Billie Holiday, werkelijke naam: Eleanora Fagan Gough (Philadelphia, 7 april 1915 New York City, 17 juli 1959) wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste en invloedrijkste Amerikaanse jazz-zangeressen. Zij werd, behalve als Billie Holiday, ook bekend onder de bijnaam Lady Day die tenorsaxofonist Lester Young haar had gegeven. Holiday, op haar beurt, was verantwoordelijk voor Youngs bijnaam Pres of Prez (afkorting van President
Billie Holiday was de dochter van gitarist Clarence Holiday (Baltimore, 23 juli 1898 - Dallas, 1 maart 1937) en Sadie Fagan (Baltimore, 16 augustus 1895 - New York, 6 oktober 1945). Haar vader was 16 en haar moeder 19[1] toen Billie Holiday als Eleanora Fagan Gough geboren werd. De artiestennaam Billie ontleende de zangeres aan Billie Dove, een actrice die zij bewonderde.
De kindertijd van Holiday is enigszins in nevelen gehuld en heeft soms meer weg van een legende. Het begint al bij haar geboorte. Veel bronnen vermelden 1915 als geboortejaar, sommige bronnen noemen het jaar 1912. Ook het moment waarop zij begon met zingen staat niet onomstotelijk vast.
Politiefoto na Holidays arrestatie voor verboden drugsbezit (16 mei 1947)
Volgens haar eigen biografie werd zij ontdekt in 1933, toen een dansauditie mislukte, en zij in plaats daarvan werd gevraagd te zingen, maar eigenlijk lijkt het aannemelijker dat zij al in 1930 of 1931 zong in New Yorkse jazzclubs.
Wat wel vaststaat, is dat zij in 1933 voor het eerst in de publiciteit kwam door een column in het blad Melody Maker, geschreven door producent John Hammond. Deze bracht haar in contact met Benny Goodman, die haar met haar eigen orkestje een platendebuut bezorgde met het lied Your Mother's Son in Law (geschreven door Alberta Nichols en Mann Holiner).
Het jaar daarop maakte Holiday furore in de New Yorkse jazzclubs, wat resulteerde in een optreden in het vermaarde Apollo Theater. Later speelde zij samen met Lester Young, Count Basie en Artie Shaw. Zij doorbrak de rassenscheiding door samen te spelen met blanke muzikanten.
Holiday werkte voor Columbia aan het einde van de jaren 1930 toen zij kennismaakte met een lied dat Strange Fruit heette. Dit ging over het lynchen van een zwarte man, en was geschreven door Abel Meeropol, een leraar uit de Bronx. Meeropol gebruikte ervoor het pseudoniem "Lewis Allen".
In de loop van haar leven begon Holiday steeds meer drank en drugs te gebruiken. In 1947 werd zij zelfs gearresteerd voor overtreding van het verbod op drugs, waarna zij een jaar doorbracht in een rehabilitatiecentrum. Alhoewel zij geen licentie meer kon verkrijgen om in New York op te treden, ging Holiday door met concerten geven. Tien dagen na haar vrijlating zong zij in een overvolle concertzaal in Carnegie Hall. Haar blijvende verslaving aan heroïne tastte wel haar stem aan, maar niet haar gevoeligheid en techniek. Uiteindelijk kostte deze verslaving haar in 1959 het leven.