meine matten Augen starren durch das Fenster wo nichts und alles zu sehen ist hier schein ich offensichtlich im luftleeren Raum aufgestiegen
je fletse ogen staren door het raam waar achter niets en alles is te zien hier, lijk je, ogenschijnlijk, in het luchtledige opgegaan
vor mir steht Kaffee, auf einem Tisch: eine große braune quadratische Fläche in einem verkommenen Herrenlokal mit altmodischem Ornament wo alle Menschen sind aber einander nicht erkennen
voor je staat koffie, op een tafel, een groot bruin vierkant vlak in een verlopen herencafé met ouderwets ornament waar iedereen is maar elkaar niet kent
in diesem Lokal, braungeraucht sehe ich im Glanz eines Fensters: ein reflektierendes Selbstbild es ist das einzige, das ich, unabsichtlich, mit dir teil
in dit lokaal, bruin gerookt kijk jij in de glans van een ruit: een weerkaatsend eigenbeeld het is het enige dat jij, onbedoeld, met mij deelt
voorwaar ik zeg u en het is waar roep ik de sprakeloze menigte toe terwijl ik gelukkig nog net op tijd het juichen onderdruk met een zegenend gebaar
terwijl mijn nieuwe inzicht toch zeker niet voor blindgeletterden onderdoet maar daar ik wars ben van naijver of nijd zeg ik, het is waar, en dat in alle bescheidenheid (immers voor hoogmoed wordt men beboet)
ik zeg dus met een schorheid in de keel die echter het gevolg is van een voortslepende periodieke onthouding ofwel op het afkicken ene hemelse nicotine is gericht (maar dat is niet des luisteraars deel)
kleven oren aan mijn lippen wachtend op de reddende tong hier komt spoedig de redding uit grote menselijke ongemakken; de diepe sociale kloven
mijn woorden zullen de verlichting opnieuw gaan aanstippen en het duivelse vuur der mensheid in de kiem smoren dan wel halverwege het kwaad doen doven
NEEM ALLE SCHULD OP UW EIGEN SCHOUDER
roep ik met tranen uit sluit iedere ontkenning daaromtrent van buiten af niets geeft zoveel lucht aan uw gemoed als u niet meer hoeft te strijden in een eindeloos voortschrijdend welles nietes gewroet niet de ander, maar u bent maf
het is me weer gelukt, daar in ruime mate de genade opnieuw mij ten deel is gevallen; een volle aflaat is mij verleend
zeg maar dat mijn ziel blij is en opgetogen, zelfs in hoge mate verrukt
een vermeende afgang mijnerzijds als dichtend kunstenaar, alsof ik van enige kundigheid zou zijn gespeend, blijkt door moderne technieken ongewenst voorgelogen
ik voel natuurlijk gehijg in mijn nek van oprukkende eerbare talenten, al dan niet zichtbaar in de lijn omhoog
maar toch is nog even de beker van hel en verdoemenis aan mij voorbij gegaan ondanks de fundamenten van vieren en vijven teer ik een wijle verder in op inflatoire rente
het maakt maar eens gewaar hoe kwetsbaar ik ben in mijn bestaan of hoe snel men zich kan blindstaren op de eeuwige roemruchte lente
vertel niet de woorden verder die ik zwijg het zijn vermiste gedachten van toen zij zwerven alsmaar van voelen naar doen
wil ze in gezouten vocht openbaren waartoe ik zo nu en dan of eigenlijk toch wel dikwijls naar neig om een verlichte schaduw alsnog met speeksel te verklaren
ik zou van de berk met gewillige ranken de geaarde wortels teder kussen alsof hartstocht het smeulend vuur met droge lippen kan sussen
en de bast niet de partituur zal nerven van geblakerde holle klanken
luister niet naar de ogenblikken die ik zwijg ze dragen de flanken die een oude liefde erven
zij, Fatuma, daagt de goden uit van achter haar gazen voile om gelijk een dolende pagode steunend op haar houten fluit als bevallige dienende bruid over haar duistere ultieme verlangens te verhalen
teneinde de hemelse heerscharen in een aardse verleiding te noden zodat zij, Fatuma, hun zaad in sprekend stof zou baren waar elke willekeurige macht kan worden omgezet in haar geboden en de uitgeblusten haar tot enige opperwezen zouden verklaren
zo geschiedde... met vrouwelijk geduld dat niet alleen de baarden maar zelfs hen met zalige borsten, onbelast met bevruchtende sappen, werden omhuld met eeuwige schuld; haar superbe grootsheid te aanvaarden