O god wat valt aan de mens te helen als hij zo is
waar uw schepping het zicht in dag en nacht deed verdelen of aan zijn aard, ongevraagd, mij dus, de zwakte zocht toe te bedelen
ben ik de kroon op uw schepping als mijn vel verdroogt onder ooggeklepte mensen
en vrij als ik zie dat wij door kwetsbaarheid worden gedoogd en de levensaderen ten langen leste raken uitgedroogd
ik, ontevreden? met mijn rijkdom mijn dit en dat, en grenzeloos aanbeden word neen, het leven heeft mij overdadig bezat
groen is de schepping van het licht zwart van de nacht ook u leed even aan een depressie met het rusten heeft u niet tot de zesde maar tot de zevende dag gewacht
een haast menselijke omissie
|