Maartse wind en aprilse regen, beloven voor mei de grootste zegen. |
Koele mei schenkt een vruchtbaar jaar, droge mei een duur jaar. |
|
|
Droge maart, natte april en koele mei, vullen de schuur en de kelder erbij. |
Een frisse winderige mei, maakt het jaar vruchtbaar. |
|
|
Maart droog, mei nat, veel hooi en zaad zat. |
De mei tot juichmaand uitverkoren, heeft toch de rijp achter de oren. |
Donder in maart, sneeuw in mei. |
IJs in mei, nutteloos getij. |
Wil maart reeds donder, dan is sneeuw in mei geen wonder. |
Einde mei, staartje van de winter. |
|
|
Dondert 't in de maand maart, in mei dekt sneeuw de aard. |
Het is een wenk, reeds lang verjaard, maar het vriest even vaak in mei als in maart. |
|
|
Zijn in maart de wolken groots en wijd, in mei is het dan het gewas dat goed gedijt. |
Een meikeverjaar, een goed jaar. |
|
|
Mist in maart, is water of vorst in mei. |
Een bij in mei, is zo goed als een ei. |
|
|
April moet moet mei de aren leveren. |
Zwiert hier en daar een bij, dat maakt de landman van harte blij. |
|
|
Verschaft april mooie dagen, dan pleegt de mei de last te dragen. |
Bijenzwerm in mei, is goed teken voor de wei. |
|