HEKS OP DE BRANDSTAPEL
Fictief verhaal over de terechtstelling van Jenne. Door Jan Mathijs.
De veroordeling De dorpelingen wachten ongeduldig , zenuwachtig, nieuwsgierig en spektakel- verwachtend op Jenne, de heks Eindelijk zal men te lande weer rustig en vredig kunnen leven en slapen zonder onverklaarbare ziektes, tegenslagen, oorlog en dood. Het duivelse kwaad zal in haar persoon worden verdreven om plaats te maken voor het goddelijke goed. Want Gods straf is er omdat het dorp had toegestaan dat de heks haar duivelse werk deed. En deze straf kon alleen afgewenteld worden door de duivelse bondgenoten te vernietigen
Op de heuvel, ver van het dorp, want die plaatsen worden door de mensen angstvallig vermeden, hebben de schepenen plaats genomen op hun houten banken. Zij genieten van hun status en van een bevrijdend gevoel als gevolg van de uiteindelijke veroordeling van de heks. De enige manier om de sociale rust terug te krijgen is immers het vervolgen van heksen (ketters) Dat heeft te maken met de gedachte dat God hen dankbaar zou zijn en dat het gewone volk zich niet tegen hen ,de elite zou keren.
De mensen kijken reikhalzendangstig naar de naderende stoet. Iedereen wacht op de lang verwachte bevrijdende terechtstelling. De pastoor houdt slapjes het kruis in zijn, in onschuld, gewassen handen. Want tot in 1468 was de kerk tegen heksenvervolging geweest, en eerder voor bekering. Dat was de tijd van de accusatio: aanklacht. Daarzonder was er geen rechter.
De reformatie en godsdienstoorlogen maken daar een einde aan. Daarom verklaart de kerk dat hekserij een buitengewone misdaad is. Pijnigen en martelen om bekentenissen af te dwingen worden nu zelfs aangemoedigd. Dit is de tijd van de inquisitio: onderzoek. Men ging met doelgerichte ondervragingstechnieken, foltering en martelingpraktijken bekentenissen afdwingen.
Maar waarom heeft zij, op zijn raad, haar schuld niet toegegeven voor het verkrijgen van een mildere straf. Nu ja, als zij onschuldig is zal haar ziel door de dood op de brandstapel, met zijn reinigende vlammen, aan het vagevuur ontsnappen en als zij schuldig is zal zij zelfs bij de heropstanding niet kunnen opstaan uit de dood om wraak te nemen
De vroedvrouw staart roerloos voor zich uit. In haar herinnering ziet ze de vele moeilijke bevallingen die ze samen met Jenne heeft gedaan. Met haar kruiden wist Jenne pijnen te verzachten, wonden te ontsmetten en te helen. Maar voor de 1 op 5 doodgeboren kinderen is zij de zondebok bij het volk. Want heksen zouden pasgeboren kinderen ontvoeren om hen te offeren aan de duivel. En eens zondebok stapelen de beschuldigingen zich in ijltempo op. En haar ergste zwaktes zijn vrouw en arm te zijn.
De terechtstelling op de brandstapel Het gekraak van een door het leem ploeterende kar ontlokt bij de menigte een zucht van opluchting. De menigte monstert de plaats waar het geluid vandaan komt. De kar, met daarop de veroordeelde, een hoopje menselijke miserie, komt traag de heuvel op. Het is een ietwat oudere vrouw, zij heeft lang grijs haar, zij is mager met een geboortevlek op de wang en krom van pijn door de geleden folteringen. Haar staalharde, wezenloos starende ogen doen het gestommel en gekeuvel van de menigte verstommen. Onbeweeglijk en beangstigend stil aanhoort de menigte het vonnis van de rechter .Er klinkt een zegevierende wraak in zijn stem.In een bruusk gebaar knakt hij zijn rechtersstaf als teken van macht .Jennes blik verlamt als het ware zijn woorden. Maar de menigte, in een biologische noodkreet van angst, zelfbehoud en onschuld, schreeuwt haar op de brandstapel
Wezenloos staart ze voor zich uit, niet begrijpend wat hier staat te gebeuren. De vroedvrouw pinkt een verborgen traan weg, hopend niet de volgende zondebok te zijn. De pastoor smeekt en bidt de Heer haar ziel alsnog te redden. Brutaal wordt ze door de beul naar de brandstapel gesleurd. Aan een paal vastgebonden op een stapel mutsaarden. In de kern van het beendroge hout steekt nat hooi. Een privilegie verkregen door toedoen van de pastoor. In een in een ultieme reflex van zelfbehoud roept zij de rechter toe: al zou jij God zijn , dan kunt U mij niet veroordelen, want ik ben onschuldig. Dit is voor de menigte een onvergeeflijke godslastering, een bewijs van haar duivelse dienstbaarheid. En in koor weerklinkt de kreet verbrandt de heks
Haar ogen dwalen een laatste maal over de menigte, bijna smekend om erbarmen. De mutsaarden worden aangestoken. De vlammen likken, vreten, schrokken zich een weg naar boven. Wanneer zij haar voeten bereiken geeft een ingehouden kermend-krijsend geluid de drempel van de pijngrens aan. Als de eerste vlammenzee haar in zwavel gedrenkte kleed bereikt wordt ze een levende toorts en schreeuwt ze in een eindeloze echo van pijn. In een schicht ziet zij de hysterische menigte. Hun vel kleurt zwart en hun ogen rood terwijl hun oren rode horens lijken. Eens voorbij het pijngevoel ervaart zij de heerlijke warmte van het vuur, terwijl de knetterende vlammen haar als hemelse muziek klinken die haar zijn wegvoeren uit haar ontbindend lichaam.
De elite is tevreden, de gemoederen zijn weer bedaard en het volk heeft een duidelijke waarschuwing gekregen deze misdrijven niet te plegen. Eens uitgeraasd slaan de mensen hun ogen neer, want het aanschouwen van het verkoolde lichaam stemt tot nadenken en bidden. Velen proberen de herinnering te onderdrukken dat Jenne hen dikwijls heeft geholpen met kruiden en zalven , een opbeurend woord of een gunstige voorspelling. En twijfel sluipt in hun hart. De heks is dood maar de achterdocht voor de buren levendiger en meer beschuldigend dan ooit
Dit stuk werd u op 21 juni 2008 naar aanleiding van Midzomernachtfeest gebracht door toneelvrienden Els Missotten, Wim Romsee en Jan Mathijs
|