Wellustelingen....
episode...
89... |
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik sloot het laatste dagboek, stopte het met de twee andere in een uitgerafelde tas uit de muurkast en bleef roerloos op de trap zitten.
Met stijf dichtgeknepen ogen. Niet willend dat al die obscene beelden van mijn eega, honds parend met een priester, als jodelende kwelgeesten naar mij toedoken. Het was te veel ontzetting. Ik verdroeg het niet.
Maar die beelden vermengd met haar vreemde, onzinnige, bange en schokkende woorden, met dat hele chaotische gebeuren, bestookten me feller en feller. Met hun ongeloof. Hun hoon. Hun waarheid vooral. Die me beetje bij beetje veel méér openbaarden.
Gerda! Ik wist het nu! Verdomd ik wist het allemaal! De waarheid stond hier in dit schriftje, als in een gruwel van bloedletters gekerfd. Die bonsden en dreunden in mijn hoofd.
Die waarheid. Ze maakte me ijskoud. Deed me kermen en blazen van afgrijzen, opstandigheid, woede, machteloosheid en onbegrip. Dat varken van een pastoor had Gerda het hoofd ingeslagen.
Hij en niemand anders. Hij was haar moordenaar.
Hij. Hij. Hij!
Ik had daar nog uren kunnen zitten.
Ik deed het niet. Ik had een opdracht. Serge rekenschap vragen. Hem doen boeten. Hem laten inrekenen. Eerst en vooral Vloesberghe opbellen. Hem in een notedop vertellen wat ik wist. Hem meteen tot onmiddellijk ingrijpen aanporren. Neen, wacht. Die eer gunde ik mij. In de allereerste plaats.
Dit was de rekening, die ik vooraf met zon smeerlap had te klaren. Met die godverdomde schurk, die mij allicht de moord op Gerda in de schoenen had willen schuiven.
Die demonische slijmerd van een ploert was beter lid geworden van de Spaanse Karmelieten van het Heilig Gelaat. Die dubieuze kring van afvallige paters in dat godverloren dorp El Palmar de Troya, net onder Sevilla, waar de anti-paus Clemente Dominguez Gomez als een halfgare blinde mol had geregeerd.
Duistere praktijken met vrouwen en kinderen waren schering en inslag geweest in die zogezegd door de ware godheid geheiligde gemeenschap. Tot een tiental geestelijken dringend naar een ziekenhuis in Sevilla werden afgevoerd: hun penis doorboord met een ring, rug en buik rooddoorstreept en bloederig opengeslagen met bespijkerde stokken. In de naam van hun god kende zelfs het walgelijk ongeoorloofde geen grenzen meer.
Ik stond recht. Mijn lichaam voelde aan als een stuiptrekking.Een plots oude man was ik. Met stramme loden armen en een zware sleur van andere ledematen en organen. Doch ook een man, die heel goed wist wat hem te doen stond. Dat zegde de browning in mijn regenjaszak.
Ik haalde hem eruit, liet enkele kogels gedachtenloos in mijn handpalm rollen. Stopte ze even mechanisch in de lader. Hield de revolver rustig mikkend voor mij, Grijnsde breed-verachtelijk, alsof ik een Al Capone trawant was geworden. Liet de revolver weer in mijn zak glijden. Nam de tas met de schriften. Sloot de buitendeuren af en reed weg.
Wordt vervolgd
|