Wellustelingen....
episode...
111... |
Niet in de hal, niet slapend op de driezit in het salon, zeker niet in de woonkamer of keuken. Toch niet gevallen in de tuin? xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Een vochtige tocht deed me rillen. Ergens stond een deur of raaam open. De kelderdeur klapte dicht door de wind buiten. Marianne in de kelder! Ik rukte de deur opende, schakelde het licht aan.
Marianne!
Daar lag ze.
Onderaan de trap. Half ineengekrompen. Roerloos.Ik werd puimsteen. Ijskoud opbrandend van geschokt ongeloof werd ik. Kon niet meer ademen. Mijn benen voelden als totaal verlamd aan. En mijn varicen waren nog niet helemaal op hun effen. Verdomme, Max, kom tot jezelf. Handel, man! Ze moet geholpen worden! Een dokter! Nee, die speciale interventie ziekenwagen, met dokters erbij. Zou ze nog ademenen?
Ik dook de trappen af. Voelde haar pols. Geen polslsag of nauwelijks? Haar hoofd en gezicht bebloed. Opengesperde ogen. Ademde ze? Was ze in shock? Ze leek er erg aan toe. Dra raakte ze onderkoeld op de kelderstenen in haar nachtkleedje. Niet nadenken, handelen. Iedere minuut was levensreddend. Mijn vrouw moet geholpen worden. Ik mocht haar niet verliezen. De MUG! De MUG bellen en direct naar Jette. Naar het AZ.
Dan zag ik het!
Ongeveer op een meter afstand van Mariannes linkervoet. Het bronzen crucifix. Gerdas crucifix. Serge! Het kruisbeeld. Zijn moordwapen. Haar dood. Onze dood.
MARIANNE! MARIANNE!
Smeerlap, mijn vrouw. Waarom mijn vrouw? Ik greep brullend het bronzen crucifix en slingerde het tegen de keldermuur.
Marianne was dood. Vermoord. De liefde van mijn leven, het meest waardevolle stuk van mijn bestaan was niet meer te redden.
Ik braakte. Had het gevoel al mijn schroeiende ingewanden uit te kotsen. Schreeuwend. Huilend als een zwaargewonde wolf. Een gemarteld dier. Creperend van pijn.
Een breedgapende wonde aan haar achterhoofd. Gestold bloed tussen haar prachtig blauwzwart haar. Pas nu zag ik in de doodsangst in haar opengesperde ogen. Ongeloof en wanhoop verpletterden me. Het besef vooral dat alles, haar leven, ons leven, ons voor goed ontnomen was. Haar gebroken blik vertelde het.
Ik sloot haar ogen.
Verwilderd snikkend, verwrongen van afschuw, knielde ik naast haar neer. Nam haar teder in de armen. Kuste haar ogen, voorhoofd, de halfgeopende nog steeds prachtige lippen. Proefde de zilte smaak van mijn tranen, nu vermengd met haar bloed.
Ik likte haar gezichtje schoon. Had ik vroeger nog gedaan, het zou voortaan nooit meer kunnen. Dronk haar bloed. Wou alles van haar in mij opnemen. Het kon nu nog.
Ik jammerde in razende machteloosheid om dat prachtige haar met bloed doordrenkt, dat dra een vreemde substantie zou worden die niet bij haar hoorde. Ik greep haar hand, kuste elke vinger en hield haar handpalm tegen mijn wang. Streel me lieveling, streel me toch. Nu, draag ik je naar boven. Mijn kindje hoort niet zo il en vreemd te liggen. Kom, zoetje.
Ik trachtte haar slap lichaam op te nemen. Naar boven brengen zou me moeilijk lukken. Geen kracht meer in de armen. Daar! De hoezen met de spullen van de tuinzetels. Ik legde haar behoedzaam op de kussens alsof die haar dood zouden verzachten, ontkennen, wegnemen. Mijn roosje, tussen de zonnebloemen op het canvas.
Ik knoopte haar ponnetje dicht. Kuste haar opnieuw, steeds weer, overal. Ging zijlings naast haar liggen. Aaide voorzichtig haar wang. Draaide haar lokken rond de vingers. Snikte.
Ik had haar nog zoveel te vertellen. Over Francis, die onze hulp nodig had en over zijn Valerie. Over het roodkopje dat zij ons zou schenken. Het kind, dat ik jou niet kon geven, komt er, lieveling. Via een ommetje, maar het komt er. Oma en opa! Stel je voor. Wat hou ik toch van jou, mijn bieke, zo veel meer dan toen ik vanavond wegreed.
Ik streelde haar hoofdje. Mijn vingers plakten aan de breuklijnen van de verwondingen. Heftig zoog ik haar bloed op. Haar allerlaatste beetje leven opdrinken bracht mij in een staat van algehele chaotische zelfdood. Toen greep ik de crucifix en begon er tierend en brullend weer mee te hameren, tegen de muren, op de vloer. Totaal verdwaasd van woede, ellende, opstandigheid, haat en wraakzucht.
Ik was geen mens meer. Alleen nog een wild gevaarlijk beest. Bloeddorstiger dan haar moordenaar.
Wordt vervolgd
|