Ze heeft gelijk, hij was een rotzak, een jaloerse dwaas. Hij keek haar aan. Zijn hart kromp. Ze staarde verdoofd voor zich uit. Weg de glans in haar ogen. Weg de lichte blos op haar wangen. Weg de grappige lachkuiltjes rond haar mond. Uitgelopen mascara lieten zwarte sporen na op een lijkbleke teint. Neusvocht vermengd met speekselslierten langs de mondhoeken. Hij had zijn prachtige vrouw als het ware een dodenmasker aangemeten. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Bij Gerda zou hij daarom beslist meer dan één fles champagne gekraakt hebben. Zoals Marianne er nu uitzag, deed hem met beide handen op het stuur bonken. Wat jaloersheid aanrichten kan! Hij nam haar in zijn armen. Ze liet begaan als een slappe pop. Totaal versuft, weerloos. Hij kuste haar wangen, voorhoofd en kin. Slikte haar speekselresten in. Likte haar gezichtje letterlijk schoon.
Mijn engel, mijn alles, verdomme wat doe ik je toch aan? Nooit meer, nooit meer, ik zweer het. Hoor je mij, zoetje? Toe, lieveke, zeg dat je het me vergeeft. Bieke, alsjeblief zeg toch iets. Gaat het?
Ze knikte. Hij voelde het naschokken van haar tenger lichaam tegen zijn borst.
Wil je naar huis, zoetje? Mag ik eerst je nog even in de armen houden?
Marianne staarde hem aan. Verslagen. Met in-trieste blik.
Dit nooit meer, Max. Nu wil ik rust, alleen rust.
Zou ik
kunnen mijn armen je die rust brengen.. in
ons nestje, ja ?
Ze glimlachte flauwtjes. Door zijn jongensachtige, stuntelende verlegenheid kwamen haar lachkuiltjes beetje bij beetje terug. Hij kuste teder haar handpalm, startte de wagen en reed langzaam door.
Straks zou hij haar als een jonge bruid naar bed dragen. Zich tegen haar aanvlijen en de warmte van zijn liefde in haar lichaam laten overgaan. Zij de baby, hij de moederschoot. Hij zou haar zachtjes strelen. Zelfs een wiegeliedje zingen of een sprookje vertellen. Zijn klein meisje in slaap wiegen, dat zou hij. En dan, bewegingsloos en ademloos, dat prachtig mensenkind, dat goddelijk geschenk gemaakt voor hem alleen, dankbaar en teder bewonderen.
Vrijdag, en alle daaropvolgende woensdagen en misschien vrijdagen, zou hij haar nog meer verwennen, de allerkleinste wens in haar ogen lezen en vervullen. Meer nog dan het beste van zichzelf wou hij haar schenken. Als ze de liefde bedreven het laatste vocht uit zijn lichaam persen. Hij wilde zijn godin terug. Zijn Aphrodite kirrend bij hem in de wagen, wijn proevend in het restaurant, sensueel flanerend, dansend cheeck to cheeck.
Kunstjes wou hij voor haar maken, pirouettes, een draaiende derwisj, zelfs op stelten lopen als clown in de Nieuwstraat, op een zaterdagnamiddag nog wel.
Hij wenste zijn laaiende amazone terug, vooral in bed. Zijn blauwe engel, von Kopf bis Fuss auf Liebe eingestellt. En hoe!
Zij kon zich dan, nog niet eens helemaal uitgekleed, soms met het onderdrukte gebrul van een uitgehongerde tijgerin op hem storten. Bijtend, klauwend, krabbend, likkend, strelend, flemend, woest en dan weer verrassend teder, moederlijk bijna, in een caleidoscoop van de meest tegenstrijdige gevoelens, die haar in een mum van tijd naar de diepste hoogtepunten voerden.
Dan jubelde ze, heftig naar adem snakkend : Ik ben op de Himalaya! Hoger, nog hoger!.
Wordt vervolgd
|