Julius V.E. Dreyfsandt zu Schlamm : Gedichten 5
11-11-2008
Voix céleste
het kloppend hart drijft lucht door buizen die wind omzetten in klinkende lagen opdat in gewelven het met wierook opgestegen lief en leed aan het hemelse wordt opgedragen eikenhouten pilaren dragen het bejaarde lijf door eeuwen heen waar de mens zelve zomaar even in de tijd met handen en voeten zijn toetsen mag raken en antieke fluiten in hoofd en hart verbinding met het ongekende kunnen maken
Op het veld van eer
heden, kortom in de loop van de dag heb ik mijzelf weer rechtgezet in het lijstje met mijn zelfportret mijn gezicht was ietwat gaan schuiven; neerwaarts het meest ik raakte reeds de onderste richel en mijn fiere kop hing achterwaarts niet meer in de houding zo ik word gekend met mijn blik; ingetogen en bedeesd borst en buik bleken, hovaardig, hemelwaarts gericht en hoewel in de tijd gezien zij zeker opgezwollen zijn geraakt is dit toch een pose die men niet ter aandenken in een vierhoek bewaart en waar ik eerst nog duidelijk vooraan stond geraak ik steeds verder in het bos der vergankelijkheid het enige wat mij nog van de overigen onderscheidt is de vaststelling: "ik ben er nog" alhoewel ook mijn lijstje slijt
Ik heb de stilte lief
als ik mijn adem ingetogen verdeel heb ik de stilte lief, zo lief doch ben aan tijd gebonden waar voortschrijdende wijzers, onophoudelijk, verleden verwachtingen verwonden en zie in jonge maagden dat ik steeds vaker oudere vruchten teel in afwachting van de nacht die onherroepelijk op mij wacht toch rust ik in mijn avond, en voel me bemind door de glimlach van jouw kind en als ik mijn adem ingetogen verdeel heb ik de stilte lief, zo lief
Tijdverdrijf
wat ga jij nog doen, vraagt vandaag aan toekomst voel me oud ik wacht niet meer op later fluistert ze tegen de ongeboren dag van morgen en gisteren is doodmoe die wil niet meer voor mij zorgen
Mens, wie zijt gij eigenlijk
koude kan er zijn ook al bloeien kleuren het hele jaar door liefde sluit geen deuren overeenkomstig het ritme der seizoenen of smelt in hemelsvocht indien sneeuw of hagelsteen rechtspreken zonder verhoor evenmin bevochtigen tranen een dood tapijt uitsluitend en alleen als de herfst daalt over lanen kilte kent geen tijd het overkomt de mens als het leven in het innerlijke snijdt of de ziel het machteloze wilt verjagen zodra onze natuurlijke eenzaamheid in overmaat gedijt
Schaduwgeuren
als de dag allengs eerder verduistert lijkt licht in mij anders te kleuren en waar zomerpracht van nature ontluistert ruik ik ook weer schaduwgeuren
Nachtroep (duogedicht)
wieg mij in één zachte adem, verbind waarheid met wonden klevend aan het nachtlicht van stilte verschuif mijn verlangen naar het schitterend oog, in pauwenveren gestileerd het zal mijn traan dragen, teder door de wuivende wind opgerekt tot een zoet vlies van troost duogedicht met: kerima ellouise
Vaarwel zomeroogst
als het verkleuren van de blaren nog voor de val een aanvang neemt en het najaarsgrijs de rust inluidt om aan dood en opstanding te wennen geraakt de mens vaak snel ontheemd van zomeroogst en zal wellicht verval schielijk herkennen morgen bestaat alleen nog in hoop, woord en dromen wordt hij enkel zo door de verstilling geloodst?
21-09-2008
Ledematen
mijn korte dikke duimen en de verder afgelegen pinken tikken als toetsen op een trommel waar kinderen op stoeptegels hinken met maar één been hoor ik op de verdieping boven mij gestommel daar gaat de buurvrouw met het andere langzaam heen zo bezigt ieder in eigen ritmiek de nog actieve ledematen het bedrijven van de liefde heb ik, omwille van de eenvoud, er maar even buiten gelaten
Jij, die mij overleeft
het is niet anders dan het navolgen van een boom die het kleuren van zijn bladeren zo op eigen wijze beleeft al even natuurlijk als mijn dood die jij in een lente overleeft
De dood na de mosterd
zal de stramheid der leden ook mijn speelse geest langzaam tot een stugge boemelaar smeden opdat ik het heden steeds meer ga zien met wezenloze ogen als de waarheid van het verleden slechts goed is en de jeugd thans wordt bedrogen maar ook dat de sprankelende schoonheid door mijn aderen zal worden gemeden en de opwinding alleen past bij nog ongerijpte zielen terwijl nu al de ouderdom, nog eer men de mosterd heeft gevonden, als sleets wordt beleden neen, alleen de dood ja, die houdt mij in de gaten, zit mij op de hielen tracht mij de hel in te praten echter tot het einde der tijden zal ik mij, Deo Volente, niet als tweedehands gedragen of alleen maar voor een muurbloempje knielen "Gij zijt gewaarschouwd"
Blind verlangen
aldoor verwachten is trachten een onthecht verleden, al dan niet gewild, in pijn te hervinden en verschijnt verlatenheid opnieuw als het sterven dan herleeft en mijn ziel zich spiegelt aan de blinde linde zal nimmer de dolende echo vergaan die het verlangen in de toekomst weeft
Abortus provocatus
soms weet ik niets te schrijven dan lijken letters in oud zeer te beklijven of houdt de geest ze in grijs gevangen ook kan hij het ongeborene naar verten dromerig doen afdrijven als een literaire abortus provocatus van een nodeloos bevrucht verlangen
De kim gepasseerd
loop weer verloren in eigen land achterwaarts kijkend of rotonde lopend naar voren of zit ik achter slot en grendel waar niemand mij kent en ook ik mezelf niet begrijp raak ik daar ooit aan gewend het lijkt doelloos vissen met aas zonder hengel en een onbekende mijn gedachten ment het is dolen in gewelven, overvol of door leegte uitgeput ik word gedwongen duisternis te delven * achter tralies van overmacht hoor ik het orakel spreken "ken je zelve" och, kon ik maar ademen onder een loodzware deken *
Tussen wijde leden
tussen wijde leden zie ik helder blauw ze staan wat boller dan normaal doch zijn gebruikelijk omrand met een dunne harige heg nog beschermend, echter vaal het zegt iets over mijn ogen en de sprekende klank waar van ik verhaal let wel, ze begaan niet zomaar een willekeurige weg zonder inspanning wordt u tevens: gewogen, bewonderd, dan wel, middelpuntvliedend, naar mijn verte gezogen de rimpels breed gevoerd, zowel bóven als ónder het zichtbarend vermogen, zijn hemels wat diep gegroefd en aards, navenant , maar met hangzakken bemand de blikvangers zetten spiegels in het zand en nodigen het heden vooral bij dagend licht soms, ja nu en dan geraken ze vertroebeld door onvermijdbare zielengewicht
De geur van de echo
de lippen spannen zich nog een keer samen trachten achter mijn gesloten deur de aftocht te blazen ik wilde nog nog een laatste eer beramen maar de diepe klank, tergend langzaam klimmend, blijkt al zwart van kleur in de verte hoor ik jou op zijn echo azen met amen in zijn geur
Beerput Poezie
rust toch eeuwig gij zeveraar uit zuur gesproten zoek heil in het slijm van ene zoete kwijl uit mijn kots na danige overmaat gij, met zwerende vingers trek strepen met bloed doortrokken pus in de diepe zware grond van modder en schimmel gij baart de stank uit ongekende hoeken uwe gore geest zal doordrenkt geraken van het zwart dat nog nagalmt uit stoffig as van verrotte beesten ik braak u uit teen voor teen het vel nog zuigend tussen mijn rottende tanden verzuip ten langen leste in de dras gij rovende etterbalk
21-08-2008
Tumulus
zoek niet, mijn tere lief, naar mogelijke zielenkwalen het is vragen naar de duivel die dan op komt dagen
Mijn spiegelbeeld (eenakter voor twee personen)
Mijn spiegelbeeld (eenakter voor twee personen)
Mein Spiegelbild jouw spiegelbeeld meine matten Augen starren durch das Fenster wo nichts und alles zu sehen ist hier schein ich offensichtlich im luftleeren Raum aufgestiegen je fletse ogen staren door het raam waar achter niets en alles is te zien hier, lijk je, ogenschijnlijk, in het luchtledige opgegaan vor mir steht Kaffee, auf einem Tisch: eine große braune quadratische Fläche in einem verkommenen Herrenlokal mit altmodischem Ornament wo alle Menschen sind aber einander nicht erkennen voor je staat koffie, op een tafel, een groot bruin vierkant vlak in een verlopen herencafé met ouderwets ornament waar iedereen is maar elkaar niet kent in diesem Lokal, braungeraucht sehe ich im Glanz eines Fensters: ein reflektierendes Selbstbild es ist das einzige, das ich, unabsichtlich, mit dir teil in dit lokaal, bruin gerookt kijk jij in de glans van een ruit: een weerkaatsend eigenbeeld het is het enige dat jij, onbedoeld, met mij deelt
Een Juliusiaanse verlichtende houding
voorwaar ik zeg u en het is waar roep ik de sprakeloze menigte toe terwijl ik gelukkig nog net op tijd het juichen onderdruk met een zegenend gebaar terwijl mijn nieuwe inzicht toch zeker niet voor blindgeletterden onderdoet maar daar ik wars ben van naijver of nijd zeg ik, het is waar, en dat in alle bescheidenheid (immers voor hoogmoed wordt men beboet) ik zeg dus met een schorheid in de keel die echter het gevolg is van een voortslepende periodieke onthouding ofwel op het afkicken ene hemelse nicotine is gericht (maar dat is niet des luisteraars deel) kleven oren aan mijn lippen wachtend op de reddende tong hier komt spoedig de redding uit grote menselijke ongemakken; de diepe sociale kloven mijn woorden zullen de verlichting opnieuw gaan aanstippen en het duivelse vuur der mensheid in de kiem smoren dan wel halverwege het kwaad doen doven NEEM ALLE SCHULD OP UW EIGEN SCHOUDER roep ik met tranen uit sluit iedere ontkenning daaromtrent van buiten af niets geeft zoveel lucht aan uw gemoed als u niet meer hoeft te strijden in een eindeloos voortschrijdend welles nietes gewroet niet de ander, maar u bent maf u kan enige machteloosheid vermijden het doet u goed (satire!)
zo is mijn lage land - onvoorstelbaar beweeglijk - aldoor zoekend - naar een veilige overkant -