waar uw schepping het zicht in dag en nacht deed verdelen of aan zijn aard, ongevraagd, mij dus, de zwakte zocht toe te bedelen
ben ik de kroon op uw schepping als mijn vel verdroogt onder ooggeklepte mensen
en vrij als ik zie dat wij door kwetsbaarheid worden gedoogd en de levensaderen ten langen leste raken uitgedroogd
ik, ontevreden? met mijn rijkdom mijn dit en dat, en grenzeloos aanbeden word neen, het leven heeft mij overdadig bezat
groen is de schepping van het licht zwart van de nacht ook u leed even aan een depressie met het rusten heeft u niet tot de zesde maar tot de zevende dag gewacht
wie is niet bevlekt geraakt tijdens zijn aardse leven of kent stof alleen van horen zeggen aan wie onder u dien ik dat uit te leggen van de kruidenier die nog aan het kooltje van zijn schrijfpotlood likt om uw zonden te noteren van de baas van de frituur wiens vette vingers tussen sticks en frikadellen roteren of de vroedvrouw die juichend met bebloede handen tegen de zwetende moeder roept "het is een meisje" dat tegelijkertijd het maagdelijk wit van haar schort bepoept of de pastoor die met zegenende bewegingen sigarenlucht de wereld in wuift neen, geen mens is onbevlekt onaangeroerd gebleken in de aarde hebben we toch allen geploegd onze zandkastelen op het strand weg zien weken waar me we met een plakkend waterijsje de hele hete middag op hebben gezwoegd of het kwijlen van de oudere mens dat druipt over een ongeschoren gezicht, man of vrouw maakt niet uit, bij het nuttigen van het toetje morsend door trillende gewrichten en de mond de echo verspreidt van het klapperend gebit
mijn geleide dag zweeft door de verstarde geest en weet dan ook doorgaans niet waar hij is of is geweest
misloopt tevens het gevoel van een dragende aarde doch wees niet bevreesd sist mijn streber stoer en koel ik ben als de doorsnee mens: een alom verspillende beest met een slijtende waarde
mijn hart en hoofd steunen immer meer op stijve stelten en inmiddels tot vurenhout vervaagd maar door de tijd hebben de longen, opdat mijn ziel wordt weggejaagd, steeds vaker zuurstof bedongen
als mijn ziel steeds minder zoekt naar gebaren die woorden uit stof dragen en licht mijn schaduw niet meer vervloekt geraakt de geest allengs bevrijd van vragen
de lafenis van een flauwhartige is veelal in lacrimoso gekleurd vaak tracht hij het tij toch nog met spraakwater te keren terwijl deze mens mijn vertrouwen onvoorwaardelijk heeft verbeurd
met de modus in rebus slobbert hij allengs bij leven immer uitmondend in een incrusterende roes opdat de rede maar buitenzintuiglijk wordt bedreven
zo kan hij in tranen geraken, wordend tot slippendrager van zijn smachtende ego : de slempende slemiel als geblinddoekte jager van een vetgemeste vlo