeringen overlaten, geven we ze uit handen.
Grootschalige projecten gaan bovendien spoedig een eigen leven leiden zonder
verantwoording aan de burger.
Bovendien zijn mensen van nature zelfzuchtig en
gaan ze niet spontaan zorgzaam om met hun leefmilieu. Individuele consumenten
zijn vooral gericht op voordelen op de korte termijn. Dus moeten we zoeken naar
niet-zelfzuchtige prikkels die sterk genoeg zijn om onze begeerten in te tomen
en die mensen kunnen bewegen om milieubewust te leven.
Die wortelen volgens de conservatieve visie in
de natuurlijke gehechtheid van mensen aan het eigen thuis en grondgebied, door
Scruton oikofilie gedoopt. Deze gehechtheid zet hen ertoe aan
om het leefmilieu te beschermen tegen erosie en verspilling. Wanneer mensen hun
omgeving niet langer beschouwen als hun thuis dragen zij er minder zorg voor.
In zijn boek belicht Scruton wat oikofilie kan
betekenen voor milieubescherming, onder welke voorwaarden ze ontstaat en hoe ze
gestimuleerd kan worden. Hij verdedigt plaatselijke initiatieven tegen mondiale
programmas, burgerverenigingen tegen politiek activisme, en kleinschalige, op
vriendschap gebaseerde instellingen tegen grootschalige campagnes. Hij staat
kritisch tegenover regelgeving van bovenaf en tegenover milieubewegingen die
een algemeen doel nastreven zonder overleg met de plaatselijke gemeenschappen.
Een conservatieve milieupolitiek berust op
rentmeesterschap, overleg en gemeenschapszin. Conflicten dienen opgelost te
worden door onderhandeling in plaats van door regelgeving van bovenaf. Door
zelf op te treden haalt de staat het gevoel van verantwoordelijkheid bij de
burgers weg. De overheid zou zich ertoe moeten beperken de voorwaarden te
scheppen waaronder mensen zorg gaan dragen voor hun lokale milieu.
Scruton kant zich daarmee niet helemaal tegen
overheidsregulering. De overheid moet alle nodige maatregelen nemen om de kosten
van een vrije markteconomie te beperken en te beletten dat ze ten laste komen
van de gemeenschap en de toekomstige generaties. Hij bestrijdt en ontkracht een
aantal wijd verspreide ideeën over conservatisme en verzet zich met klem tegen
het soort conservatisme dat alles ondergeschikt maakt aan het primaat van de
economische vrijheid. Dit is alvast een interessante correctie op het gangbare
beeld van de conservatieve politiek.
Politiek rechts wordt inderdaad niet meteen aan
milieubescherming gekoppeld. Ik was dus reuzebenieuwd wat een oerconservatieve
filosoof als Roger Scruton over groen te zeggen heeft. Met zijn voorkeur voor
lokale initiatieven en de nadruk op de verantwoordelijkheid van burgers voor
hun eigen leefmilieu en dat van hun nakomelingen heeft hij een sterk punt.
Mensen moeten zelf zorg dragen voor hun leefmilieu. Regelgeving over de hoofden
van de burgers heen roept vaak verzet en onverschilligheid op. Van de overheid
mag je inderdaad verwachten dat zij de voorwaarden schept waaronder de burgers
het rentmeesterschap over hun eigen grondgebied kunnen uitoefenen.
Scruton onderkent wel dat milieuproblemen de
nationale grenzen vaak overstijgen en derhalve niet altijd op lokaal niveau op
te lossen zijn. Maar ingewikkelde en grootschalige internationale verdragen
vormen een aanslag op de vrijheid en op de lokale gebruiken, zo stelt hij. Zijn
alternatief is duidelijk toegesneden op de Angelsaksische landen en klinkt
pover: burgers kunnen zich verenigen en via juridische weg hun rechten opeisen.
Hij gaat daarbij echter voorbij aan de
machtspositie van internationale concerns waartegen burgers zeer weinig
vermogen. Zelfs de nationale regeringen zijn in onze wereld de speelbal van
ondernemingen die mondiaal opereren en zich de wet niet laten dicteren door
nationale regelgeving. In niet-democratische landen of landen waar de
burgergemeenschap zwak staat hebben deze multinationals vrij spel.
Scruton richt bovendien zijn pijlen
ongenuanceerd op alles wat maar enigszins naar links ruikt. Hij noemt links
zonder onderscheid oikofoob en laat geen gelegenheid voorbijgaan de linkse
bewegingen van alle zonden Israëls te betichten. Voor een filosoof van zijn
klasse is het uitermate zwak dat hij daarbij communisme, marxisme en socialisme
zonder meer over dezelfde kam scheert. Hij zou beter moeten weten.
Scruton verkondigt nog meer straffe opvattingen.
Als we hem moeten geloven, dan bestaat de mensheid uit twee categorieën: de
goeden die de liefde voor de eigen thuis beoefenen, en de slechten die ofwel
verslaafd zijn aan technologie of die een afkeer hebben van hun eigen thuis. Zo
cultiveert hij kunstmatige tegenstellingen en verschillen tussen
mensen. En in zijn nostalgisch verlangen naar een idyllische
plattelandssamenleving, die in een snel verstedelijkende wereld steeds
zeldzamer wordt, beschuldigt hij de wetenschap ervan dat ze de mens losweekt
van zijn gehechtheden.
Als het de bedoeling was een breed lezerspubliek
te bereiken, dan heeft Scruton de bal tenslotte behoorlijk mis geslagen. De
lezer wordt overstelpt met eindeloze herhalingen en een onnodig ingewikkelde
woordenvloed. Alle hoofdstukken bestaan uit lopende tekst zonder indeling, soms
dertig bladzijden lang. Na het eerste hoofdstuk heb ik mezelf moeten
verplichten om verder te lezen.
Ondanks voorgaande bedenkingen heb ik uit dit
boek toch veel opgestoken. Het was een kennismaking met een gedachtegoed dat
het mijne niet is. Het brengt een aspect van milieubeheer aan de orde waar ik
tevoren weinig aandacht aan gaf. En het verschafte mij een beter inzicht in het
succes van de huidige populistische en nationalistische stromingen.
van
LOENEN, G., Hij had beter dood kunnen
zijn. Oordelen over andermans leven. Adam, Van Gennep, 2009, 222 pp.
ISBN 978 90 5515 393 0
Bij
ondraaglijk en uitzichtloos lijden mogen mensen in Nederland en België kiezen
voor de dood. Als belangrijkste reden wordt de zelfbeschikking aangevoerd: wie
lijdt, mag zelf beslissen te sterven. De praktijk valt echter tegen. Het
publiek denkt dat mensen recht hebben op euthanasie of hulp bij zelfdoding. Maar
als ze dat recht vervolgens opeisen bij hun arts, blijken ze het niet te kunnen
afdwingen. Want de zelfbeschikking van de patiënt is theorie. In de praktijk geeft
het oordeel van de arts over het uitzichtloos en ondraaglijk lijden de doorslag.
Maar als bij
opzettelijke levensbeëindiging het argument lijden belangrijker is dan zelfbeschikking,
kun je dan toelaten dat mensen blijven lijden, enkel en alleen omdat ze niet om
euthanasie kunnen vragen? De redenering luidt dan Jan ligt al zoveel jaren in
coma, zelf zou je dat toch nooit willen? Ik vind dat we hem waardig moeten
laten sterven. Geleidelijk is zo de weg
vrijgemaakt voor het ongevraagd verlossen van mensen uit hun lijden, voor
levensbeëindiging zonder verzoek.
Journalist
Gerd van Loenen maakt een kritische analyse van de beweegredenen van artsen om
niet te reanimeren, om medische behandelingen te staken bij mensen in
vegetatieve toestand en bij zieke of zwaar gehandicapte pasgeborenen, of om
dodelijke middelen toe te dienen aan uitbehandelde patiënten die daar niet om
hebben verzocht. In de meeste gevallen is er geen sprake van ondraaglijk en
uitzichtloos lijden, maar luidt de rechtvaardiging dat het zinloos is om het
leven van deze patiënt nog langer te rekken.
Wat bedoelt
een arts als hij zegt dat behandeling medisch zinloos is? En wie beslist dat
en op grond waarvan? Oordeelt men in werkelijkheid niet te snel dat sommige
mensen beter dood kunnen zijn, zelfs al lijden ze niet ondraaglijk en
uitzichtloos maar zijn ze gehandicapt of zien ze een leven met beperkingen
tegemoet? Het is zeker zo dat het leven van en met een gehandicapte mens zwaar
is. Maar het is iets heel anders om te zeggen dat die mens daarom beter niet
meer zou leven.
Als
anderen in de plaats van de betrokken persoon gaan bepalen wat uitzichtloos en
ondraaglijk lijden is, zitten we snel op een hellend vlak, zegt van Loenen. Artsen,
maar ook mantelzorgers en ethici, oordelen over het leven van een ernstig zieke
of gehandicapte persoon vanuit hun eigen levensbeschouwing. Ook de media gaan
niet vrijuit. In de meeste documentaires en films over het thema wordt steevast
een mensvisie naar voor geschoven die het leven met handicaps of beperkingen
als minder gelukkig of waardevol acht.
Gehandicapt
leven leidt voor deze beslissers en opiniemakers kennelijk enkel tot leed en
niet tot geluk, en bestaat alleen uit kosten en niet ook uit baten. Niemand
komt op het idee om gehandicapten, die dankzij reanimatie of medisch ingrijpen nog
leven, te vragen hoe ze hun leven met beperkingen waarderen of om te observeren
of ze een gelukkige indruk maken. Beperkingen leiden niet vanzelf tot
uitzichtloos en ondraaglijk lijden, en als iemand dat goed kan beoordelen dan
is het wel degene die zelf gehandicapt is.
We kunnen
ons beter gewoon aan de euthanasiewet houden: levensbeëindiging op verzoek mag,
levensbeëindiging zonder verzoek mag niet. Mensen kunnen zeker vanwege hun
lijden afstand doen van het recht op leven, en liever sterven. Maar dat kunnen
ze alleen vrijwillig doen. Als het om andermans leven gaat moeten we ons
terughoudend opstellen en erin berusten dat iemand voortleeft in een situatie
waarin we zelf misschien om euthanasie zouden vragen. We moeten accepteren dat
iemand leeft zolang hij leeft, ook als we niet weten wat voor zin dat heeft.
Dit boek
stelt een aspect van opzettelijke levensbeëindiging aan de orde, dat de inzet
is van een vurig debat tussen voorstanders en tegenstanders van euthanasie en
waarover in de media zelden gesproken wordt. Doorgaans worden de argumenten
tegen euthanasie en de uitbreiding van de wet door religieuze groeperingen
geclaimd. Daardoor vallen ze bij vrijzinnigen vaak in dovemansoren. Van Loenen
toont aan dat deze waarschuwingen gegrond zijn, niet om religieuze redenen,
maar omdat artsen zich voorbehouden te bepalen wat ondraaglijk en uitzichtloos
lijden is.
Deze vaststelling
roept bij mij twee bedenkingen op, die buiten het bestek van dit boek vallen. Ten
eerste oordelen artsen, behalve over de ernst van het lijden, ook vaak voor een
patiënt dat hij niet in staat is zelf te beslissen. De meeste psychiaters
weigeren euthanasie of hulp bij zelfdoding omdat ze vinden dat de wens van hun
patiënt om te sterven kan voortkomen uit zijn psychische ziekte. Daarmee is
hulp bij zelfdoding voor psychisch zieken in de praktijk vrijwel onmogelijk.
Geen zelfbeschikking dus voor wie psychisch ziek is. Het dramatische gevolg is
dat psychisch zieke mensen met een stervenswens soms enkel een gruwelijke zelfdoding rest in mensonterende omstandigheden.
Niemand
mag noch kan in de plaats van een ander oordelen dat zijn lijden zo ondraaglijk
en uitzichtloos is dat het leven onleefbaar wordt, en daarom het leven van deze
persoon opzettelijk bekorten of beëindigen. Deze duidelijke stellingname is
meteen de aanleiding voor mijn tweede bedenking. Als zelfbeschikking, en niet
medelijden, de ultieme grond is voor opzettelijke levensbeëindiging, dan kunnen
artsen of mantelzorgers ook niet voor een ander oordelen dat zijn lijden niet
uitzichtloos of ondraaglijk genoeg is. Zij kunnen hem of haar op deze grond dan
ook euthanasie of hulp bij zelfdoding niet ontzeggen.
Dit waardevolle
boek zet je aan het denken over het grijze gebied in de gezondheidszorg waar moeilijke
beslissingen moeten genomen worden over leven en dood. Het is geheel
toegesneden op de Nederlandse situatie, maar het thema de verdediging van de
onmondige mens tegen de medische almacht is grensoverschrijdend. De tekst is toegankelijk
geschreven en laat zich vlot lezen.
Vrouwen en mannen in
België. Genderstatistieken en genderindicatoren. Instituut voor de
gelijkheid van Mannen en Vrouwen, 2011, 395 pp.
Zijn meer vrouwen dan mannen betrokken in een auto-ongeval?
Hoeveel langer leven vrouwen gemiddeld dan mannen? Zijn plegers van geweld
meestal mannen en de slachtoffers hoofdzakelijk vrouwen? Hebben vrouwen echt
meer slaapproblemen dan mannen en hoeveel vaker lijden zij aan depressies?
Hoeveel tijd besteden vrouwen en mannen aan taken in het huishouden en waaraan
besteden zij het meeste tijd?
Op deze en nog veel meer vragen krijgen we een antwoord in
deze publicatie van het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen.
Hierin worden een groot aantal statistische gegevens samengebracht over de
meest diverse aspecten van het leven van mannen en vrouwen in België. We
krijgen een beeld van hun levensverwachting, hun meest voorkomende
aandoeningen, hun familiale situatie, hun vrijetijdsbesteding, hun surfgedrag
op internet, hun werksituatie, hun aandeel in de criminaliteit, het aantal
mannen en vrouwen in topfuncties en nog veel meer.
Het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen is
een federale overheidsinstelling. Het doel is de gelijkheid van vrouwen en
mannen te beschermen en bevorderen. De verzamelde statistieken geven een objectief
beeld van de positie van vrouwen en mannen in onze maatschappij.
Beleidsmaatregelen moeten het immers in belangrijke mate hebben van
statistieken.
De samenstellers focussen niet alleen op de
man/vrouwverschillen. Die zijn immers afhankelijk van andere factoren, zoals de
leeftijd, het opleidingsniveau of de gezinssituatie. Zo zien we bijvoorbeeld dat
genderverschillen zich al op jonge leeftijd aftekenen en het aantal mannen
resp. vrouwen dat betaalde arbeid verricht samenhangt met het opleidingsniveau.
Men heeft veel aandacht besteed aan de toegankelijkheid van
de statistieken. De tabellen en grafieken zijn overzichtelijk en worden telkens
bondig maar begrijpelijk toegelicht. Vooraan is een lijst opgenomen van
veelgebruikte afkortingen en achteraan een index met trefwoorden voor het
gericht zoeken.
FERGUSON,
N., Beschaving. Het Westen en de rest.
(Vert. Civilization, 2011)
Adam/Apen, Uitg. Contact, 2011, 431 pp. ISBN 978 90 254 3276 8
Vorig jaar nam Geely Volvo Car Corporation over van Ford.
Twee Chinese autobedrijven deden al een bod op het Zweedse Saab. Als de deal
doorgaat verzeilt een tweede Zweedse autobouwer onder Chinese vleugels. En
onlangs hebben Geely en een andere Chinese autofabrikant hun oog laten vallen
op de Opelfabriek in Antwerpen.
De opkomende
macht van China wordt met argusogen gevolgd. Terwijl de ontwikkelde wereld op
de rand van een tweede Grote Depressie wankelde, ervoer China niet veel meer
dan een kleine vertraging in de groei. Luidt dit het einde in van het Westen en
de komst van een nieuw Oosters tijdperk, zoals Kishore Mahbuhbani voorspelde in
De eeuw van Azië? Beleven we dan toch
het einde van 500 jaar Westerse dominantie?
Misschien
kunnen we meer doen dan koffiedik kijken als we die lange periode van Westerse
suprematie kunnen verklaren, zegt historicus Niall Ferguson. Hij is zeker niet
de eerste. Anderen, waaronder David Landes en Jared Diamond, gingen hem voor.
Maar Ferguson meent dat hij aan hun bevindingen een aantal essentiële zaken kan
toevoegen. Volgens hem heeft de 500-jarige voorsprong van West-Europa niet enkel
te maken met geografische ligging, culturele kenmerken of de ontwikkeling van techniek,
maar met een complex systeem van instituties, dat hij beschaving noemt.
Beschavingen
zijn veel meer dan majestueuze gebouwen, schitterende kunstwerken of een verfijnde
leefstijl. Een beschaving is de grootste eenheid van menselijke organisatie.
Het is een praktische en culturele reactie van menselijke populaties op hun omgeving,
vaak met een gedeelde religie en taalgemeenschappen. Iedere tijdsperiode kent
slechts een beperkt aantal beschavingen. De interacties van deze beschavingen waren
altijd een belangrijke drijvende kracht van historische verandering.
Vanaf de
vijftiende eeuw brachten de kleine staatjes van West-Europa een beschaving
voort die de hele wereld kon veroveren en onderwerpen. Ze slaagden er bovendien
in om volkeren over de hele wereld tot de westerse manier van leven te bekeren.
In de praktijk is het grootste deel van de wereld inmiddels geïntegreerd in een
Westers economisch systeem. En de Westerse politieke organisatie wordt door
steeds meer landen min of meer overgenomen.
Wat had
de beschaving van West-Europa na de 15e eeuw dat haar in staat
stelde de superieure Rijken van het Oosten te overtroeven? Zes instituties zijn
kenmerkend voor de wijze waarop het Westen de uitdagingen aanging waarvoor
iedere beschaving staat. In evenveel hoofdstukken toont Ferguson aan hoe deze
instellingen de West-Europese staten een voorsprong gaven op andere
beschavingen.
In de
eerste plaats stimuleerde de politieke versplintering van West-Europa de
concurrentie tussen de staten. De Europeanen zochten economische, geopolitieke
en religieuze kansen in verre landen. Het toen superieure China sloot het land
en zijn inwoners echter op in zelfgenoegzaamheid. De ontwikkeling van de
natuurwetenschappen leverde het Westen een tweede voordeel. De moslimwereld
daarentegen raakte haar wetenschappelijke voorsprong kwijt door de schier
onbeperkte heerschappij van de religie. De derde sterkte bestaat uit de rechtsorde,
een representatieve regering en particuliere eigendomsrechten. De uiteenlopende
ontwikkeling van de beide Amerikas illustreert hoe het Britse model van breed
verspreide eigendomsrechten en democratie beduidend beter werkte dan het Spaanse
model van geconcentreerde rijkdom en een autoritair systeem.
De vierde
Westerse institutie, de moderne geneeskunde, heeft de levensverwachting van
mensen overal ter wereld beduidend verhoogd. Het vijfde kenmerk is de
mogelijkheid voor grote groepen mensen om zich consumptiegoederen aan te
schaffen. Dit is het resultaat van de voortschrijdende technologische ontwikkeling,
die begon met de Industriële Revolutie in West-Europa. Het Westerse
arbeidsethos is het zesde kenmerk. Die maakt de vrije markteconomie mogelijk,
waarin steeds meer mensen kunnen sparen en over kapitaal beschikken.
Ferguson
noemt de opkomst van het Westen het belangrijkste historische verschijnsel in
de tweede helft van het tweede millennium van onze tijdrekening. De triomftocht
van de Westerse instellingen is echter geen doorslaggevend argument om
ongenuanceerd de loftrompet te steken over de Westerse beschaving. Die was immers
niet mogelijk geweest zonder de toevallige gelijktijdige zwakte van haar
rivalen.
Maar beschavingen
hebben niet het eeuwige leven. Ook de Westerse beschaving is al eens eerder in
verval geraakt en ten onder gegaan. Staat ons dat binnenkort ook te wachten?
Het is moeilijk om dat te voorspellen. Beschavingen zijn complexe systemen, en
als zodanig vergelijkbaar met complexe natuurkundige systemen. Ze functioneren
ergens tussen orde en wanorde en hebben de neiging om tamelijk plotseling van
stabiliteit naar instabiliteit over te gaan.
Kan er
iets ondernomen worden om de westerse beschaving voor zulk onheil te behoeden? Niall
Ferguson blijft hoopvol. Wat we nu doormaken is het einde van 500 jaar van
westerse dominantie. Maar we hoeven niet te overheersen om te blijven bestaan. De
westerse beschaving is verre van perfect en haar geschiedenis omvat zeer veel
zwarte bladzijden. Toch nemen steeds meer samenlevingen vrijwillig de kenmerken
ervan over. Het lijkt erop dat dit Westerse pakket voorlopig de best
beschikbare reeks economische, sociale en politieke instituties biedt voor
individuen en samenlevingen.
Ferguson
besluit: Misschien is de echte dreiging niet de opkomst van China, de islam of
CO2-emissies, maar het verlies van ons geloof in de beschaving die we van onze
voorouders hebben geërfd..
Veel van
de inzichten in dit boek zijn niet nieuw. Bij verschillende hoofdstukken
beleefde ik een déja-vu. De meeste themas werden ook al door onder andere
David Landes, Jared Diamond en Francis Fukuyama aangesneden en uitgewerkt. Het
is de verdienste van Niall Ferguson dat hij ze in de ruimere context van een
beschaving heeft geplaatst. Zijn werk was echter heel wat toegankelijker
geweest indien hij zich wat minder had vastgebeten in gedetailleerde
beschrijvingen en meer aandacht had gehad voor het globale plaatje. Van de boeiende vergelijking tussen beschavingen en
natuurkundige systemen heb ik daarentegen volop genoten.
VERHOFSTADT, D (Red.), John Stuart Mill. 150 jaar Over Vrijheid. Apen/Adam, Uitg. Houtekiet/Atlas, 2009, 240 pp. ISBN 978
908918 023 0
In 2009 was het 150 jaar geleden
dat de Britse politieke filosoof John Stuart Mill On Liberty publiceerde. Vrijheid, voor
ons vanzelfsprekend, was toen slechts voor een kleine elite weggelegd. De strijd
voor vrijheid is nog steeds actueel. Zeker in niet-Westerse landen is ze nog
steeds niet gestreden. Maar ook in het Westen roept de kwestie van de vrijheid
heftige discussies op. Kunnen alle meningen zonder meer geuit worden? Mogen
mensen zelf beschikken over eigen leven en dood?
John Stuart Mill was op veel
vlakken een voorloper op eenzame hoogte. Centraal staat het verdedigen van de
persoonlijke autonomie. Iedere mens is vrij om zelf over zijn leven te
beschikken. Aldus staat het gedachtegoed van Mill lijnrecht tegenover
ideologieën die het individu ondergeschikt maken aan een gemeenschap, een volk,
ras, natie of geloof. Conservatieven, populisten en nationalisten claimen ten
onrechte delen van zijn gedachtegoed.
Maar ook libertariërs, met hun
absoluut geloof in de laisser-faire economie, kunnen zich niet op de ideeën van
Mill beroepen. Hij verdedigde immers niet alleen de vrijheid, maar had ook
duidelijke ideeën over de voorwaarden die vervuld moesten worden zodat ieder
individu werkelijk vrij zou zijn. De grondvoorwaarde is dat de vrijheid van de
een ophoudt waar die van de ander geschaad wordt. Vrijheid, autonomie en
zelfbeschikking kunnen slechts gerealiseerd worden in combinatie met
rechtvaardigheid, solidariteit en herverdeling. Daarom stond hij op de bres voor
een aantal socialistische strijdpunten.
In dit boek geven twaalf auteurs
uit België en Nederland hun kritische beschouwingen over een aantal themas die
Mill belangrijk vond. Zo lezen we onder meer hoe hij dacht over de vrijheid van
meningsuiting, over het socialisme, het feminisme, het populisme, de religie en
het onderwijs. Zij tonen aan waarom veel van zijn stellingen nauwelijks aan
waarde hebben ingeboet.
Drie van de bijdragen vallen op
door hun helderheid en toegankelijkheid. Patrick Loobuyck vat de kernideeën in
het standaardwerk On Liberty samen.
Vrijheid is voor Mill geen waarde op zich, maar staat ten dienste van
zelfontplooiing. Mensen moeten vrij zijn om hun talenten te ontwikkelen en een
geestelijk hoogstaand leven te leiden dat bij hen past. Dirk Verhofstadt wijst
ons erop dat individualisme geen vrijbrief is voor egoïsme, narcisme of
onverschilligheid, maar een pleidooi voor zelfbeschikkingsrecht en tegen de
ondergeschiktheid van het individu aan een collectiviteit. En Koen Schoors
vergast ons op een zeer inzichtelijke uitleg over de implicaties van Mills
ideeën voor de vrijemarkt-economie.
John Stuart Mill kan beschouwd worden als de belangrijkste liberale filosoof uit de geschiedenis. Sommige bijdragen in dit boek zijn zeer geschikt als eerste kennismaking met zijn ideeëngoed. Wie daar reeds mee vertrouwd is zal in andere hoofdstukken opfrissing en verdieping vinden. Het voordeel van bundels als deze is dat de verschillende hoofdstukken afzonderlijk te lezen zijn.
BROOS, P., Over geneeskundigen en geneeskunst. De
evolutie van het medische denken door de eeuwen heen. Leuven, Uitg.
Davidsfonds, 2011, 335 pp. ISBN 978 90 5826 837 2
Ziek zijn was nooit een pretje.
Toch kun je maar beter ziek zijn in deze tijd dan vijftig jaar of langer
geleden. De technologische vooruitgang stelt artsen in staat nauwkeurige
diagnoses te stellen. Met snelle en veilige pijnstilling, adequate
wondverzorging en een batterij effectieve medicatie kan men de ellende van
ziekte zoveel mogelijk beperken. En heel wat aandoeningen, die mensen vroeger
met een ernstige vorm van invaliditeit belastten, kunnen dank zij
spitstechnologie binnen redelijke grenzen worden gehouden.
Paul Broos leidde jarenlang de
afdelingen heelkunde en traumatologie van het UZ Leuven en is emeritus
hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij vat voor ons de
geschiedenis samen van het medisch denken en handelen vanaf de prehistorie tot
de huidige tijd.
Soms wordt er beweerd dat mensen
vroeger gezonder waren omdat ze natuurlijker leefden. Niets is minder waar.
Zelfs de oudste mummies leden reeds aan aandoeningen die we vandaag nog kennen:
tuberculose, botziekten, parasitaire infecties, nier- en blaasstenen,
longontstekingen en zelfs aderverkalking. De voeding was meestal eenzijdig, men
had vitaminegebrek en de levensverwachting was laag. Maar de geneeskunde, voor
zover er al sprake van was, stond machteloos.
Tot ver in de 18e eeuw
had men slechts een rudimentair inzicht in de oorzaken en het verloop van
ziekteprocessen. Geneeskunde en geneeskundig handelen waren vooral een zaak van
gissen en missen. De medicijnman, en later de arts, kon de ziekte hoogstens
vaststellen en het verloop voorspellen. Voor de behandeling was het aanmodderen.
Het therapeutische arsenaal bleef beperkt tot enkele eenvoudige ingrepen, zoals
aderlaten en het zetten van botbreuken, die zeker niet zonder gevaar waren. Er
was geen adequate pijnbestrijding en geen inzicht in oorzaken en aard van
wondinfecties. De kennis van geneesmiddelen bleef beperkt tot de werking van
enkele plantenextracten. Genezing was vooral een kwestie van geluk hebben.
De Verlichting bracht wel een
aanzienlijke vooruitgang in de kennis van fysica en chemie, maar die bleek
slechts beperkt toepasbaar in de geneeskunde. Pas in de negentiende eeuw begon
de vooruitgang van de wetenschap voluit door te dringen in de geneeskunde. Men
kreeg een juist inzicht in de oorzaken van infecties en dit leidde tot
preventieve acties zoals vaccinatie. Geavanceerde technieken lieten toe steeds
betere medicijnen te ontwikkelen. De ontdekking van efficiënte pijnbestrijding
en sterilisatie stelde chirurgen in staat ingrepen met meer kans op succes uit
te voeren.
We zijn de wonderen van de moderne
geneeskunde vanzelfsprekend gaan vinden en vergeten gemakkelijk dat die niet
mogelijk waren geweest zonder de noeste inspanningen van een keur van
onderzoekers en artsen in de voorbije eeuwen. Met vaak zeer beperkte middelen
brachten ze de geneeskunde stap voor stap op een hoger peil. Sommigen onder hen
deden grote ontdekkingen en kregen daarvoor erkenning gedurende hun leven.
Anderen leverden minder spectaculaire prestaties die soms slechts lang na hun
dood op waarde werden geschat.
In dit boek wordt evenveel
aandacht besteed aan de kanonnen als aan de stille werkers. Hun prestaties
zouden nog beter tot hun recht zijn gekomen indien de auteur die niet alleen
vermeld had, maar meer aandacht had besteed aan hun betekenis in de
overheersende opvattingen van hun tijd.
Wie een vlot leesbaar boek zoekt
over de geschiedenis van de geneeskunde zal in dit boek echter zeker zijn gading
vinden.
BARON-COHEN, S., Nul empathie. Een theorie van de menselijke
wreedheid. (Vert. Zero Degrees of Empathy
A new theory of human cruelty, 2011) Adam, Uitg. Nieuwezijds, 2012, 239 pp. ISBN
978 90 5712 343 6
Een
kampbewaker dwingt een man om de strop rond de hals van zijn vriend te leggen,
dokters amputeren de handen van een vrouw en hechten ze verkeerd-om
weer aan, rebellen slaan kinderen voor de ogen van hun moeders dood tegen
de muur, een man verkracht zijn dochter bijna dagelijks terwijl hij haar
meer dan 20 jaar in een kelder gevangen houdt. Bij zoveel horror staat ons
verstand stil, we kunnen er niet bij. Hoe is het mogelijk dat mensen andere
mensen zo beestachtig kunnen behandelen?
Door
zijn Joodse achtergrond maakte Simon Baron-Cohen reeds vroeg in zijn leven
kennis met de gruwelijke gevolgen van de nietsontziende barbaarsheid waarmee
mensen andere mensen kunnen behandelen. De verklaring van filosofie en religie,
het kwaad zit in de mens, heeft hij altijd ontoereikend gevonden. Als je de
menselijke wreedheid echt wilt begrijpen dan moet je inzien waarom mensen elkaar
als objecten behandelen.
Gedurende
dertig jaar deed Baron-Cohen onderzoek naar empathie. In Nul empathie presenteert hij een
wetenschappelijke invalshoek voor het debat over de menselijke wreedheid. Mensen
zijn onverschillig voor het leed van anderen omdat hun natuurlijke gevoelens van
medeleven met een lijdende medemens uitgeschakeld zijn. Wanneer iemand een ander
mens als een object behandelt, komt dat niet door het kwaad maar door
afwezigheid van empathie.
Empathie
is ons vermogen om ons in te leven in de gedachten of gevoelens van anderen. Dat
vermogen is niet bij iedereen even groot. We bevinden ons allemaal op een
empathiespectrum dat van hoog naar laag loopt. Deze verschillen kunnen
teruggebracht worden tot de werking van een aantal gebieden in de hersenen, het
empathiecircuit.
Het
vermogen tot empathie is vrij stabiel maar kan veranderen naargelang de
omstandigheden. Als we opgeslorpt worden door ons werk zijn we meer bezig met
onszelf dan met anderen. In een vlaag van woede of een dronken bui kunnen we
iemand kwetsen. Dit zijn tijdelijke toestanden van
empathie-erosie.
Er
zijn echter mensen die altijd moeite hebben om zich in anderen in te leven. Voor
hen is het zeer lastig, soms bijna onmogelijk om bevredigende relaties te
onderhouden. Ze behandelen hun medemensen nagenoeg altijd als objecten en zijn
bijna uitsluitend op zichzelf gericht. Deze mensen bevinden zich aan het laagste
uiteinde van het empathiespectrum, ze hebben nul empathie.
Voor
sommigen van hen heeft dit tekort uitsluitend negatieve gevolgen. Hun leven is
bezaaid met moeilijkheden en mislukkingen. De psychiatrie noemt hun probleem een
persoonlijkheidsstoornis. Vanuit het empathieperspectief zijn zij nul-negatief.
Bij anderen is het gebrek aan empathie de tegenpool van een positieve
eigenschap. Mensen met Asperger en klassiek autisme missen empathie, maar munten
vaak uit in het systematiseren en het herkennen van patronen. Zij zijn
nul-positief.
Baron-Cohen
exploreert uitgebreid hoe deze mensen in het leven staan en maakt ons attent op
de problemen waarmee zij geconfronteerd worden. Hij stelt vast dat bij hen het
empathiecircuit inderdaad anders functioneert dan bij de modale mens, en wel met
een specifiek patroon bij iedere vorm van nul empathie. De oorzaak ligt in een
ingewikkelde wisselwerking van erfelijkheid met de omgeving, meer bepaald in de
mogelijkheid om een veilige hechting te ontwikkelen.
Tenslotte
zet Baron-Cohen zijn bevindingen op een rijtje. Aan de resultaten van zijn
onderzoek koppelt hij een aantal interessante bespiegelingen over de menselijke
wreedheid. We hoeven geen genoegen te nemen met machteloze verzuchtingen over
het kwaad in de mens. De wetenschap biedt een veel hoopvoller perspectief dan
religie of filosofie.
Een
aantal psychiatrische stoornissen, zoals borderline, psychopathie en anorexia
nervosa, worden begrijpelijker en beter te behandelen als je ze bekijkt vanuit
het standpunt van empathie. De bril van empathie zou kunnen leiden tot meer
menselijke en effectieve vormen van rechtspraak en straf. In de plaats van
mensen te laten rotten in gevangenissen zouden we hen trainingsprogrammas in
empathie kunnen laten volgen. Er zijn immers aanwijzingen dat iemand ook op
latere leeftijd nog empathie kan ontwikkelen.
Het
boek bevat twee interessante bijlagen. De eerste is de empathievragenlijst voor
volwassenen en voor kinderen, waarmee je je eigen empathiequotiënt kunt
berekenen. De tweede is een handleiding waarmee je kunt herkennen of iemand tot
de groep mensen met nul empathie behoort. Wie zich verder in het onderwerp wil
verdiepen zal heel zeker inspiratie vinden in de uitgebreide
literatuurlijst.
Net
als Frans de Waal is Baron-Cohen ervan overtuigd dat empathie een van de meest
waardevolle hulpbronnen van onze wereld is. Begrip voor de positie van de andere
partij is de enige manier om voortslepende conflicten op te lossen. Hij eindigt
daarom met een emotionele oproep om meer medeleven te betonen en te gebruiken.
Ondergedompeld in empathie wordt ieder probleem oplosbaar., stelt hij. Het is
gratis en kan niemand onderdrukken.
Nul
empathie
is geen horrorboek en verdrinkt niet in de verontwaardiging. Op een serene wijze
laat het ons kennis maken met een reeks vernieuwende inzichten over gedrag dat
voor de meesten van ons onbegrijpelijk is. Daarnaast worden oude, vertrouwde
begrippen, zoals gehechtheid, door een wetenschappelijke onderbouwing uit de
intuïtieve sfeer gehaald. Zo krijgen ze een rechtmatige plaats in een frisse
benadering van het menselijk gedrag. Dit is de grote verdienste van dit boek.
Daarom
is het jammer dat het betoog nogal slordig opgebouwd is en warrig geschreven.
Ten behoeve van de leesbaarheid had de vertaling de oorspronkelijke tekst
bovendien wat meer mogen loslaten. Een belangwekkend en actueel onderwerp als
dit verdient een betere uitwerking.
SWAAB, D.
Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot
Alzheimer. Uitg. Contact, 2011 (11e herziene druk), 480 pp.
ISBN 978 90254 3522 6
Het brein
is in. De afgelopen jaren werden we overspoeld met boeken over hersenonderzoek
en het brein. Neurowetenschappen zijn over hele wereld een topprioriteit geworden
van universiteiten en onderzoeksinstituten. Hersenen zijn hip. Maar zijn ze ook
meer dan een hype?
De
gerenommeerde hersenonderzoeker Dick Swaab is daar in ieder geval van overtuigd.
Onze hersenen zijn geëvolueerd om het individu en de soort in stand houden. Ze
besturen de meest uiteenlopende aspecten in ons leven. Hersenonderzoek is
daarom het antwoord op de vraag waarom we zijn zoals we zijn, een zoektocht
naar onszelf.
Ons brein
werkt als een ingewikkeld commandocentrum. Het verwerkt een niet aflatende informatiestroom
en stuurt die in alle richtingen. De bouw van deze fantastische machine bepaalt
onze mogelijkheden, onze beperkingen en ons karakter. Alles wat we denken, doen
en laten gebeurt door onze hersenen, zegt hij. In dit boek laat Swaab zien hoe ze
dit gedurende ons gehele leven klaarspelen.
Voor de
geboorte worden onze hersenen geprogrammeerd door een combinatie van erfelijke
factoren en de omstandigheden in de baarmoeder. Wij komen ter wereld met
hersenen waarin onze karaktereigenschappen, talenten en beperkingen al voor een
belangrijk deel zijn vastgelegd.
Zo wordt
het duidelijk dat we niet vrij zijn om onze seksuele oriëntatie te kiezen en waarom
therapieën om die te veranderen veel ellende veroorzaken. Recent onderzoek
leert dat veel psychiatrische stoornissen wortelen in de hersenontwikkeling
voor de geboorte, zelfs als ze pas veel later tot uiting komen.
Als
kinderen recalcitrante pubers worden doen zich weer complexe en belangrijke
veranderingen voor in de hersenen. Deze maken begrijpelijk waarom een derde van
de jongeren tussen de 10 en 17 jaar een delict pleegt. Dit betekent dat pubers
slechts beperkt verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor hun gedrag.
Swaab
laat ons verder zien hoe onze hersenen het mogelijk maken om gebeurtenissen te
onthouden. Zo vormen ze de basis voor onze identiteit en zelfgevoel. Hij maakt ook
duidelijk hoe onze hersenen verouderen, hoe het dementeringsproces verloopt en
wat er gebeurt als we dood gaan.
Er wordt
aandacht besteed aan stoornissen van bewustzijn, hersenschade door agressieve
sporten als boksen, en hersenziekten zoals verslaving, autisme en schizofrenie.
Met deze wetenschap kan opnieuw de vraag gesteld worden hoe verantwoordelijk iemand
is voor daden die hij heeft gepleegd door een hersenafwijking.
Ook de
relatie tussen de hersenen en het onstoffelijke komt aan de orde. De hersenen
genereren het bewustzijn. Uit de hersenen kunnen religie en de ziel verklaard
worden. En de manier waarop onze hersenen werken maakt duidelijk waarom wij ons
er misschien beter bij neerleggen dat een volledige vrije wil een illusie is.
Een
aantal lezers zullen moeite hebben met de naturalistische en deterministische
visie van de neurowetenschapper Swaab. Aan de wetenschappelijke bevindingen
over de hersenen verbindt hij bovendien soms gedurfde conclusies met betrekking
tot maatschappelijke, ethische en politieke vraagstukken en evoluties. Religieuze
levensbeschouwingen en politieke ideologieën met een repressieve agenda krijgen
geregeld een veeg uit de pan.
In
tegenstelling tot wat er in de pers gesuggereerd wordt is dit geen gemakkelijk
boek. Met hun verschillende gebieden, die bovendien geleerde Latijnse
benamingen hebben, vormen de hersenen het meest ingewikkelde orgaan van ons
lichaam. Met behulp van illustraties, voorbeelden en anekdotes heeft Swaab zijn
betoog wel zoveel mogelijk verteerbaar gemaakt. En gelukkig zijn de
verschillende hoofdstukken afzonderlijk te lezen, zodat men de inhoud met
mondjesmaat tot zich kan nemen.
SINGH, S & E.
ERNST, Bekocht of behandeld. De feiten over alternatieve
geneeswijzen. (Vert. Trick or treatment? Alternative medicine on trial,
2008) Adam, Uitg. De
Arbeiderspers, 2010, 393 pp. ISBN 978 90 295 7313 9
Met het aanbreken van het verkoudheidsseizoen gaat Oscillococcinum weer vlot over de toonbank. Een chiropractor verlost in een handomdraai van je rugpijn. Met behulp van acupunctuur verdwijnt je tenniselleboog als sneeuw voor de zon. En je zult geen last meer hebben van zure oprispingen als je altijd barnsteen bij je draagt.
De populariteit van
alternatieve geneeswijzen neemt wereldwijd hand over hand toe. De remedies staan
torenhoog opgestapeld in elke apotheek, worden in elk tijdschrift beschreven, op
miljoenen webpaginas besproken en door miljarden mensen gebruikt. Met
alternatieve behandelingen wordt geleurd alsof ze enorm veel baat bieden. Maar
doen ze dat werkelijk?
Simon Singh en Edzard Ernst gaan op zoek
naar de waarheid over de drankjes, de watertjes, de pillen, de naalden, het
kloppen en het energetiseren. Is alternatieve geneeskunde boerenbedrog of juist
buitengewoon effectief? Wie is betrouwbaar en wie draait je een poot uit? Wat
werkt en wat niet? Wat zijn de geheimen en wat zijn de leugens? Welke therapieën
zijn veilig en welke zijn gevaarlijk?
Alternatieve geneeswijzen zijn
therapieën die door een meerderheid van toonaangevende artsen niet worden
aanvaard. Zij maken gebruik van onderliggende processen die doorgaans biologisch
onaannemelijk zijn en niet aantoonbaar. Het zou echter van vooringenomenheid
getuigen als ze alleen op grond daarvan verworpen zouden worden. Het grootste
deel van de geschiedenis baseerde de geneeskunde zich immers ook op theorieën
die nu als hopeloos achterhaald beschouwd worden. Pas na de introductie van de
wetenschappelijke methode is de geneeskunde met rasse schreden vooruit
gegaan.
Aangezien de alternatieve geneeskunde beweert dat ze
dezelfde ziekten en aandoeningen kan behandelen als de reguliere geneeskunde,
moet ze langs dezelfde meetlat worden gehouden. Haar werkzaamheid dient bewezen
te worden aan de hand van de methodes die voor de reguliere geneeskunde worden
vereist. Een alternatieve geneeswijze blijft een dubieuze behandeling tot ze
zich in hooggekwalificeerde proeven heeft bewezen.
De empirisch
onderbouwde geneeskunde is gebaseerd op grondig wetenschappelijk onderzoek. Door
middel van experimenteren en observeren kunnen wetenschappers vaststellen of een
bepaalde therapie doeltreffend is. Nieuwe feiten worden onderzocht en conclusies
worden regelmatig herzien. Voor een goed begrip daarvan geven de auteurs in het
eerste hoofdstuk een snelcursus in de wetenschappelijke methode. Meer in het
bijzonder leggen ze uit hoe die in de geneeskunde wordt
gebruikt.
In de volgende hoofdstukken kijken de auteurs wat er
gebeurt wanneer de wetenschappelijke aanpak wordt toegepast op de alternatieve
geneeskunde. Achtereenvolgens worden acupunctuur, homeopathie, chiropraxie en
kruidengeneeskunde op hun wetenschappelijke bewijskracht getoetst. Op basis van
het beschikbare bewijsmateriaal van verschillende onderzoekers trekken zij
conclusies over de werkzaamheid en de mogelijke gevaren van iedere
geneeswijze.
Er bestaan echter nog tientallen andere therapieën, soms met
potsierlijke pretenties, die veel minder uitgebreid getoetst werden, en met de
regelmaat van de klok komen er nieuwe bij. In een aanhangsel evalueren de
auteurs zesendertig andere alternatieve behandelingen, zoals antroposofische
geneeskunde, Bach Bloesem Remedies, Feng Shui en oorkaarsen.
Is
alternatieve geneeskunde doeltreffend voor het behandelen van ziekten? Het
antwoord is teleurstellend. De meeste vormen van alternatieve geneeskunde zijn
ofwel onbewezen, ofwel onwerkzaam en sommige zelfs gevaarlijk. Een bewijsbaar
veilig en effectief alternatief medicament is overigens helemaal niet
alternatief maar in feite een regulier medicament. Patiënten die zich aan
alternatieve geneeskunde wagen riskeren uitgebuit te worden, hun geld te
verliezen en hun gezondheid te schaden.
Het feit dat deze geneeswijzen de
wetenschappelijke vergelijking met de empirisch onderbouwde geneeskunde niet
doorstaan, betekent echter niet dat ze geen goed kunnen doen. Hun werkzaamheid
berust op het placebo-effect, een medisch fenomeen met een lange en omstreden
geschiedenis. De auteurs geven een zeer interessante en uitvoerige uiteenzetting
over de aard, de ontdekking en de studie van het placebo-effect. Het is een van
de meest omstreden kwesties met betrekking tot de alternatieve
geneeskunde.
Kunnen we vrede nemen met het succes van alternatieve
remedies enkel omdat ze verlichting en hoop bieden door overtuiging en
vertrouwen? De auteurs ontkennen formeel. We hebben in de geneeskunde geen
placebo nodig om een placebo-effect op te roepen. Het placebo-effect berust niet
zozeer op de behandeling, maar op het vertrouwen van de patiënt in de arts. Als
de patiënt merkt dat de arts onwerkzame middelen voorschrijft kan dit vertrouwen
geschaad worden. Een patiënt zou geen genoegen moeten nemen met een remedie die
alleen werkt op basis van het placebo-effect.
De auteurs geven nog andere
steekhoudende argumenten tegen de alternatieve geneeswijzen, zoals de kosten en
de veiligheid. De gezondheid van een patiënt wordt in de waagschaal gelegd door
elke onwerkzame behandeling als deze in de plaats komt van een reguliere
behandeling. In het licht van de resultaten van hun onderzoek houden de auteurs
een pleidooi voor meer toezicht en reglementering van de geneeskunde.
Wetenschappelijke normen, beoordeling en reglementering zouden standaard moeten
opgelegd worden aan alle typen geneeskunde.
Dit boek pretendeert s
werelds eerlijkste en accuraatste onderzoek naar de alternatieve geneeskunde te
zijn. Of deze boude stelling klopt kan ik uiteraard niet verifiëren. Je kunt ze
in ieder geval niet negeren. De conclusies zijn gebaseerd op zon 4000
onderzoeksstudies naar alternatieve geneeskunde, die duizenden medische
onderzoekers over de hele wereld gedurende tientallen jaren hebben verricht. Het
moet een titanenwerk geweest zijn om die allemaal bij elkaar te
krijgen.
De auteurs kunnen in ieder geval stevige geloofsbrieven
voorleggen. Ze zijn beiden geschoolde wetenschappers, en geen van hen is ooit in
dienst geweest van een farmaceutisch bedrijf. Edzard Ernst is een insider die
jarenlang de geneeskunde heeft beoefend, waaronder ook enkele alternatieve
therapieën. Hij is s werelds eerste hoogleraar alternatieve geneeskunde en zijn
onderzoeksgroep heeft vijftien jaar lang geprobeerd uit te vissen welke
behandelingen werken en welke niet. De andere auteur, Simon Singh, is een
outsider die bijna twintig jaar als wetenschapsjournalist bij de geschreven
pers, de televisie en de radio heeft gewerkt.
Om overtuigd te
worden van de waarheid over alternatieve geneeswijzen had ik dit boek niet
nodig, maar een betere kennis van de feiten heeft die overtuiging veel beter
onderbouwd. Daarnaast heb ik heel wat opgestoken. Ik leerde over de
ontstaansgeschiedenis, de achterliggende visie en de recente ontwikkelingen van
de best onderzochte alternatieve geneeswijzen. Ik verwierf een beter inzicht in
de redenen waarom mensen alternatieve geneeskunde verkiezen boven de reguliere
geneeskunde en in de drogredenen die door alternatieve genezers aangevoerd
worden om wetenschappelijke toetsing af te wijzen. Ik kreeg een opfrissing over
het placebo-effect met een aantal gefundeerde argumenten waarom het niet
toereikend is. En dank zij een handige tabel met de bewezen werkzaamheid en de
gevaren van de meest gebruikte medicinale kruiden kan ik die met meer kennis van
zaken aanwenden.
De auteurs hebben hun uiterste best gedaan om hun
gegevens inzichtelijk voor te stellen. De geïnteresseerde lezer mag zich niet
laten afschrikken door de omvang van het boek. Vaktermen worden goed uitgelegd
en de vlot leesbare tekst maakt het toegankelijk voor een breed
publiek.
VAN CREVELD, M., De evolutie van de oorlog. Van de Marne tot
Irak. Utrecht, Uitg. Het Spectrum, 2007, 368 pp. ISBN 978 90 274 4550
6
Wordt de volgende oorlog
uitgevochten met Iran? In ieder geval zijn reusachtige Amerikaanse, Britse en
Franse oorlogsbodems al door de Straat van Hormuz gevaren. Tegen die
technologische en materiële overmacht maakt Iran geen schijn van kans. Tenzij
het kernwapens kan inzetten, maar dan zou het land diep in de eigen huid
snijden. En laten kernwapens nu net de inzet zijn van het
conflict.
Sedert het bestaan van de atoombom
is de wijze waarop internationale conflicten militair worden beslecht ingrijpend
veranderd, zegt Martin van Creveld. In dit boek verheldert hij hoe de
razendsnelle technologische vooruitgang het aanzien van de oorlog grondig heeft
veranderd en de wil om oorlog te voeren juist heeft
afgezwakt.
De oorlogen van de twintigste eeuw
waren een rechtstreekse voortzetting van de oorlogen die sinds de tweede helft
van de zeventiende eeuw in Europa gevoerd waren. Oorlog werd zonder meer als een
volstrekt legitiem instrument van de internationale politiek beschouwd. De
verschillende Europese grootmachten hadden in de loop van eeuwen een enorme
concentratie van militaire kracht opgebouwd.
De eerste WO kwam als een
verrassing, maar de betrokken landen waren al een decennium bezig met zich te
bewapenen op een gigantische schaal zoals nooit eerder in de geschiedenis
vertoond was. Toen de oorlog effectief uitbrak was men ervan overtuigd dat het
allemaal niet lang zou duren. Tot ver in de negentiende eeuw trokken ruziënde
landen immers gewoon tegen elkaar ten strijde. Zelfs al sleepte het conflict
gedurende jaren voort, het werd in een aantal min of meer beperkte veldslagen
beslecht.
Maar de romantische ideeën over
heldendaden in een heftige veldslag werden al spoedig hardhandig de kop
ingedrukt. De oude, vertrouwde strategieën bleken door de moderne technologie
niet meer te werken. De oorlog mondde uit in een langgerekte uitputtingsslag, en
de overwinning was voor de partij die de grootste troepensterkte kon inzetten.
Aan weerszijden waren miljoenen slachtoffers gevallen, zowel onder militairen
als burgers.
Ook de Tweede Wereldoorlog liep,
met een veel meer geavanceerde uitrusting, op een stellingenoorlog uit. Aan
beide kanten werkte de militaire industrie op kruissnelheid technologische
vernieuwingen uit en de getalsterkte van de betrokken legers was nog nooit zo
groot geweest. Spitstechnologie maakte finaal korte metten met de oorlog. Op 6
augustus 1945 maakte de atoombom op Hiroshima minstens 75.000 slachtoffers in
één klap.
Met de atoombom werden zowel de
internationale verhoudingen als de oorlogvoering grondig door elkaar geschud. De
uitwerking van twee verwoestende oorlogen had het martiale vuur van de
belangrijkste Europese mogendheden gedoofd. De potentiële vernietigingskracht
van kernwapens noodzaakte de supermachten tot een afschrikkingstrategie in
plaats van oorlog. Tijdens de Koude Oorlog gingen ze gewoon door met de
productie en verbetering van hun kernwapens.
Ze hielden ook niet op met de
ontwikkeling en productie van conventionele wapens. Die werden ingezet en getest
in verschillende conflicten die sinds 1945 werden uitgevochten tussen derde- of
vierderangslanden. Decennium na decennium was iedere nieuwe generatie van
wapensystemen veel krachtiger dan de vorige. De ontwikkeling ervan bracht de
supermachten aan de rand van het bankroet. Maar anders dan ze verwacht hadden
bleken die technologische finesses niet doorslaggevend bij de uitkomst van de
oorlogen na 1950. Als er gewonnen werd was dat vooral te danken aan hun
materiële overwicht.
Tegen de nieuwste uitdaging, de
opstandige bewegingen en het terrorisme, hebben die legers met hun geavanceerde
uitrusting helemaal het nakijken. Pogingen van geoefende strijdkrachten om
guerrillastrijders en terroristen uit te schakelen zijn uitgelopen op een lange,
bijna ononderbroken reeks mislukkingen. Tegen het soort dreigingen als de
spectaculaire aanslagen van Al-Qaeda op het World Trade Center en het Pentagon
hebben noch tanks, noch oorlogsschepen, noch gevechtsvliegtuigen, raketschilden
of wat voor andere esoterische vormen van oorlogvoering ook, enig nut.
Dit boek is lang op de plank
blijven staan. De vernietigingen en gruwelijkheden van een oorlog zijn niet
meteen het meest aantrekkelijke onderwerp om over te lezen. Maar de lectuur is
best meegevallen. Het was een leerrijke kennismaking met een wereld waarover ik
zeer weinig afwist. Voor zover het onderwerp het toelaat beschrijft Martin van
Creveld, een van de meest gereputeerde krijgshistorici ter wereld, de militaire
ontwikkelingen en operaties in de twintigste eeuw op een serene manier. Hij
onderwerpt het hele militaire gebeuren bovendien aan een zeer kritische
blik.
De auteur hoedt zich voor al te
veel vakjargon. Zelfs de passages met veel technische uitleg laten zich door de
onderhoudende stijl vlot lezen.