Gedicht Kerkhofblommen
Traagzaam trekt de witte wagen door de stille strate toen, en 't is weenen, en 't is klagen dat ze bin' de wijte doen! Stap voor stap, zoo gaan de peerden, traagzaam, treurig, stille en stom, en zij kijken, of 't hun deerde, dikwijls naar hun' Meester om; naar hun' Meester, die te morgen zijn beminde peerdenpaar, onder 't kammen en 't bezorgen zei de droeve nieuwemaar. "Baai," zoo sprak hij, "Baai en Blesse, heden moeten ... stille! fraai! moeten wij naar de uitvaartmesse, met den wagen, Blesse en Baai!" En toen, na zijn hand te doppen in 't gewijde water klaar, zegent hij de hooge koppen van 't onachtzaam peerdenpaar. En hij kust en kruist ze beiden, en "gij," zegt hij, "Blesse en Baai, moet een lijk naar 't kerkhof leiden, Baai en Blesse, stille! fraai! Schuimen zoudt ge en lastig zweeten, zoo 'k u zonder wete liet van de mare, en zoudt verheeten, gave ik u den zegen niet!" En hij zelve kruist en wijdt hem, eer hij ze in den breidel vangt, met het water, dat bezijd hem aan de ruwe bedspond hangt. Want hij slaapt bij zijn beminde peerden en bezorgt ze trouw, trouwer als voor eigen kinde eigen Moeder zorgen zou. Hij besproeit, en met gewijden pallem speerst hij peerd en stal, om de lijkvaart te bevrijden van gevaar en ongeval. Ha! wie weet hoe veel gevaren die niet hebben uit te staan, die met peerden, - God bewaar' hen! - die met hunne meesters gaan? Traagzaam rijdt en rolt de wagen, treurig door de strate voort, en 't is krijschen en 't is klagen, dat men onder 't dekzeil hoort. Stap voor stap zoo gaan de peerden, ziende naar hun' meester om; stap voor stap, als of 't hun deerde, traagzaam, treurig, stille ... en stom! GUIDO GEZELLE
|
|