|
|
Julius V.E. Dreyfsandt zu Schlamm : Gedichten 5 |
|
|
11-11-2008 |
Jij die komt |
ik wacht op je terwijl jij reist onderweg naar jouw naam
en een wijle drijft onder een bonzend en veroverd vrouwenhart
waar je als vederlicht gewicht, na erkenning in een veilige duisternis, te samen in enkelvoud start
zo tel ik mijn uren af terug naar de aarde en jouw dagen die spoedig worden geboren
als je dan de zon ontmoet zal je tot een eeuwige waarde behoren
|
|
|
Als de dood passeert |
waarom is een doodgeboren woord geschreven in een zucht naar onhaalbaar verlangen
indien het bestaan ongevraagd mijn hart doorboort en denken in dwang lijkt gevangen
oh natuurlijk zijn er gedachten welke de rede van nature achten
en spreekt een woord over wederopstanding en verwachten
*
we vullen echter leegte met zwijgend turen
|
|
|
Schone schijn |
er zijn zo van die mensen die mij niet mogen het aantal neemt door de jaren heen alleen maar toe
heb ze mogelijk in hun verwachtingen bedrogen worden van mijn aanwezigheid ondraaglijk moe
of zal het zo zijn dat ik nu pas, door de jaren gelouterd, de schone schijn doorbreek van zelfgenoegzaamheid
waar de ziel schellen verdrijft uit het land van blinden
dat ook in mijn handen zwart wit wordt bereid uit juichende kleuren
ja, ik lijk toch veel op wat anderen van mij vinden
|
|
|
De verte nabij |
in de tiende maand schuift mijn bodem onder de voeten
het kan ook zijn dat de geest kiest bij het vallen der bladeren voor een andere route
het lijkt of hakken plakken aan de aarde en schoonheid het laat afweten in haar oorspronkelijke waarde
het is een brug overgaan zo zwaar als het beklimmen van het rulle duinzand
om aan de blanke top te zien dat de horizon lijkt verpakt in een donkere verte.
|
|
|
Voix céleste |
het kloppend hart drijft lucht door buizen die wind omzetten in klinkende lagen
opdat in gewelven het met wierook opgestegen lief en leed aan het hemelse wordt opgedragen
eikenhouten pilaren dragen het bejaarde lijf door eeuwen heen
waar de mens zelve zomaar even in de tijd met handen en voeten zijn toetsen mag raken
en antieke fluiten in hoofd en hart verbinding met het ongekende kunnen maken
|
|
|
|
Op het veld van eer |
heden, kortom in de loop van de dag heb ik mijzelf weer rechtgezet in het lijstje met mijn zelfportret
mijn gezicht was ietwat gaan schuiven; neerwaarts het meest
ik raakte reeds de onderste richel en mijn fiere kop hing achterwaarts
niet meer in de houding zo ik word gekend met mijn blik; ingetogen en bedeesd
borst en buik bleken, hovaardig, hemelwaarts gericht
en hoewel in de tijd gezien zij zeker opgezwollen zijn geraakt is dit toch een pose die men niet ter aandenken in een vierhoek bewaart
en waar ik eerst nog duidelijk vooraan stond geraak ik steeds verder in het bos der vergankelijkheid
het enige wat mij nog van de overigen onderscheidt is de vaststelling: "ik ben er nog" alhoewel ook mijn lijstje slijt
|
|
|
|
Ik heb de stilte lief |
als ik mijn adem ingetogen verdeel heb ik de stilte lief, zo lief
doch ben aan tijd gebonden waar voortschrijdende wijzers, onophoudelijk, verleden verwachtingen verwonden
en zie in jonge maagden dat ik steeds vaker oudere vruchten teel in afwachting van de nacht die onherroepelijk op mij wacht
toch rust ik in mijn avond, en voel me bemind door de glimlach van jouw kind
en als ik mijn adem ingetogen verdeel heb ik de stilte lief, zo lief
|
|
|
Tijdverdrijf |
wat ga jij nog doen, vraagt vandaag aan toekomst
voel me oud ik wacht niet meer op later
fluistert ze tegen de ongeboren dag van morgen
en gisteren is doodmoe die wil niet meer voor mij zorgen
|
|
|
Mens, wie zijt gij eigenlijk |
koude kan er zijn ook al bloeien kleuren het hele jaar door
liefde sluit geen deuren overeenkomstig het ritme der seizoenen
of smelt in hemelsvocht indien sneeuw of hagelsteen rechtspreken zonder verhoor
evenmin bevochtigen tranen een dood tapijt uitsluitend en alleen als de herfst daalt over lanen
kilte kent geen tijd het overkomt de mens als het leven in het innerlijke snijdt
of de ziel het machteloze wilt verjagen zodra onze natuurlijke eenzaamheid in overmaat gedijt
|
|
|
Schaduwgeuren |
als de dag allengs eerder verduistert
lijkt licht in mij anders te kleuren
en waar zomerpracht van nature ontluistert
ruik ik ook weer schaduwgeuren
|
|
|
Nachtroep (duogedicht) |
wieg mij in één zachte adem, verbind waarheid met wonden
klevend aan het nachtlicht van stilte
verschuif mijn verlangen naar het schitterend oog, in pauwenveren gestileerd
het zal mijn traan dragen, teder door de wuivende wind opgerekt
tot een zoet vlies van troost
duogedicht met: kerima ellouise
|
|
|
Vaarwel zomeroogst |
als het verkleuren van de blaren nog voor de val een aanvang neemt
en het najaarsgrijs de rust inluidt om aan dood en opstanding te wennen
geraakt de mens vaak snel ontheemd van zomeroogst en zal wellicht verval schielijk herkennen
morgen bestaat alleen nog in hoop, woord en dromen
wordt hij enkel zo door de verstilling geloodst?
|
|
21-09-2008 |
Ledematen |
mijn korte dikke duimen en de verder afgelegen pinken tikken als toetsen op een trommel
waar kinderen op stoeptegels hinken met maar één been
hoor ik op de verdieping boven mij gestommel
daar gaat de buurvrouw met het andere langzaam heen
zo bezigt ieder in eigen ritmiek de nog actieve ledematen
het bedrijven van de liefde heb ik, omwille van de eenvoud, er maar even buiten gelaten
|
|
|
Jij, die mij overleeft |
het is niet anders dan het navolgen van een boom
die het kleuren van zijn bladeren zo op eigen wijze beleeft
al even natuurlijk als mijn dood die jij in een lente overleeft
|
|
|
De dood na de mosterd |
zal de stramheid der leden ook mijn speelse geest langzaam tot een stugge boemelaar smeden
opdat ik het heden steeds meer ga zien met wezenloze ogen
als de waarheid van het verleden slechts goed is en de jeugd thans wordt bedrogen
maar ook dat de sprankelende schoonheid door mijn aderen zal worden gemeden
en de opwinding alleen past bij nog ongerijpte zielen terwijl nu al de ouderdom, nog eer men de mosterd heeft gevonden, als sleets wordt beleden
neen, alleen de dood ja, die houdt mij in de gaten, zit mij op de hielen tracht mij de hel in te praten
echter tot het einde der tijden zal ik mij, Deo Volente, niet als tweedehands gedragen of alleen maar voor een muurbloempje knielen
"Gij zijt gewaarschouwd"
|
|
|
Blind verlangen |
aldoor verwachten
is trachten een onthecht verleden, al dan niet gewild, in pijn te hervinden
en verschijnt verlatenheid opnieuw
als het sterven dan herleeft en mijn ziel zich spiegelt aan de blinde linde
zal nimmer de dolende echo vergaan die het verlangen in de toekomst weeft
|
|
|
Abortus provocatus |
soms weet ik niets te schrijven
dan lijken letters in oud zeer te beklijven
of houdt de geest ze in grijs gevangen
ook kan hij het ongeborene naar verten dromerig doen afdrijven
als een literaire abortus provocatus van een nodeloos bevrucht verlangen
|
|
|
De kim gepasseerd |
loop weer verloren in eigen land achterwaarts kijkend of rotonde lopend naar voren
of zit ik achter slot en grendel waar niemand mij kent en ook ik mezelf niet begrijp
raak ik daar ooit aan gewend
het lijkt doelloos vissen met aas zonder hengel en een onbekende mijn gedachten ment
het is dolen in gewelven, overvol of door leegte uitgeput ik word gedwongen duisternis te delven
*
achter tralies van overmacht hoor ik het orakel spreken "ken je zelve"
och, kon ik maar ademen onder een loodzware deken
*
|
|
|
|
Tussen wijde leden |
tussen wijde leden zie ik helder blauw ze staan wat boller dan normaal
doch zijn gebruikelijk omrand met een dunne harige heg nog beschermend, echter vaal
het zegt iets over mijn ogen en de sprekende klank waar van ik verhaal
let wel, ze begaan niet zomaar een willekeurige weg zonder inspanning wordt u tevens:
gewogen, bewonderd, dan wel, middelpuntvliedend, naar mijn verte gezogen
de rimpels breed gevoerd, zowel bóven als ónder het zichtbarend vermogen,
zijn hemels wat diep gegroefd en aards, navenant , maar met hangzakken bemand
de blikvangers zetten spiegels in het zand en nodigen het heden vooral bij dagend licht
soms, ja nu en dan geraken ze vertroebeld door onvermijdbare zielengewicht
|
|
|
De geur van de echo |
de lippen spannen zich nog een keer samen
trachten achter mijn gesloten deur de aftocht te blazen
ik wilde nog nog een laatste eer beramen
maar de diepe klank, tergend langzaam klimmend, blijkt al zwart van kleur
in de verte hoor ik jou op zijn echo azen met amen in zijn geur
|
|
|
|
|
|
|
|